Goede vrydag ofte Het lijden onses heeren Jesu Christi
(1978)–Jeremias de Decker– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Christus beschuldigt.205[regelnummer]
Gods Soon verslijt den nacht in duchten, suchten, sorgen,Ga naar voetnoot205
Maer och! de dag van morgenGa naar voetnoot206
Genaekt vast, komt vast op, en met dien droeven dagGa naar voetnoot207
Een noch veel droever slag.
Hy heeft den gantschen nacht slechs in sijn' siel geleden,
210[regelnummer]
Nu geld 'et siel en leden.Ga naar voetnoot210
Men send hem smadelijk nu hier, nu weder gins,
Nu Priester toe, nu Prins.Ga naar voetnoot212
Men stelt hem voor den Raed der Schrift en wetgeleerden,Ga naar voetnoot213
Die Schrift en wet verkeerden:Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Hier word hy, die de Wet ook tot een stip voldoet,Ga naar voetnoot215
Onwettelijk begroet.Ga naar voetnoot216
Men komt hem valschelijk met schelmery betijgen,Ga naar voetnoot217
Hy wederleyt met swijgen.Ga naar voetnoot218
Men eyscht hem waerheyd af, hy spreektse klaer en rond,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Men smijt hem voor den mond.Ga naar voetnoot220
| |
[pagina 92]
| |
De Prins der Priesteren, het hooft der huychelaren,Ga naar voetnoot221
Besweert hem te verklaren
Bescheydelijk, recht uyt en sonder veynseryGa naar voetnoot223
Van wien en wie hy zy.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
't Welk als hem Godes Soon komt sonder veynsen leeren,Ga naar voetnoot225
De veynsert scheurt sijn kleeren,Ga naar voetnoot226
Quansuys, en onder schijn van sucht tot 's Hemels eer,Ga naar voetnoot227
En roept, wat wil men meer?
Hy heeft sich d'eere Gods (ô laster!) aengemeten,Ga naar voetnoot228-229Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Daer op word hy gesmeten,Ga naar voetnoot230
Bespogen en bespot, en lasteraer genoemt,
En voorts ter dood gedoemt.
O grousaem lasterstuck! de vuylste lasterarenGa naar voetnoot233
Die oyt ter wereld waren,
235[regelnummer]
Verdoemen hier Gods Soon, die niet en sprak als waer,Ga naar voetnoot235
Voor een' Godslasteraer.Ga naar voetnoot236
Hy vind sich (soo wy dik in onspoed ondervinden)Ga naar voetnoot237
Verlaten van sijn vrinden:Ga naar voetnoot238
Ia Petrus, die soo korts noch proef van trouheyd gaf,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Versaekt hem, sweert hem af.Ga naar voetnoot240
| |
[pagina 93]
| |
Wy kennen Christus niet als hy van 's werelds Grooten
Verschopt werd en verstooten:Ga naar voetnoot242
Maer als de Koningen hem troetelen, ô dan,Ga naar voetnoot243
Dan kennen wy den Man.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Hy derf de tong nu niet voor sijnen Heer bewegen,Ga naar voetnoot245
Flus dorst hy hand en degen.Ga naar voetnoot246
Ach! Simon, die nog strax den mannen wou te lijf,Ga naar voetnoot247
Beswijkt nu voor een wijf.Ga naar voetnoot248
Hy blijft in 't loochenen troulooselijk volherden
250[regelnummer]
Ten tweeden, ja ten derden,
Misschien ten vierden ook, soo 't kraeyen van den haen
Hem niet en had doen gaen.
Het kraeyen van den haen komt sijn vergrijp ontdecken,
En sijn geweten wecken,
255[regelnummer]
't Welk nergens rust en vind, voor dat soo vuyl een smet
In tranen is genet.Ga naar voetnoot251-256Ga naar voetnoot256
Sijn Heer word onderwijl gekluystert en gebonden
Den Landvoogd toegesonden:Ga naar voetnoot258
Hier scheldmen op de deugd, hier steltmen God te rechtGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Voor 't menschelijk gerecht.
| |
[pagina 94]
| |
Hier heeft hy wederom all' 't onverdiende smaden,Ga naar voetnoot261
All' d'opgedichte quadenGa naar voetnoot262
Van staetsucht, muytery en wederspannigheyd,Ga naar voetnoot263
Met swijgen wederleyt.Ga naar voetnoot261-264
265[regelnummer]
Die grooten Advocaet, die voor ons' quade feytenGa naar voetnoot265
Soo magtig weet te pleyten,Ga naar voetnoot266
Brengt voor sijn' goede saek ook niet het minste woordGa naar voetnoot265-267
Uyt sijnen boesem voort:Ga naar voetnoot268
Maer och! wat kond hy ook veel voor syn' sake spreken?
270[regelnummer]
Hy hadde zich gesteken
Als borg in onse schuld, die moeste sijn voldaen,Ga naar voetnoot270-271
Daer gold geen spreken aen.Ga naar voetnoot272
Al is hy onbeswaert van eygene misdaden,Ga naar voetnoot273
Hy staet met d'ons' verladen;Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Die liggen hem soo swaer soo lastig op 't gemoed,Ga naar voetnoot275
Dat hy verstommen moet.
| |
[pagina 95]
| |
Hy hoefde geen verschoon voor sijn bedrijf te weven,Ga naar voetnoot277
Hy hadde niet misdreven;Ga naar voetnoot278
En och! der gener schuld, die hy alhier vertoont,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
En kon niet sijn verschoont.Ga naar voetnoot280
Dus schoon de rechter hem tot spreken wil bewegen,
Het dunkt hem best geswegen:Ga naar voetnoot282
D'oprechtheyd des gemoeds, al slaet hy geen geluyd,
Straelt hem ten oogen uyt,
285[regelnummer]
Blinkt door de wolcken heen van lastering en logen
Tot in des rechters oogen.
De rechter merkt terstond, hoe listig hier de NijdGa naar voetnoot287
D'onnooselheyd verbijt.Ga naar voetnoot288
Pilatus heeft hem voorts geknevelt en gebonden
290[regelnummer]
Herodes toegesonden;Ga naar voetnoot289-290
Herodes wederom bespottelijck geçierd
Pilatus toegestiert.Ga naar voetnoot291-292
Dus kaetst men met de deugd, dus wordse van de GrootenGa naar voetnoot293
Vast gins en weer gestooten,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Geen' voorspraek vindende die voor d'Onnooselheyd,
Geen' die voor d'onschuld pleyt.Ga naar voetnoot295-296
| |
[pagina 96]
| |
O Iesu, laet 'et ons, ons die vol schulden steken
Aen voorspraek niet ontbreken:
Wilt, wilt, als ik te recht voor Gods gerecht verschijnGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Mijn tong en voorspraek zijn.Ga naar voetnoot300
Want om des voorspraeks ampt daer boven te bekleeden,Ga naar voetnoot301
Soo moest ghy hier beneden
Voor 't menschelijk gerecht uw' schuldeloose saekGa naar voetnoot303
Sien doemen sonder spraek.Ga naar voetnoot304Ga naar voetnoot297-304
|
|