Christelijke gezangen en liederen(1804)–Aagje Deken, Klaas van der Horst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende VIII. Gods voorzienigheid over den mensch. Wat is Uw naam op ’t gantsche rond der aarde, Heer! onze Heer! onschatbaar hoog van waarde! De Hemel zelf, waarin Uw majesteit Haar’ zetel vest, eert needrig Uw beleid. 2 Al wie het oog na d’ onafmeetbre perken, Uws hemels slaat, dat pronkstuk Uwer werken, Of d’ aandagt vest op maan en starrenlicht, Verliest zich zelv’, verrukt door ’t schoon gezigt. 3 ’t Gestarnt’, de maan, Uw’ hemel, door Uw handen Uit niets gevormd, zijn Uwe liefdepanden. Wat is de mensch, dat Gij aan hem gedenkt, En ’s menschen zoon, [Folio A12v] [fol. A12v] dien Gij op ’t mildst beschenkt. 4 Gij geeft in hem Uw heilig beeld te leezen, Hebt Gij hem min dan d’ engelen doen weezen? Gij hebt, ô Heer! Uw liefde hem betoond, En hem met eer en heerlijkheid bekroond. 5 Gij schenkt aan hem, bevrijd van mededingren, Het grootsch gebied der werken Uwer vingren. Niets leeft op aard’, dat hem niet dienen moet, Al ’t schepsel valt gehoorzaam hem te voet. 6 Het schaap en d’ os staan onder zijn vermogen, ’t Gediert’ des velds ligt voor hem neêrgeboogen, ’t Gevogelt’, dat w’ in ’t lugtruim zweeven zien, Zwigt voor zijn magt en kan hem niet ontvliên. 7 De snelle visch der grondelooze stroomen Poogt vrugteloos zijn heerschappij t’ ontkomen, [Folio B1r] [fol. B1r] Ia ’t zeegedrogt, dat met verwoede kragt De baaren klieft, buigt neder voor zijn magt. 8 Wat ook op aard’, in lugt, of zee moog leeven, Gij hebt het all’ in zijne hand gegeeven. Wat is uw naam op ’t gantsche rond der aard’, Heer! onze Heer! door heerlijkheid vermaard. Vorige Volgende