Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio C3r] [fol. C3r] XXV. God aller menschen vader. O God! waarheen w’ onz’ oogen slaan, Straalt Uwe Vaderliefd’ ons aan, In Hemel en op Aarde. Al wat Uw wil heeft voortgebragt Getuigt, dat wijsheid, liefd’ en magt Zich in de schepping paarde. Weldaadig Vader! goede God! Uw gunst straalt, bij het wislend lot, Alom uw kindren tegen. In welk een’ staat of leevensstand Wij wagten van Uw liefde-hand Den Vaderlijken Zegen. 2 Wat is de naam van Vader zoet Voor hem, die met een stil gemoed, Wil op Uw wenken letten; Die U, als ’t rechtgaäarte kind, Uit liefde vreest, en blijdschap vindt In ’t houden van Uw wetten! Wat mag men van een God, zo rijk, En zo milddaadig te gelijk, Naar [Folio C3v] [fol. C3v] ziel en lichaam vraagen! Gij, Vader! geeft van goeder hart: Uw liefde leert in vreugd en smart Ons ’t juk des leevens draagen. 3 Daar onspoed, jammer, leed en pijn Ook blijken van de liefde zijn Van onzen Hemel-vader, Zo treeden wij in ramp en nood, Zelfs bij den aanblik van den dood, Met kinderliefde nader. Ia ’t goede kind ziet, onder ’t kruis, Met vreugde na zijn ’s Vaders huis, Dat doet zijn leed vermindren; Wat troost, wat heil reeds zo nabij; Eén schrede slechts en eeuwig wij – ô God! wij zijn Uw kindren! Vorige Volgende