Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende X.Gods volmaaktheid. In welk een tijd, in welk een kring, In stilt’ of in beslommering, Of waar w’ als Christnen zamenkomen; Gods lof zij nu en t’ allen tijd Ons dankbaar kinderhart gewijd; Zijn lof stroomt uit den mond der vroomen. 2 Zeer groot, ver boven ’t aardsch verstand, Zijn all’ de werken van de hand, De sterke rechtehand des Heeren, Die ieder tot [Folio B2r] [fol. B2r] zijn’ dienst gezind, Als een opmerkzaam needrig kind, De waare hemelwijsheid leeren. 3 Gods doen is enkle Majesteit Geheel vervuld met heerlijkheid. Zijn grootheid kent noch maat, noch perken Van uitgebreidheid, plaats of duur. Van Gods oneindige natuur Getuigen eeuwig Zijne werken. 4 God is rechtvaardig, gunstrijk, goed; Door Hem wordt ieder mensch gevoed, Dat wij Hem dan met liefde vreezen. God is ’t , die voor ons zorgt en waakt; ’t Zij heil ons kroont, ’t zij ramp genaakt, Zijn zorg, Zijn liefde zij gepreezen. 5 Van alles, wat God wil of doet, ’t Zij schijnbaar kwaad, ’t zij zigtbaar goed, Is billijkheid de maat en regel; Al wat Hij wil is goed en recht, Als wat Zijn heilig woord ons zegt, Heeft wisse waarheid tot een zegel. [Folio B2v] [fol. B2v] 6 Gods Naam, Gods overgroote Naam, Zij heilig en ontzachlijk, t’ zaam In alle menschlijke gedagten, In alle ziel, die welgezind Zich vast aan haaren God verbindt, In denken, spreeken en betrachten. 7 Ia, willen wij den heilweg in, Gods vrees zij wijsheids aanbegin. Een heilge vrees voor ’t heiligst weezen, Die vrees, een rijke deugdenstof, Wekk’ onze liefd’ en onzen lof, Het best’, ô God! is U te vreezen. Vorige Volgende