Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio D6r] [fol. D6r] III. afdeeling. Godsdienstpligten. [Folio D7r] [fol. D7r] XL. Godsdienstigheid. Is ’t leezen slechts uit sleur En zonder wijze keur, Geheel onvoorbereid, Van ’s Hoogstens wijze wet, Op ’t uur daartoe gezet, Is dat Godsdienstigheid? Zoud’ ijdle woordenpraal, Een ongeschikt verhaal D’ Alzienden voor te leezen Van ’s naastens slecht bestaan, De zond’ in ’t land begaan, Godwaardig’ Eerdienst weezen? 2 Zou ’t achteloos gewaad, Een norsch en stuursch gelaat, Een oog van glans beroofd Door ongegrond geween, Zoud’ onvernoegd gesteen, Zou ’t nederhangend hoofd, Zou ’t plegtige der Wet, Doop, Avondmaal, Gebed Naauwkeurig te betrachten, Uitwendig vroom te zijn, Zoud’ al dien schoonen schijn [Folio D7v] [fol. D7v] Voor Godsdienst ooit zijn t’ achten? 3 Neen! Christnen! neen, de Leer Van Iesus, onzen Heer, Is veel te rein, te schoon, Werkt, met te groote magt Op zedelijke kragt, Voor uiterlijk vertoon; Al wat geen weldoen werkt, Deugd-oefening versterkt, Ontbreekt het groot vermogen, Om iedre daad, als pligt, In onzen stand verricht, Tot Godsdienst te verhoogen. 4 God! dien ons hart vereert, Schoon Gij een’ dienst begeert, Hoogwaardig Uw natuur, Schoon g’ op ’t inwendig ziet, Verwerp den eerdienst niet, Dien in dit plegtig uur, D’ aan U gewijden dag U offren, vol ontzag, Deez’ zaamgevloeide schaaren. Wanneer Godsdienstigheid Is door het hart verspreid, Moet zij zich openbaaren. Vorige Volgende