Christelijke gezangen en liederen
(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij
[Folio C10r]
| |
’t kwaad, door hem begaan;
Van ’t goede, door hem nagelaaten,
Klaagt hem ’t Geweeten aan.
2 De huichlaar moog zijn zielsgebreken
Vermommen voor elks oog,
Zich in ’t gewaad der deugd versteeken,
’t Geen duizenden bedroog,
Hoe vroom, hoe heilig hij moog heeten,
Eens treft hem ’s Hemels straf
Ach! voor hem zelf rukt het Geweeten
Hem ’t haatlijk momtuig af.
3 Ligtzinnigheid, om niet te smaaken
Der zonde wrange vrugt,
Draai in een’ maalstroom van vermaaken,
Waar zij zich zelv’ ontvlugt,
Een oogenblik ’t gedruisch ontweeken
Voelt z’ in ’t ontrust gemoed,
Op ’t felst den scherpen angel steeken
Des adders, die zij voedt.
4 Laat ons dan, daar wij ons beroemen
Op ’t kennen van God wet,
Daar w’ ons verlichte Christnen noemen;
Laat ons dan, naauwgezet
| |
[Folio C10v]
| |
Getrouw voor ons Geweeten waaken,
Naar ’s Hoogsten wijs bestel.
Het moet ons hart ten hemel maaken,
Of ’t vormen tot een hel.
|
|