Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXXII. God de vijand der boosheid. O God, wiens eindloos Alvermogen De vroom’ ootmoedig hulde biedt, Gij zult daar Gij ’t Heelal doorziet, Den boozen, voor Uw heilig’ oogen, Geenszins gedoogen. 2 Wie zinloos, zonder t’ overweegen Wat hem betaamt tot U durft gaan, Zal voor Uw aanschijn niet bestaan: Gij haat, en staat hun billijk tegen, Die onrecht pleegen. 3 Dat zich het hart met valschen logen De woeste hand met bloed bevlekt, De gruwel met bedrog zich dekt, Zal nooit Uw heilig Alvermogen Strafloos gedoogen. [Folio C11r] [fol. C11r] 4 Maar geef Uw dierbren gunstelingen, Wier geest in U zijn sterkte vindt, Wier hart Uw naam oprecht bemint, In U volvrolijk op te springen, En blij te zingen. 5 ’t Rechtvaardig volk zult Gij beloonen, Terwijl Gij, Heer, hen overdekt; Hun tot een veilig schild verstrekt. Gij zult goedgunstig hen bekroonen, Ia bij hen woonen. Vorige Volgende