Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende IX. Gods regeering. De Heer regeert: de hoogste Majesteit, Bekleed met sterkt’, omgord met heerlijkheid, Bevestigt d’ aard’, en houdt door zijne hand Dat schoon gebouw onwankelbaar in stand. 2 Gij hebt Uw’ troon van eeuwigheid gegrond: De waatren, Heer! verheffen zich in ’t rond, Rivier en meir verheffen hun geruisch, Het siddert al op ’t woedend stroomgedruisch. 3 Maar, Heer! Gij zijt veel sterker dan ’t ge- [Folio B1v] [fol. B1v] weld Der waatren, dien Uw’ almagt paalen stelt: De groote zee zwijgt op Uw’ wenk en wil, Hoe fel zij bruisch’, hoe fel zij woede, stil. 4 ô God! Natuur, door U met magt bekleed, Staat op Uw wenk’ als dienaares gereed. Natuur roept uit, terwijl z’ Uw wetten eert: Iuich, hemel! juich! – juich aard’! de Heer regeert. Vorige Volgende