Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio C5r] [fol. C5r] II. afdeeling. Godsdienst en deugd in het algemeen. [Folio C6r] [fol. C6r] XXVII. Verplichting tot deugd en godsdienst in het algemeen. Wie stijgt zo hoog in heil en eer, Dat hij met U, ô Hemelvader! Met U, den allerhoogsten Heer, Als gunsteling en vriend verkeer En onbeschroomd als kind U nader. 2 Die is ’t, die, louter van gemoed, Niet afgericht op slimme streeken, Zich van verkeerde paden hoedt, Nooit anders pleegt, dan recht en goed; Niet anders ooit, dan waar wil spreeken. 3 Die is ’t, die ver van beuzelpraat, Zijn tong voorzigtig houdt gebonden; Geen schandlijk’ agterklap begaat, Die nooit op laster of op smaad Van zijne naasten word bevonden. 4 Die is ’t, die, wijs en welbedagt, De god-vergeeten’ snoode zielen, Al blinken zij in staat en pragt, Geen huld’ of eerbied waar- [Folio C6v] [fol. C6v] dig acht, Veelmin voor hun wil nederknielen. 5 Die is ’t, die Deugd- en God-gezind, Alleen de Vroomen houdt in waarde, En ’t zuiver hart oprecht bemint, Schoon ’t gunst, noch eer bij iemand vindt, Ia als verschooven is op aarde. 6 Die is ’t, wien trouw en rein van grond Alleen d’ oprechtheid kan bekooren, Wiens tong en hart zijn in verbond; Die ’t woord, dat vloeid’ uit zijnen mond, Staaft als met eenen eed bezwooren. 7 Die is ’t, die geen bejag van geld Of vuil gewin in ’t hart voelt blaaken; Het zijne niet op woeker stelt, Om door een heimelijk geweld Zijn’ broeder tot zijn’ slaaf te maaken. 8 Die zo in hart en daaden is, Wat zaligheid kan hem ontbreeken? Zijn gang is recht, zijn pad gewis, Het eeuwig heil zijn erfenis: Nooit reine Deugd van loon versteeken. Vorige Volgende