Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio C8r] [fol. C8r] XXIX. De haatelijkheid der ondeugd. O Ondeugd! bron van zielsverdriet! Die in uw uitgestrekt gebied, Niets teelt, niets kweekt dan plaagen, Die, werwaards gij uw’ schreden wendt, Niets dan elend’ en angsten zendt, Die ’s leevens rust verjaagen: Verdelgster van het heilrijkst goed! Wat zijn uw gaaven? – Gal en roet. 2 De zoetste honig, dien gij schenkt; De wijn, waarmeê g’ uw minnaars drenkt, Zijn wrang en bitter tevens. Verleiding gaat uw steeds op zij’, En in uw vuige heerschappij Verpest de vaag de leevens. D’ ontlooken bloem der jeugd verkwijnt, Als g’ in onz’ oogen glansrijk schijnt. 3 Hoe haatlijk zijt g’, ô Ondeugd! niet. Gij tooit de kwelling en ’t verdriet In valsche praal- [Folio C8v] [fol. C8v] gewaaden. De mom der list bedekk’ u vrij, Hoe vriendlijk uw gelaat ook zij, Het doelt slechts op verraaden; Daar g’elken dienst, aan u betoond, Met schaamte, schand’ en knaaging loont. 4 Uw’ hand ontrooft ons ’t zaligst lot. Gij scheidt ons van de gunst van God. Gij baart een eindloos wroegen. Gij leidt den mensch langs blijde paên Waar boomen rijk in vruchten staan, Vergift voor ’t waar genoegen. Elk schittrend uur, waarin gij lacht, Gaat zwanger van een’ zwarten nagt. 5 Maar, voor het deugdverloofd gemoed Lacht zelfs de hoop in tegenspoed; Vloeit zelfs de troost in traanen! Getrouwe hartvriendin, ô Deugd! Help ons het spoor ter Hemelvreugd Door ’s werelds distlen baanen; En dat, hoe listig d’ondeugd vlei’, Haar toverstem ons niet verlei’. Vorige Volgende