Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio B4v] [fol. B4v] XIII. Gods almagt. O wonderdoende God, zo magtig, groot en wijs, Dat Aard’ en Hemel U met diepen eerbied prijs; Uw wonderen omhoog, Uw wondren hier beneden, Zijn ’t eindloos lofgezang van Uwe mogenheden. ô God, Almagtig Heer! in Hemel en op Aarde Staat niets benevens U in agting en in waarde. 2 Geen vorst, hoe groot van magt, in ’t uitgebreidst bewind, Door ’t magtigst volk der aard’ gehoorzaamd en bemind, Mag, kan één oogenblik in vergelijking komen Bij U, wiens Heiligheid de heilgen zelfs doet schroomen, In hemel en op aard’, als zij, hoe rein van zielen, Getroffen met ontzag, voor Uwe Godheid knielen. [Folio B5r] [fol. B5r] 3 Wie is, ô groote God! wie is in magt als Gij, ’t Heelal is ’t eindloos ruim van Uwe heerschappij. Wel dat wij dan, gerust op ’t eindloos Alvermogen, In ’t werk, ons opgelegd, onafgebroken poogen; Geen wanhoop in gevaar moog ’t hart ooit overstelpen, Maar ’t zegg’, schoon d’ aard’ ontzinkt: D’ Almagtige kan helpen. Vorige Volgende