Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio B6v] [fol. B6v] XV. Gods wijsheid. Wat sterfling kent, ô onbegrijplijk Wezen! Onëindig God! Uw onbegrensd verstand, Door elk, die ziet, die denkt, die voelt, te leezen In ’t kleinst gewrogt, gevormd door Uwe hand. Wat mensch, wat geest kan van de denkenskragt, Die ’t groote plan der wereld-schepping dagt, Hoe hij ook peins’, ’t geringste zelf verstaan; Hij knielt in ’t stof, en bidt Uw’ Wijsheid aan. 2 Die Wijsheid dagt: en zonnen en planeeten, En werelden, vol wezens, stonden dáár. Kragt tegen kragt was keurig afgemeeten, Het groot Heelal stondt in zijn evenaar. Die Wijsheid dagt, de woeste chaos vloodt, De logge stof, onvrugtbaar, kragtloos, dood, Door [Folio B7r] [fol. B7r] U bezield, bragt kruid en planten voort. Onz’ Aard’ verscheen, op Uw Almagtig woord. 3 Die Wijsheid dagt: en woedend’ onweersvlaagen, En fell’ orkaans, en slingrend bliksemvuur, Uw donders zelf, hoe zeer zij ’t hart vertsaagen, Ontdekten ons Uw vaderlijk bestuur. De voor den mensch en ’t dier onmisbre lugt, Verdikt, vervuild, door peststof reeds bevrugt, Bragt ons, verfijnd, van haar vergift ontlaên Weêr ademtogt, weêr leevensbalsem aan. 4 Die Wijsheid dagt: en d’ ongeregeldheden, (Der driften storm, die vaak zo schriklijk woedt,) Bevorderden de zuiverheid van zeden, Het zeedlijk kwaad verwekte ’t zeedlijk goed. Door smaad, door hoon, door armoê leed en smart Beproeft Gij ons en loutert Gij ons hart. ô Mogt Uw weg, hoe duister hij ook schijn, In ons begrip steeds Wijze Goedheid zijn. Vorige Volgende