Goede vrydag ofte Het lijden onses heeren Jesu Christi
(1978)–Jeremias de Decker– Auteursrechtelijk beschermdIII De viering van de Goede VrijdagDe dichter noemde zijn gedicht Goede Vrydag. In het gereformeerde milieu van De Decker sprak dat helemaal niet vanzelf. De Goede Vrijdag speelde immers als christelijke vierdag in het kerkelijk-gereformeerde leven van die dagen zo goed als geen rol. Ook Grotius gebruikte de naam in de titel van een zijner gedichten, maar uit het lettertype blijkt duidelijk dat hij het ‘Kruys-dagh’ genoemd wenste te zien: ‘Betraghting van Christus lyden / Op den goeden VRYDAGH / Of den / KRUYS-DAGH onses Saligmaekers’Ga naar voetnoot3. Als de dichter aan zijn dichtwerk deze titel geeft van Goede (d.i. Heilige) VrijdagGa naar voetnoot4 (zij het vergezeld van een verklarende ondertitel), en in de twee aanvangsregels er nadrukkelijk op zinspeelt: Nadien ons dese dag te nooden schijnt veel eer
Tot klachten als tot kluchten,
| |
[pagina 50]
| |
dan is er alle reden, een ogenblik bij dit opmerkelijk feit stil te staan. Zoals men weet, waren de oude calvinisten ertegen, buiten de zondagen extra feestdagen te onderhouden. Trouwens zelfs de zondag, die later zo'n shibbolet zou worden voor een meer wettisch georiënteerd calvinisme, wilden hervormers zoals Luther, en in zekere zin ook Calvijn, uit angst voor roomse werkheiligheid, slechts onderhouden zien uit overwegingen van utiliteit: om de arbeiders rust te geven en aan de christenen gelegenheid te geven de openbare eredienst bij te wonenGa naar voetnoot1. Ongelooflijk veel feller en duurzamer was echter het verzet tegen de viering van de roomse feest- en heiligendagen. Calvijn preekte op de eerste kerstdag wel over vervolgstof uit Deuteronomium en zelfs in 1675 nog werd de vaste invoering van het kerstfeest te Genève verworpen. Het rigoureuze calvinistische standpunt in dezen vindt men ook in Nederland vertegenwoordigd op de eerste hier te lande gehouden synode, die te Dordrecht in 1574, waar besloten werd ‘datmen met den Sondach alleen te vreden sijn sal. Doch salmen de ghewoonlicke materie vander gheboorte Christi Sondaechs voor den Christdach inder Kercke handelen, ende het volck vande afdoeninghe deses feestdachs vermanen, ende oock vander selue materie op den Christdach predicken, soo hij valt op een predickdach. Men sal oock op Paesch ende Pinxter dach vander Verrijsenisse Christi ende seijndinghe des H. Gheestes leeren mueghen, t'welck inde vrijheit der Dienaren staen sal’Ga naar voetnoot2. De invloed der magistraten echter, die erop stonden dat de traditionele vrije dagen niet afgeschaft werden, en de noodzaak om dan althans door predikaties aan de lediggang en de baldadigheid van de volksmassa paal en perk te stellen bewerkten, dat men al spoedig water in de wijn deed. Bij besluit van de synode te Dordrecht gehouden in 1578 werd bepaald: ‘Het | |
[pagina 51]
| |
ware wel te wenschen dat de vryheit van ses daghen te aerbeyden van God toeghelaten in der Kercke gehouden ende de Sondagh alleen ghevyert mocht worden. Nochtans dewyle somighe andere feestdaghen door authoriteyt der Overheyt onderhouden werden,’ (nl. 1e en 2e kerstdag, 2e paas- en 2e pinksterdag, nieuwjaar en hemelvaart) ‘soo sullen de Dienaers neersticheyt doen datse met predicatien in den welcken sy in sonderheyt van de gheboorte ende verrysenisse Christi seyndinghe des H. Geestes ende derghelycke artykelen des gheloofs, de ghemeynte leeren sullen den onnutten ende schadelicken ledichganck in een heylighe ende profytelicke oeffeninghe veranderen. Het selfde sullen de Kerckendienaren in dien Steden doen daer meer Feestdaghen door de authoriteyt der Overicheyt onderhouden werden. Hierentusschen sullen alle Kercken aerbeyden, dat het ghewoonlick ghebruyck aller feestdaghen behaluen den Christdagh (dewyle Paesschen ende Pyncxteren op den Sondagh koemen) soo vele moghelick is, ende op het aldervoeghelickste affghedaen werden’Ga naar voetnoot1. In grote trekken is deze regeling in zwang gebleven gedurende de daarop volgende eeuw (alleen in zake Nieuwjaar of de dag van Christus' besnijdenis en de Hemelvaartsdag bleef er tussen 1578 en 1619 verschil in usantie), en is ten slotte de grondslag geworden voor wat in ons vaderland sedert de Zondagswet van 1815 verstaan wordt onder ‘zoodanige godsdienstige feestdagen, als door de kerkgenootschappen van de Christelijke godsdienst dezer landen algemeen erkend en gevierd worden’Ga naar voetnoot2. In het besluit van de Nationale Synode te Dordrecht van 1618-1619 kan men feitelijk de definitieve regeling zien die bepalend zou worden voor het kerkelijk leven van de volgende eeuwen: ‘De ghemeenten zullen onderhouden beneffens den Sondach oock den Christdach, Paesschen ende Pincksteren, met den volgenden dach: ende dewyle inde meeste | |
[pagina 52]
| |
steden ende Provincien van Nederlant daerenboven noch gehouden werden, den dach vande besnydinghe ende hemelvaert Christi, zullen de dienaers over al, daer dit noch niet int gebruyck is, by de Overheden arbeyden, datse sich met de andere moghen conformeren’ (art. 67)Ga naar voetnoot1. Voor de ‘calvinisten van de echte stempel’ was dit alles een hard gelag: in plaats dat alle feestdagen waren afgeschaft, was het aantal nog definitief vermeerderd met Nieuwjaarsdag en Hemelvaartsdag: een bittere concessie aan de overheidGa naar voetnoot2. En een sterke puriteinse oppositie, onder leiding vooral van Voetius, bleef nog lang nadien haar stem verheffen tegen deze ‘roomse’ insluipsels, vooral tegen het, zoals men zeide, ‘in een vuile webbe van heydensch bijgeloof gesponnen kerstfeest’, en nog sterker tegen het besnijdenisfeest op 1 januariGa naar voetnoot3. De Goede Vrijdag heeft het dus nimmer tot de rang van kerkelijke feestdag kunnen brengen. ‘Want wel begon men reeds op enkele plaatsen in Utrecht en in Zuid-Holland den goeden Vrijdag te vieren, maar dit gebruik vond ernstigen tegenstand en was niet algemeen’, zegt H.H. KuyperGa naar voetnoot4, en hij doelt hierbij op de remonstrantse kerkorde van 1612 in Utrecht en op wat er wordt besloten op de Zuidhollandse synode van Gouda, 29 augustus 1589: ‘Ende alsoe men verstaet, dat noch op eenige plaetsen opten Goeden Vrydach by nachte wort gepredict, soe heeft de synode dat onstichtich verklaert ende dat daeromme de classe, daer sulcx geschiet, tselve weeren sal’Ga naar voetnoot5. Wil men nog een bewijs van de negatieve houding van de | |
[pagina 53]
| |
gereformeerden t.o.v. de viering van de Goede Vrijdag, men leze de acta van de Zuidhollandse synode te Leiden, 2 november 1592. Daar werd Robertus de Ridder, predikant te Nieuwkoop, vermaand, omdat hij op vrijdagen in de Vasten predikte, ‘dat hy alzulcke zaeken, die buyten ordre der gemeynen kercken gedaen worden, sooveel in hem is, soude nalaeten ende affbreken’Ga naar voetnoot1. Daar staat als enig synodaal getuigenis ten gunste van een dergelijk gebruik tegenover dat op de Gelderse synode van Zutphen, 8 juni 1596, wordt goedgevonden ‘Dat oock die praedicanten op die platte landen alle Vrijdaegen in die vasten die historie des lijdens onses Heeren Jesu Christi verclaren sullen’Ga naar voetnoot2, maar ook dit wijst nog niet op een speciale Goede-Vrijdagsviering. Dat de passie niet gepredikt mocht worden op Goede Vrijdag, blijkt duidelijk uit het stilzwijgen van de Nationale Synode te Dordrecht, waar de zaak immers aan de orde gesteld was door middel van een gravamen van de Delftse synode van 8 oktober tot 6 november 1618: ‘Oock te letten opt vieren van den dach des lydens Christi’ (men lette op de vermijding van de naam Goede Vrijdag)Ga naar voetnoot3. Het enige wat hier en daar was toegestaan, was het prediken van de passie gedurende de vastentijd. Behalve bovengenoemd Gelders besluit, is nog aan te voeren een bepaling aangenomen op de Drentse synode te Assen, 7 september 1619, naar aanleiding van een gravamen dat luidde: ‘passio Domini de vasten (behortt) overall geprediget te werden’, nl.: ‘Ende sullen alle predigers gehouden wesen t'allen jaren soven weken vor Passchen, twelck de vasten genohmet wert, te predigen die passie des Heeren hetsij dan op Sondagen of in de weken des Woensdags, soals een jechlick pastor in sijn gemeente het am stichtligsten befinden sal’Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 54]
| |
Voor dergelijke passieoverdenkingen gedurende de vastentijd verschenen er in de zeventiende eeuw verschillende passieboekjes, waarvan het eerste was van de hand van Ds. Gosewin Buytendijck in 1635, en dat gevolgd werd door tal van andereGa naar voetnoot1. Het waren boekjes voor persoonlijke meditatie. De afkeer van een kerkelijke Goede-Vrijdagsviering zat er bij onze vaderen diep in. Dr. J.H. Gunning schreef in 1890 nog: ‘Hoe onze doleerende broeders tegenwoordig tegen de kerkelijke herdenking van den Goeden Vrijdag te keer gaan, is bekend’Ga naar voetnoot2. Zelfs in de tegenwoordige tijd, nu de meeste hervormde kerken van ons vaderland op Goede Vrijdag het H. Avondmaal vieren, beschouwen de gereformeerden deze dag als een gewone werkdag, waarop slechts 's avonds een predikdienst wordt gehouden. Hoe is deze afkeer te verklaren? De bezwaren tegen deze dag waren voor de strenge gereformeerden nog meer klemmend dan die tegen de overige feestdagen. Een publieke viering betekende alweer een vrije dag meer voor de volksmassa, en dus alweer meer kans op losbandigheid en uitgelatenheid. Dan kon men er maar beter een gewone werkdag van maken, en vermoedelijk heeft de overheid de redelijkheid van dit standpunt ingezien. Daar kwam bij dat ook hier de herinnering aan de roomse gebruiken afschrikwekkend zal hebben gewerkt. Ik behoef slechts te wijzen op wat Marnix, die in zijn Biencorf als goed calvinist op grond van Gal. 4:9-10 tegen de ‘Vierdaghen en onderhoudinge der feesten’ had geijverdGa naar voetnoot3, schrijft | |
[pagina 55]
| |
over het ‘batamentken’, dat op Goede Vrijdag gespeeld werd: ‘een Camerspel oft een Guychelmerckt’, in welke beschrijving we duidelijk het liturgische passiedrama herkennenGa naar voetnoot1, en over de kruipende aanbidding van het kruis op deze dagGa naar voetnoot2. De verleiding is groot, in de ‘kluchten’, waarvoor volgens De Decker (zie vs. 2) deze dag niet geschikt is, deze roomse ‘batamentkens’ te zien. De Decker heeft als fel antipapist waarschijnlijk de Biencorf gekend. Toch is er voor deze term een betere verklaring, gelijk we in de volgende aantekening willen trachten aan te tonen. |
|