Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio D3v] [fol. D3v] XXXVIII. Standvastigheid en onstandvastigheid. Hoe zullen wij, naar ’t rein gevoel Van Mensch en Christen, ’t groote doel Van die bestemming, ooit genaaken. Hoe, waar ’t betoon van trouwe geldt, Den moed van eenen Christenheld, Door groote daaden kenbaar maaken? Indien uw hand ons niet geleidt, Volhardende Standvastigheid! 2 Gij schenkt den mensch dien vasten geest, Waardoor hij, kalm en onbevreesd, Wat rampspoed hij ook heeft te dugten, Zijn pligt betracht, hoe veel ’t hem kost, En liever, op den zwaarsten post, Zou sterven dan lafhartig vlugten. Zijn oordeel kiest, zijn wil besluit, [Folio D4r] [fol. D4r] En ligt of zwaar, hij voert het uit. 3 Niet zo de Mensch, wiens wuft gemoed, ’t Zij hij het kwaad volgt, of ’t goed’, Door woeste drift zich laat gebieden; Naar luim, naar tijd, naar toeval leeft, Vermits zijn deugd zijn rustpunt heeft, Geen kragt tot strijden noch tot vlieden; Die driftig ’t beste deel verkiest; Maar ’t naauw bezit, of ’t weêr verliest. 4 Zoud’ ook, ô God! het edel vuur, In dit aan U geheiligd uur, In onzer aller geest ontstoken, Verdooven? zoud’ Uw dierbaar woord Vergeefs door ons zijn aangehoord; Vergeefs voor ons zijn uitgesproken? Neen! hoed ons hart, zo ligt verleid, Voor zulk een Onstandvastigheid. Vorige Volgende