Goede vrydag ofte Het lijden onses heeren Jesu Christi
(1978)–Jeremias de Decker– Auteursrechtelijk beschermdVII De uitgaven tijdens het leven van De Decker verschenenGelijk men in de bibliografie achter deze uitgave kan zien, is Goede Vrydag viermaal tijdens het leven van de dichter verschenen. De eerste keer geschiedde het in de reeds vermelde verzamelbundel, waarvan Penon aannemelijk gemaakt heeft, dat Geeraard Brandt de uitgever-verzamelaar wasGa naar voetnoot3. De Decker | |
[pagina 73]
| |
was toen in 1651 nog een onbekende ster aan het firmament, maar vol vertrouwen nam Brandt zijn gedicht op, gelijk niet alleen blijkt uit de reeds geciteerde voorrede voor het lezers-publiek, maar evenzeer uit het opdrachtvers dat hij schreef in het exemplaar, bestemd voor zijn verloofde Suzanna van Baerle: Hier komt de wijsheyt aen den dagh,
En ziet de groote kruisdagh vieren,
De doornekroon met dicht vercieren,
Daer Decker al zijn schat ontdekt.Ga naar voetnoot1.
Deze uitgave kan niet als grondslag dienen voor een herdruk tengevolge van haar onvolledigheid t.o.v. de druk van 1656, evenmin als de tweede druk van de Verscheyde Nederduytsche Gedichten, die in 1659 uitkwam en die, afgezien van een vermeerdering van het aantal drukfouten, gelijk is aan de eersteGa naar voetnoot2. Tussen 1651 en 1654 is Goede Vrydag waarschijnlijk niet herdrukt. Penon meent op grond van het voorbericht voor de uitgave van 1656 te mogen aannemen dat er een afzonderlijke druk in die jaren heeft bestaanGa naar voetnoot3. Hij grondt dat op de volgende woorden in Colom's uitgave: ‘De Goede Vrydag van Jeremias de Decker, doch by hem verbetert, en met een goed getal Vaersen vermeerdert, my by gevalle in handen gevallen zynde, soo heeft 'et my niet onraedsaem gedacht, den selven ... van nieus in den druck te vervorderen.’ Volgens mij zal dit ‘van nieus’ slaan op de oudste druk, nl. die van 1651. Deze min of meer in een verzameluitgave verborgen druk, met op losse bladen verbeteringen en aanvullingen van de dichter, viel hem bij toeval in handen. Dit soort ‘toevalligheden’ komen we in | |
[pagina 74]
| |
de drukkerswereld van die tijd wel meer tegen. Als het boekje gewoon tussen 1651 en 1654 herdrukt was, waarom staat er dan ‘by gevalle’? Een andere vraag is, of de druk van 1656 in 1654 als afzonderlijke uitgave is verschenen. De titelbeschrijving van uitgave B doet zien, dat zowel de Baptistes als de Goede Vrydag afzonderlijke titelpagina's hebben, met het jaartal 1654. Dit is in de meeste exx. met inkt doorgehaald en vervangen door 1656. Is er vóór de grote uitgave van De Decker's verzamelde Gedichten, in 1656 door Colom uitgegeven, eerst nog een soort voordruk geweest van de Dooper en een van de Goede Vrydag? Om twee redenen geloof ik dat niet. Ten eerste, omdat de paginering en de signering doorloopt. De Baptistes zou desnoods afzonderlijk uitgegeven kunnen zijn, want de paginering ervan begint met 1 en de signering met A 1. Voor de Goede Vrydag is dat niet aan te nemen, want de titelpagina is blz. 59 en gesigneerd H 2. Blijft nog de mogelijkheid dat ze te zamen in 1654 zijn uitgegeven, maar ook dat is niet waarschijnlijk, want op de verso-pagina van de laatste bladzijde van Goede Vrydag (93 of M 3 ro) volgt meteen ‘Danklied’. Uit de voorrede van J. Colom blijkt dat de uitgave door bepaalde oorzaken is vertraagd. Een van die oorzaken noemt hij zelf: hij had nl. heel wat moeite gehad om het tweede deel der Puntdichten uit 's dichters handen te krijgen. Deze uitgave van 1654-1656 is ten grondslag gelegd aan de onderhavige. Het is de enige, waarvan de zeer precieze dichter zelf de druk heeft gecontroleerd. Terecht zegt Jeronimo de Vries ervan: ‘Deze uitgave, zindelijk van druk, en sierlijk van Prentkunst, hoewel, gelijk natuurlijk is, verre van alle de Gedichten van de Decker te bevatten, is en om hare zeldzaamheid, en omdat zij de eenige ons bekende is, welke met des Dichters voorkennis in het licht kwam, van waarde te houden’Ga naar voetnoot1. Het aantal verzen is, vergeleken met de uitgave van 1651, met 144 | |
[pagina 75]
| |
vermeerderd en op verscheidene plaatsen zijn wijzigingen in de tekst aangebracht. Deze veranderingen, even zovele verbeteringen, zijn door Karsemeijer uitvoerig besproken op blz. 192-196 van zijn werk; ik moge daarnaar verwijzen. De druk van Goede Vrydag in de Rym-oeffeningen van 1659 is een uitgeversspeculatie van Abraham van Blancken, waar de dichter zich, gelijk wij zagen, niet mee wilde bemoeien. Het boek werd door Van Blancken op 1 juli van dat jaar opgedragen aan J. Westerbaen. Hij meende in de geest van de dichter te handelen, als hij de nieuwe uitgave opdroeg aan diens vriend: ‘Ick versekere my ten vollen dat hy selve, indien 't hem gelust hadde hand aen desen druck te houden, geenen anderen Schutsheer en soude verkoren ... hebben.’ De voorrede van Van Blancken aan de lezer is een pleidooi voor zijn èn tegenover Colom èn tegenover De Decker nu niet bepaald faire handelwijze. Hij had bevonden, zegt hij, dat de Gedichten zeldzaam waren geworden, en in elk geval duur waren. Hij wilde nu een druk in zakformaat (‘beknopter formaat’) aan de man brengen. De dichter had hem wat nieuws gegeven, blijkbaar echter niet met de bedoeling dat ook het vroeger reeds gedrukte zou worden herdrukt. Wanneer De Decker dat verneemt, wordt hij woedend: de voorafgegane druk zou er volkomen waardeloos door worden. Om concurrenten voor te wezen, heeft Van Blancken het werk toch tegen de wil en buiten weten van de dichter ter perse gelegd. Nieuwe verontwaardiging van De Decker: men deed hem ‘kracht en geweld’ aan, door dingen te gaan nadrukken, die hier en daar ‘de spongie’ vereisten en in elk geval anders moesten worden gerangschikt. De uitgever stond op zijn stuk: hij meende, zeker na twee of drie jaar, het recht te hebben, een ongeprivilegeerd boek na te drukken. De Decker geeft dan na veel geharrewar in zoverre toe, dat hij de orde van de gedichten vaststelde en ze ‘met iet merckelijcks’ vermeerderde. (Hierbij horen dan ook de acht verzen, die hij aan Goede Vrydag toevoegde en die in de onderhavige uitgave door mij tussen haken zijn geplaatst.) Met de | |
[pagina 76]
| |
druk wilde hij zich in het geheel niet bemoeienGa naar voetnoot1. Bij vergelijking blijkt dat de drukker zich uiterst consciëntieus van zijn taak gekweten heeft. Op blz. 183-184 van deel III vindt men nog een korte lijst van drukfouten (waaronder vijf uit Goede Vrydag). Blijkbaar wilde hij tot elke prijs een dichter als De Decker te vriend houden. In de beide volgende jaren heeft hij door De Decker vertaalde werken uitgegeven, en in Lof der Geldzucht heeft deze Van Blancken nog als zijn uitgever vereeuwigd. Een belangrijke vraag is nog, van wie de titel Rym-oeffeningen, waaronder de bundel sedert 1659 voor alle volgende eeuwen bekend zou blijven, afkomstig is, van Van Blancken of van de dichter zelf. Volgens KarsemeijerGa naar voetnoot2 van de uitgever. Ik geloof dat niet. Ook al denkt men bij het woord Rym-oeffeningen niet aan de dichtoefeningen die onder leiding van meester Pennewip tot stand kwamen, ook al zou men liever willen denken aan de Experimenten van Geerten Gossaert, en bovendien, al bedenkt men dat de grootste dichters van die tijd ‘rijmers’ werden genoemdGa naar voetnoot3, dan nòg zal men de betiteling Rym-oeffeningen van 1659 als bescheidener klinkend aanvoelen dan die van Gedichten, die de dichter er in 1656 aan gegeven had. Ik kan me niet voorstellen dat een uitgever, die toch ook toen op reclame bedacht zal zijn geweest, zijn debiet zou willen schaden, met de lezers slechts dichtproeven aan te bieden in plaats van gedichten. Het is ook in strijd met wat er in de opdracht aan Westerbaen staat te lezen: ‘mitsdien de selve den | |
[pagina 77]
| |
dagh nu sien sullen onder eenen anderen tytel, in anderen schick en ordre en met noch iet anders merckelijck verrijckt’. Zoëven zagen we dat èn die rangorde èn die ‘merkelijke verrijking’ van De Decker zelf afkomstig waren. Alleen met het drukken en de drukproeven heeft hij zich niet willen bemoeien. Waarom ook: hij had immers in alles zijn zin gekregen. Ik kan me niet voorstellen dat de nieuwe titel aan het brein van Van Blancken ontsproten is of althans tegen de zin van de dichter gekozen. Bovendien spreekt deze in het woord vooraf voor de ‘Klaeglieden Jeremiae’ over ‘de reste mijner Rijm-oeffeningen’, die hij beschouwt als ‘mijne geringheden’. Dit neemt, dunkt mij, de laatste twijfel inzake des dichters bedoeling weg. Het boek is dus terecht onder deze titel de literatuurgeschiedenis ingegaan. | |
Bij de tweede drukDeze uitgave is een ongewijzigde herdruk (M) van de in de Bibliografie op blz. 143 nog niet vermelde druk L: Jeremias de Decker / Goede Vrydag / ofte / Het Lijden onses Heeren Jesu Christi / ingeleid en van aantekeningen voorzien door / Dr. W.J.C. Buitendijk / (vignet) / N.V. Uitgeversmaatschappij / W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958. (Zwolse Drukken en Herdrukken voor de / Maatschappij der Nederlandse Letterkunde / te Leiden. Nr. 32). Enkele aanvullingen en verbeteringen van deze uitgave zijn opgenomen op blz. 144. Rembrandts portret van de dichter, gereproduceerd op blz. 78, bevindt zich in de Hermitage te Leningrad. De reproduktie op het omslag is gemaakt naar prent 10 t.o. blz. 79 van uitg. B. Het is een gravure van Jacq. de Gheijn (in samenwerking met zijn leerling Zacharias Dolendo) naar een tekening van Carel van Mander (ex. Univ. Bibl. Utrecht, sign. 119, G, 9).
Doorn, zomer 1978
| |
[pagina 78]
| |
Rembrandt. Portret van Jeremias de Decker (1660)
|
|