Vaderlandsche historie. Deel 10
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 481]
| |
Dertiende hoofdstuk.oranje ontwerpt een nieuwen inval. - opkomst der watergeuzen. - raed van coligny. - ondernemingen te water. - nieuwe invordering van den tienden penning. - tegenstand der provinciën en der steden. - verrassing van den briel. - mislukte pooging des graven van bossu om de stad te hernemen. - algemeene opstand daeruit gevolgd. - bergen verrast door lodewyk van nassau. - aenkomst des hertogs van medina-celi. - bergen belegerd door frederik van toledo. - oranje erkend tot stadhouder van holland, zeeland en westfriesland. - alva trekt naer bergen. - oranje komt weder in het land. - sommige steden vallen hem toe. - hy trekt zyn' broeder ter hulp. - maer verliest het spel. - bergen heroverd. | |
1571-1572.De verregaende styfhoofdigheid des hertogs van Alva, die in de provinciën, vooral in de Noordsche, zoo hevigen tegenstand had beproefd, onlangs nog | |
[pagina 482]
| |
vermeerderd door eenen ysselyken watervloedGa naar voetnoot(1), die de zeedyken doorgebroken en aen duizende menschen het leven gekost had, byzonderlyk in FrieslandGa naar voetnoot(2), zonder te spreken van de schade der landen en van het vee dat er by verloren, ja huizen en kerken omgeworpen werden: dit alles, dat samenwerkte om de Spaensche regering hatelyk te maken, begunstigde noodwendiglyk de verdere ondernemingen des prinsen van Oranje. Hy, die in 1568 zoo deerlyk mislukt had in zynen krygstogt tegen de Nederlanden, en die twee jaer later nog verre was van al zyne schulden betaeld te hebben, schepte verschen moed en had weldra besloten, ziende den toenmaligen staet der gemoederen, eene nieuwe pooging te doen om in onze provinciën voet te krygen. | |
[pagina 483]
| |
Het noodigste van al was hulpveerdige vrienden, want zelf mogt hy zich niet wagen uit vrees van erkend en gevangen te worden. Gelukkiglyk telde hy overal edele of burgerlyke uitwykelingen, gereed om hem te ondersteunen, en ja geheime aenhangers genoeg in de provinciën zelf om met hem in onderhandeling te treden en de zaken voor te bereiden. Tot dat einde gingen er dagelyks brieven uit en in, loopende kwansuis over handelszaken, maer sprekende werkelyk van andere belangen in eene geheimzinnige tael waer de schryvers den sleutel van haddenGa naar voetnoot(1). Den eersten keer, als vroeger gezegd is, was er van alle kanten geld aen den prins beloofd geworden; doch, gelyk het gaet, velen hadden de gedane belofte vergeten uit te voeren. Dit mael dan meende hy byzondere maetregelen te moeten nemen, om op de vereischte penningen te kunnen rekenen. De yverigsten der prinsgezinden, vooral in Holland en Friesland, hadden reeds kleine schepen getimmerd en uitgereed, waermede zy de Noord-zee doorkruisten en de Spaensche vaertuigen aen- | |
[pagina 484]
| |
randden, dikwerf met verovering van bodems en goederen. Kregen zy het te kwaed, dan zochten zy toevlugt in de Eems of op de Engelsche kusten, of ook al in fransche havens waer de Hugenooten meester waren. Soms vertoonden zy zich mede in Vlaenderen, dat te voren van de Boschgeuzen had te lyden gehad, en thans weêr door de dusgenaemde Watergeuzen ontrust werd. Zulks had al eenigen tyd geduerd, toen het hoofd der fransche protestanten de beruchte admirael de Coligny aen den prins van Oranje den raed gaf van de Watergeuzen te bevorderen en hunne ondernemingen te regelen, dewyl de Spanjaerts hier te lande geene krygsmarien hadden, weshalve men hun, zonder veel moeite, groote afbreuk zou kunnen doen en buit maken, misschien zelfs hier of ginds meester worden van een of andere zeestad, waer men zich zou kunnen versterken en den oproer in de omliggende gewesten ontstekenGa naar voetnoot(1). Deze raed viel niet verloren. Prins Willem, zich de zaek ernstig aentrekkende, bragt vooreerst orde in het werk der Watergeuzen, die al te wild | |
[pagina 485]
| |
waren voortgegaen, en noemde den heer van LumbresGa naar voetnoot(1) tot hun algemeenen overste, gevende hem eene byzondere commissieGa naar voetnoot(2), en schryvende voorts aen alle de kapiteinen en scheepsvoogdenGa naar voetnoot(3), met aenduiding van eenige punten naer welke zy en de hunnen zich moesten gedragenGa naar voetnoot(4). Ter zelver tyd beproefde hy, door zyne uitzendelingen, om op het vaste land voordeel te doen, doch zulks lukte niet: EnkhuizenGa naar voetnoot(5) en andere plaetsen werden vergeefs getokkeldGa naar voetnoot(6). Het kasteel van Loevestein, benoorden 's Hertogenbosch, werd verrast door zekeren Herman de RuyterGa naar voetnoot(7) met eenige anderen, doch aenstonds weêr door de Spanjaerts hernomenGa naar voetnoot(8). Het uer was nog niet gekomen. | |
[pagina 486]
| |
't Is waer, de hertog van Alva zag dat uer niet naderen. Hy wist wel dat de prins op nieuw werkzaem was; maer hy dacht dat er weinig van voortkomen zou en dat Oranje onder zyne schulden moest bezwykenGa naar voetnoot(1), waerom hy den koning raedde daer geen acht op te gevenGa naar voetnoot(2). Hy zelf meende niets te vreezen te hebben en haestte zich, toen de twee jaren van den afkoop der beide lasten naer hun einde liepenGa naar voetnoot(3), te laten weten dat de koning dien afkoop niet langer zou toestemmen, weshalve de tiende en twintigste penning in 't vervolg weêr zouden gevorderd worden. Daer verwachtte zich niemand aen: ieder dacht dat de landvoogd, door de ondervinding geleerd, voor goed zou afgezien hebben van eenen eisch die reeds zoo veel tegenstand beproefd en zoo algemeen misnoegen in het | |
[pagina 487]
| |
land verwekt had. Geen wonder derhalve dat er, zoo haest de zaek geweten was, afgeveerdigden uit alle de provinciën naer Brussel kwamen om nieuwe vertoogen by het hof in te dienen. De Staetsraed zelf misprees des hertogs besluit met eene buitengewoone stoutmoedigheid, tot zoo verre ja, dat Alva aen Viglius, die er zich tegen uitliet, in gramschap zeggen dorst: ‘Raedslieden, die aldus des konings wil bevochten, verdienden met het zweerd gestraft te worden.’ Hierop antwoordde de deftige man: ‘Hy vreesde niet voor zyn hoofd, dat in 's konings dienst grys was geworden,’ en voegde er by dat overigens de raedslieden ten allen tyde hun gedacht hadden mogen uiten, zonder straf te duchtenGa naar voetnoot(1). Berlaymont en Noircarmes ondersteunden hunnen ambtgenoot, doch zulks hielp niet, zoo min als de vertoogen der provincieele afgeveerdigden, die vry onbeleefdelyk teruggezonden werden met bevel van yverig meê te werken tot het innen der beide lasten. De Staten van Vlaenderen deden sedert nog nieuwe poogingen; maer Alva weigerde | |
[pagina 488]
| |
hun request te ontvangen en wilde het zelfs niet hooren aflezenGa naar voetnoot(1). Deze onbezonnen halsstarrigheid bragt het volk, als 't ware, tot vertwyfeling, dusdanig dat men vreesde voor eenen algemeenen opstand in de provinciënGa naar voetnoot(2). De hertog alleen had geene vrees en wekte, in zyne brieven, den koning op om niets toe te geven, indien het gebeurde dat hem regtstreeks klagten gedaen wierden, gelyk hy hoorde dat men van zin wasGa naar voetnoot(3). Hy deed meer; hy zond Commissarissen in de voornaemste steden om den moedwil te bevechten en den tienden penning te doen ontvangenGa naar voetnoot(4). Hy zelf laedde die taek op te | |
[pagina 489]
| |
Brussel, alwaer de brouwers en de slagters ophielden bier te maken en vleesch te verkoopen, gelyk weldra ook de meeste neringdryvers hunne winkels gesloten hielden, liever hebbende niets te vertieren dan den tienden penning te betalenGa naar voetnoot(1). Dit duerde zoo meer dan dry maenden en werd, natuerlyker wyze, ook elders nagevolgd. In 't eind, en ziende dat nieuwe onlusten op het uitbersten stonden, besloten de provincieele Staten, zonder oorlof van den landvoogd, ja buiten zyne weet, naer Madrid tot den koning te zenden, om den toestand der zaken aen te klagen en des vorsten tusschenkomst in te roepen. Die van Henegau na- | |
[pagina 490]
| |
men de voorbaen, doch werden eerlang gevolgd door de afgeveerdigden van Atrecht, van Ryssel en van Douai, en eindelyk ook door die van Vlaenderen en van BrabantGa naar voetnoot(1). Maer nuGa naar voetnoot(2), in stede van de oogen te openen en water in zynen wyn te doen, schoot Alva voor goed in woede, en maekte zich gereed om wraek te oefenen tegen de onwilligen. Reeds had hy bevel gegeven om zeventien notabele burgers der hoofdstad aen te houden en ze in hunne deuren op te hangen; reeds was de beul besproken alsmede ladders en stroppen bygebragt om het treurspel aen te vangen: toen een onvoorzien voorval den wraekzuchtigen arm des hertogs kwam tegenhouden en aen den wederstand der provinciën eene andere rigting geven. De rooveryen der Watergeuzen hadden sedert meer dan twee jaren niet opgehouden, alhoewel | |
[pagina 491]
| |
Alva, van zynen kant, insgelyks schepen had doen wapenen om den vyand te keer te gaen, en bezettingen gesteld in de steden die meest gevaer liepen van door de geuzen aengerand te worden. Hierdoor was echter de onderneming der laetsten moeijelyker geworden en kregen zy van tyd tot tyd wel eens de nederlaeg. Zoo hadden zy den 23 Juny 1571 het spel verloren in een gevecht aen den uitloop der Eems in de NoordzeeGa naar voetnoot(1), en waren aldus hunnen toevlugt te Embden kwyt geworden. Vervolgens werkte de hertog by het hof van Engeland om hun daer mede de havens te doen ontzeggen, en dit gelukte eindelykGa naar voetnoot(2). De koningin, willende in geenen oorlog met Spanje treden, deed de Watergeuzen hare staten ruimen, en verbood aen hare onderdanen hen voortaen nog te herbergen en hun lyftogt of krygsvoorraed te verschaffen. Dit bevel ging uit in de laetste dagen van Maert 1572. Aldus gedwongen zynde zich van de engelsche kusten te verwyderen, begaven de watergeuzen | |
[pagina 492]
| |
eerlang de haven van Doevere en staken in zee met dry of vierentwintig schepen onder het opperbewind van graef Willem van der MarckGa naar voetnoot(1) dien zy tot admirael erkend hadden, niet omdat hy de bekwaemste maer omdat hy de stoutste was, en vergezeld van eene Luiksche krygsbende, mede vol van drift tegen de spaensche regeringGa naar voetnoot(2). Het plan was naer het Noorder-quartier van Holland te stevenen en te beproeven om Enkuizen in te nemen, ryke zeestad waer Oranje vele aenhangers telde. Den 28 Maert kaepten zy nog twee spaensche schepen; maer toen liep de wind hun tegen, dusdanig dat zy niet zonder groote moeite in de Zuiderzee zouden geraekt zyn. Daer zagen zy dan van af en rigtten zich naer Zeeland, alwaer zy den 1sten AprilGa naar voetnoot(3) den mond der Maes inzeilende, omstreeks twee uren namiddag, het anker wierpen tusschen den BrielGa naar voetnoot(4), op den zuidkant, en Maes- | |
[pagina 493]
| |
sluisGa naar voetnoot(1), op den anderen kant des strooms. De inwoonders beider plaetsen stonden verbaesd, niet wetende of het koopvaerders waren die door tegenwind teruggehouden werden; doch weldra raedden zy uit den vorm en het groot getal der schepen dat het eene kleine vloot was van watergeuzen en kregen tyding van den graef van der Marck dat hy aenstonds den Briel overgegeven wilde in den naem des prinsen van Oranje als wettigen stadhouder des konings in Holland. Hy voegde er by dat de prins zelf eerlang daer zou wezen met de noodige manschap, om het land te verlossen uit de slaverny van Alva en van diens tienden penning. Weêrstand bieden dorsten of konden de inwoonders niet; de voornaemsten zochten het door de vlugt te ontkomen: zoodat de Geuzen nog denzelfden dag zonder bezwaer binnen geraekten en bezit namen van de stad. Aen de burgers deden zy geen kwaed, maer zochten naer priesters en moniken, die het den | |
[pagina 494]
| |
volgenden dag deerlyk moesten misgelden. De kerken hadden ook veel te lyden: de woeste Luikerwalen van La Marck sloegen er de beelden aen stukken, wierpen de outaers om en roofden alles wat eenige weerde had, gelyk zy kort daerop ook deden in de omliggende dorpenGa naar voetnoot(1). Het nieuws dier verovering verspreidde zich spoedig in de omstreek, en kwam ook haestiglyk den hertog van Alva ter ooren, die er geene groote zwarigheid in maekte: en trouwens, hy had middelen in overvloed om dat nietig zee-stedeken te herwinnen en er de geuzen uit te dryven, gelyk hy reeds meer dan eens elders gedaen had. De prins van Oranje, van zynen kant, vernam de tyding met zeker misnoegen, oordeelende dat La Marck te haestig was voortgegaen, dewyl hy nog geene krygsmagt genoeg verzameld had om de geuzen in tyds behoorlyk te ondersteunenGa naar voetnoot(2). En ja de geuzen zelf vonden de plaets te weinig versterkt om op hare bewaring te mogen tellen; zy rekenden daer slechts eenige dagen te kunnen verblyven, | |
[pagina 495]
| |
om vervolgens naer hunne schepen te keeren en elders eene andere kans te zoeken. Na ryp beraed echter besloten zy hun geschut aen land te halen, en de stad te verdedigen zoo lang het mogelyk wezen zouGa naar voetnoot(1). De graef van BoussuGa naar voetnoot(2), stadhouder van Holland, Zeeland en UtrechtGa naar voetnoot(3), had niet gewacht den hertog van Alva kennis te geven van den aenslag der geuzen op den Briel, en kreeg oogenblikkelyk bevel van met krygsvolk derwaert te trekken en de stad te hernemen. Dit deed de graef zonder toeven, maer had zoo klein gedacht van den vyand, dat hy niet noodig oordeelde grof geschut meê te voeren. Met een paer duizend man, grootendeels uit de bezetting van Utrecht gekozen, trok hy naer Maessluis en ging daer scheep om het land van | |
[pagina 496]
| |
VoorneGa naar voetnoot(1) te bereiken, waer hy inderdaed zonder moeite zyn volk op 't droog kreeg, latende de vaertuigen liggen in het dusgenaemde BornisseGa naar voetnoot(2), Hy meende zich slechts te moeten vertoonen om de watergeuzen op de vlugt te dryven en de stad te doen omslaen; maer hy vond die, in tegendeel, wel verdedigd en hare vesten voorzien van grof geschutGa naar voetnoot(3). Terwyl men hem de toenadering uit de omliggende tuinen met het musket betwistte, sprong er een burgerman in 't water en zwom naer eene kleine sluis welke hy met eene handbyl open sloeg. Hierdoor liep weldra den geheel en noordkant der stad onder, en aen den anderen kant deden de geuzen hunne veststukken duchtig spelen. Op het eigen oogenblik zagen de Spanjaerts van verre hunne schepen in brand gestoken (al mede het werk der geuzen), en vreezende eerlang gesloten te staen tusschen het vuer en het water, dat gedurig hooger klom, haestten zy zich | |
[pagina 497]
| |
door de vlugt te redden, en ontkwamen werkelyk voor het grootste gedeelte, het zy op de overblyvende vaertuigen, het zy al wadende of zwemmende door BornisseGa naar voetnoot(1). Men ziet, de onderneming was volstrekt mislukt. Echter zou het kwaed niet onherstelbaer zyn geweest, indien het zich voor 't oogenblik by den Briel bepaeld hadde; maer het behoud dier stad door de watergeuzen en de verydeling der pooging van Boussu staken, als 't ware, het vuer aen al de hoofden en verwekten een zoo algemeenen afval der steden, dat, op korten tyd, de koning in Holland en Zeeland niets meer overhield waer hy nog op rekenen mogt dan Amsterdam en Middelburg: al het overige had zich aen het Spaensch bestier onttrokken en Oranjes party omhelsd of maekte zich daertoe gereed. En wat tot bewys strekte dat de opstand tot in de herten toe was doorgedrongen, waren de wreedheden, in sommige steden gepleegd tegen de Spanjaerts, die voor de hand aen | |
[pagina 498]
| |
de galg geknoopt of onmeêdoogend neêrgesabeld of rug tegen rog gebonden in het water gesmakt werdenGa naar voetnoot(1). De hertog van Alva had derhalve iets anders te doen dan, te Brussel, de onwillige ingezetenen te straffen. Hy toonde zich voortaen wat zachter ten aenzien van den tienden penningGa naar voetnoot(2); hy vroeg en kreeg haestiglyk geld uit SpanjeGa naar voetnoot(3), en deed de noodige krygsmagt verzamelen om de noordsche provinciën op nieuw te onderwerpenGa naar voetnoot(4). Zulks bragt zyne pligt meê; doch de prins van Oranje had, van zynen kant, ook niets onbeproefd gelaten om, zoo haest mogelyk, de beweging in 't Noorden uitgeborsten, te ondersteunen en te verspreiden. Jonkheer Diederik SonoyGa naar voetnoot(5), een andere onverlaet, die voor geene wreedheid terugdeinsdeGa naar voetnoot(6) | |
[pagina 499]
| |
en sedert eenigen tyd de hollandsche steden afliep om penningen op te zamelen voor den prins van Oranje, werd, den 20 April, door dezen aengesteld tot gouverneur van Enkhuizen en andere zoo omgevallen als wankelende steden in de Noordsche provinciënGa naar voetnoot(1). Te gelyker tyde, en terwyl de prins zelf in Duitschland zyn uiterste best deed om, zoo veel zyne geldmiddelen toelieten, manschap aen te wervenGa naar voetnoot(2), was zyn broeder, graef Lodewyk van Nassau, in Frankryk bezig om met de Hugenooten nieuwe verbonden te sluiten en nieuwe hulp te krygen. Hy vond zelfs, ten minste in schyn, veel byval aen het fransche hof, iets dat den hertog van Alva wel bekend was, doch krachtiglyk door hem tegengewerkt werd. Maer de hertog kende toch al den yver en de werkzaemheid van dien Nassauwer niet; want terwyl hy meende dat Lodewyk nog immer te Parys | |
[pagina 500]
| |
zich ophield, was deze reeds op onze grenzen, ja in 't land zelfs, te samen met den heer van GenlisGa naar voetnoot(1) en eenige andere prinsgezinden, aen het hoofd van vyf honderd ruiters en een duizendtal voetknechten, grootendeels fransche hugenooten, en deels ook Nederlandsche uitgewekenen. Zy hadden het oog op Bergen in Henegau en bereikten dat den 23 Mei 1572, tegen den avondGa naar voetnoot(2). Lodewyk had zyn volk verborgen in een bygelegen bosch, en zond een twaelftal vertrouwde lieden de stad binnen. Deze, zich uitgevende voor wynkoopers, betrokken daer een logist en vernamen van den huisbaes dat de poorten ten vier uren des morgens open gingen; doch voorwendende dat zy hunne wynen vóór zonnen-opgang zochten binnen te brengen, ten einde die koel te houden, werd hun geantwoord dat, by middel van eenig drinkgeld aen den poortier te geven, deze hen ook | |
[pagina 501]
| |
vroeger binnen zou laten. Zulks werd dan tydiglyk beproefd en gelukte volkomen. De poortwacht betaelde het met de dood; de verwittigde ruitery stroomde met vele voetgangers binnen, en liepen door de straten luidkeels roepende: Frankryk! Vryheid! de stad aen ons! de prins van Oranje gaet komen; weg met den tienden penning en met den hertog van Alva, enz. Lodewyk had verstandhouding met een aental burgers: ook koste het hem kleine moeite om meester te worden van Bergen des te min, dat hy beloofde den katholieken godsdienst te zullen beschermen. Hy vond zelfs weldra aenhang onder de burgery die in de wapens ging, terwyl, twee dagen later, er nog een paer duizend, meest Franschen, de stad ter hulp kwamenGa naar voetnoot(1). De verrassing van Bergen, door Lodewyk van Nassau, was een donderslag voor den hertog van Alva, en daerentegen een allergunstigst toeval voor de oproerigen. Aen den eenen kant, gaf zy aen deze laetsten gelegenheid om zich te bevesti- | |
[pagina 502]
| |
gen en in staet van tegenweer te stellen in Noordnederland, met al de aendacht des hertogs te roepen op die stad van het Zuiden; en ten andere bragt het inhouden van Bergen de aenhangers van prins Willem in betrekking, ja zoo goed als in aenraking met de Calvinisten van Frankryk. By zulk eene ophooping van moeijelykheden en gevaren kon Alva niet anders doen dan gelyk hy deed: het aenranden der noordsche provinciën uitstellen tot beter gelegenheid, en al zyne krachten inspannen tot het heroveren der Henegauwsche stad. Terwyl hy zich daertoe bereidde, kwam te Brussel aen, den 19 Juny, de hertog van Medina-CeliGa naar voetnoot(1) van 's konings wege gezonden om Alva, volgens diens sedert lang geuiten wensch, in de landvoogdy te vervangen. Hy had echter last van in het bestier der provinciën niet veel deel te nemen zoo lang zyn voorganger aen het roer zou staen, hetgeen, naer 't schynt, eene soort van oneenigheid tusschen beide verwekteGa naar voetnoot(2). Daerenboven scheen onze | |
[pagina 503]
| |
luchtstreek ongunstig voor het gestel van den spaenschen edelman die gedurig ziek was, zoodat hy het hier haest moede werd en, na verloop van eenige maenden, op zyn verzoek weder naer Spanje mogt keeren. Vóór het einde van Juny, zond de hertog van Alva zyn' zoon Don FrederikGa naar voetnoot(1) naer Bergen, met dry regimenten, onlangs aengeworven, naest ongeveer vierduizend andere voetknechten, zoo Spanjaerts als Duitschers en Walen, mitsgaders vierhonderd ruiters uit de Benden van Ordonnantiën, om zonder toeven de stad in te sluiten en aldus allen nieuwen toevoer van krygsvolk uit Frankryk te beletten, of van levensmiddelen waer hy wist dat er geen groote voorraed daer ter plaetse van was. Ter zelver tyd zou Alva zich gereed maken om met een toereikend leger en voorzien van het noodige geschut te volgenGa naar voetnoot(2), zoo haest hy orde zou | |
[pagina 504]
| |
gesteld hebben op andere aengelegenheden. Het eerste en het noodigste scheen hem thans de gemoederen te stillen, welke hy zoo algemeen had opgeruid met zyn ongelukkigen tienden en twintigsten penning. Nu het te laet was, verstond hy eindelyk rede, en deed aen de provincieele Staten schryven dat beide die hatelyke lasten zouden opgeschorst ja en afgezet worden, mits men andere middelen aenweze om in 's lands behoeften te voorzien, waervoor hy hen verzocht afgeveerdigden naer Brussel te zenden, ten einde die zaek in der minne te regelenGa naar voetnoot(1). Dat deze toegevendheid die, het jaer te voren, veel, zoo niet alles hadde kunnen redden, in dit oogenblik weinig of geen uitwerksel meer had in de noordsche provinciën, kan ieder raden. Verre van daer, de Staten dier gewesten te Dordrecht vergaderd zynde, namen het besluit van prins Willem te erkennen tot stadhouder over Holland, Zeeland, Westfriesland en Utrecht? en beraemden tevens middelen om het | |
[pagina 505]
| |
noodige geld te verschaffen tot het voortzetten der worsteling tegen AlvaGa naar voetnoot(1). Van die zyde was er derhalve weinig te hopen; daerentegen zag het er beter uit te Bergen. Don Frederik van Toledo had begonnen met de bygelegen abtdy van EspinlieuGa naar voetnoot(2) te bemagtigen op de geuzen die er in nestelden. Van daer dan uitgaende sloot hy eerlang de stad in, en verstiet dagelyks, in kleine gevechten of schermutselingen, de uitvallen der belegerden. Het gelukte hem zelfs, omtrent half July, eene ernstige overwinning te behalen op ongeveer achtduizend fransche Hugenooten, over onze grenzen gekomen om de bezetting van Bergen te versterken. Don Frederik wilde hun dien pas afsnyden, en alhoewel hy slechts de helft dier krygsmagt in het veld leiden kon, aerzelde hy niet zyn kamp te verlaten en den vyand te gemoet te trekken. Hy bereikte hem naby Hau- | |
[pagina 506]
| |
trage, een dorp niet ver van St. GhislainGa naar voetnoot(1) gelegen, en waegde het den slag te leveren, met zulk gevolg, dat de Franschen verwonnen, ja op de vlugt gedreven werden, en niet alleen veel manschap op het veld en een aental hunner oversten in de handen der Spanjaerts lieten; maer dat er nog met honderden onder wege door de landlieden, die in 't geheel niet franschgezind waren, om het leven gebragt of gevangen werden: zoodat Frederik van Toledo den zelfden avond triomfantelyk naer zyne legerplaets mogt wederkeerenGa naar voetnoot(2). Zulks gaf zeker veel moed, maer het beleg van Bergen was er weinig meê gevorderd. Daer behoorde meer volks toe, zou de stad het opgeven of tydiglyk veroverd worden. De hertog van Alva zag dit wel genoeg in, en verzuimde geene middelen om zyn' zoon zoo haest mogelyk ter hulp te snellen. Hy verzwakte sommige bezettingen of ontledigde zelfs eenige steden van krygsvolk; maer toch verliepen er maenden, eer hy in gereedheid was. | |
[pagina 507]
| |
Eindelyk in de tweede helft van Augusty begaf hy Brussel, vergezeld door den hertog van Medina-Celi en trok met een vry talryk legerGa naar voetnoot(1) naer Bergen, alwaer zy, den 27ste der pasgenoemde maend, in het Spaensche kamp aenkwamenGa naar voetnoot(2). Middelerwyl echter had, als men raden kan, de prins van Oranje ook niet met de armen overeen gezeten: neen, aengemoedigd door den grooten byval dien hy in de Noordsche provinciën gevonden had, en voorziende dat Alva al zyne magt zou inspannen om Bergen te veroveren, was hy reeds sedert lang in de weer ten einde geld in Holland te krygen en krygsvolk in Duitschland te verzamelenGa naar voetnoot(3). Den 29 Juny had hy Dillenburg verlaten | |
[pagina 508]
| |
met een duizendtal ruiters en was, den 8 July, den Rhyn overgekomen, toen zyn leger weldra aengroeide tot omstreeks zestienduizend manGa naar voetnoot(1), waermede hy aenstonds in Gelderland viel en aldaer, den 23ste, Roermonde stormenderhand innam, hebbende die stad tot tweemael toe geweigerd zich over te gevenGa naar voetnoot(2). Hier moesten dan de katholieken, priesters en moniken het weêr misgelden: niet dat de prins van Oranje in den moedwil der zynen behagen schepte, neen; hy zocht hen eerder, en ja in zyn eigen belang, tegen te houden, doch was het geuzen-krygsvolk niet meester, en gedwongen veel door de vingeren te zien om niet verlaten te wordenGa naar voetnoot(3). Na een geruimen tyd wachtens om penningen, welke hem eindelyk uit Holland aengebragt werdenGa naar voetnoot(4), verliet hy Roermond met het inzigt van | |
[pagina 509]
| |
door Brabant heen naer Henegau te trekken en, onder wege, zoo veel mogelyk de steden tegen Spanje op te schudden. Den 27 Augusty zette hy de Maes over en kwam voor Diest dat zyn erfelyken HeerGa naar voetnoot(1) gunstig onthaelde en zyne poorten voor de geuzen opende. Zoo deed ook Thienen, geene toereikende middelen hebbende om weêrstand te biedenGa naar voetnoot(2); maer Leuven, alwaer Willem met zyn leger den 3den September aenkwam, weigerde hem binnen te laten, des te meer blyken gevende van zyne getrouwheid aen den koning en van kloeken moed, dewyl de stad zonder bezetting en juist op dat oogenblik verlaten was van de studenten der HoogeschoolGa naar voetnoot(3). De wethouders erkenden echter de onmogelykheid van de geuzen door de wapens af te keeren, en hadden reeds een der stadspoorten zien neêrbranden, toen zy beproefden om met den vyand tot akkoord te komen, en by middel van zestien duizend kroonen den inval des legers afkochtenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 510]
| |
Mechelen daerentegen gedroeg zich zoo wel niet. Die stad, waer twee edele aenhangers van den Zwyger, Aert Vanden DorpeGa naar voetnoot(1) en Jonkheer Bernart van MerodeGa naar voetnoot(2) het hooge woord voerden, had onlangs geweigerd spaensche bezetting in te nemen, zich verbindende om door eigen poogingen de goede orde te handhavenGa naar voetnoot(3), toen de prins van Oranje, door Vanden Dorpe en anderen uitgelokt zyndeGa naar voetnoot(4), den heer van Rummen met dry benden | |
[pagina 511]
| |
ruitery en vier vaendels voetvolk derwaert zond om Mechelen te verrassen. Zulks gelukte zonder veel moeite den 30 AugustyGa naar voetnoot(1), tot groot misnoegen van Alva, die er sedert al te strenge wraek over nam. Het voorbeeld van Mechelen was besmettelyk. Prins Willem, zynde in persoon daer ter plaetse gekomen, schreef er, den 1sten September, eenen brief aen de inwoonders van Dendermonde, om deze aen te manen Alva's juk af te schudden en zich by de patriotten aen te sluitenGa naar voetnoot(2). Den volgenden dag trok de pasgenoemde Vanden Dorpe, met eene ruiterbende en een paer honderd voetgangers, daerheen en sleepte de stad meêGa naar voetnoot(3), wat eerlang ook te Audenaerde gepleegd werd door | |
[pagina 512]
| |
zekeren banneling Jakob Blommaert die, vergezeld van een honderdtal roervinken, de stad in rep en roer stelde, de oranjevlag opsteken deed en, als zy meester waren, zyn hart ophaelde tegen de kerken en de kloostersGa naar voetnoot(1). Dit alles ging Oranje byzonder wel meê. Hy hoopte, indien Bergen gered kon worden, dat geheel Vlaenderen, ja Brabant zelf om zouden slaen: en trouwens zulks was inderdaed te vreezen. Reeds in de maend July had de hertog van Alva zeer slechte tydingen ontvangen van Jan de CroyGa naar voetnoot(2), stadhouder van Vlaenderen, over de gezindheid der Bruggelingen en der Gentenaers, gelyk hy mede vernam dat Brussel zelf, ondanks zyne Spaensche bezetting en de tegenwoordigheid der leden van den Staetsraed, ligtelyk tot opstand zou te brengen zynGa naar voetnoot(3). De Prins, van die gesteldheid der provinciën wel genoeg onderrigt, haestte | |
[pagina 513]
| |
zich dan om zyn' broeder ter hulp te gaen, en trok van Leuven naer Nyvel, nog immer vol hoop op den goeden uitslag zyner onderneming. Hy steunde vooral op den bystand hem beloofd door het hoofd der fransche Hugenooten den admirael van Coligny, die eerstdaegs twaelf duizend voetknechten en voor 't minst dryduizend ruiters aen zou brengen, derhalve meer dan genoeg om, vervoegd by de krygsmagt welke Oranje zelf onder zyn gabied had, den hertog van Alva te verplettenGa naar voetnoot(1). En hy mogt op het woord van Coligny des te beter tellen, dewyl de regeerende koning van Frankryk, Karel IX, in dat oogenblik heimelyk gebeten was op Philip II en geneigd om den prins van Oranje in de hand te werken, hebbende hem zelfs aenzienlyke geldsommen bezorgdGa naar voetnoot(2), met de hoop van eenige nederlandsche provinciën aen zyn ryk te kunnen vervoegen, indien prins Willem triomfeerdeGa naar voetnoot(3). Maer ziet, op eens veranderde de fran- | |
[pagina 514]
| |
sche vorst van rigting en, veel meer uit politieke dan uit godsdienstige inzigten, liet hy, in den nacht van 23 en 24 AugustyGa naar voetnoot(1), Coligny met andere hoofden der Hugenooten vermoorden, waerna deze, te Parys niet alleen, maer in de voornaemste steden van Frankryk aen de Staatsbelangen met duizenden geslagtofferd werdenGa naar voetnoot(2). De Lezer kan raden welke verslagenheid de ty- | |
[pagina 515]
| |
ding dier gebeurtenis op prins Willem voortbragt. Hy zag aenstonds alle hoop van overwinning verdwynen, en de krygskans keeren naer den hertog van Alva die, van zynen kant, mede de gevolgen voorzag van den Sint-Bartholomeus-nacht, en er zich over uitliet op eenen toon welke hem tot eer strekt. ‘De dood van Coligny, zeide hy aen zyne officieren, gaet ons meê; maer liever hadde ik myne twee handen laten afhouwen, dan deel te nemen aen zulke euveldaedGa naar voetnoot(1).’ Intusschen was het nu zoo ver gekomen, dat de prins van Oranje niet meer achteruit kon, maer besloot de krygskans te wagen. Daerenboven zat graef Lodewyk van binnen in 't nauw, zonder den noodigen voorraed aen leeftogt, onbekwaem om het lang uit te houden tegen het koninklyk leger, en te worstelen hebbende met de stedelyke regeering die, het zy uit gehechtheid aen den ouden godsdienst, het zy uit vrees voor de wederwraek welke Alva oefenen kon, dezen heimelyk toegenegen warenGa naar voetnoot(2). Prins Willem verliet dan Nyvel en ging, den | |
[pagina 516]
| |
7 September, zich neêrslaen in het dorp Péronnes, dry mylen van Bergen, tusschen Binche en het kamp der Spanjaerts. De twee volgende dagen zocht hy de stad nader by te komen en zelfs daer hulpbenden in te krygen; doch zulks werd hem belet door den hertog van Alva, zonder dat deze echter een algemeenen veldslag leveren wilde, omdat Oranjes ruitery sterker was dan de zyneGa naar voetnoot(1). Den 11den September zou Willem beproeven om, des nachts, uit HarmigniesGa naar voetnoot(2), waer hy op dat oogenblik legerde, een deel zyner manschap in de stad te doen brengen; maer zyn voornemen was verklikt en, kort na middernacht, kwam Juliaen RomeroGa naar voetnoot(3) met een paer duizend man die, om elkander te erkennen, een hemd boven hunne wapenrokken hadden aengeschoten, en overviel het vyandlyk kamp met zulk gevolg, dat eenigen doordrongen tot in de eigen tent des prinsen die, ge- | |
[pagina 517]
| |
lukkiglyk, wakker gebast werd door een hondje dat aen zyne voeten lag, anders ware hy zeker gevangen geweest. Meer dan dry honderd zyner krygslieden bleven er dood. Nu verloor hy allen moed en gaf, zoo haest het dag werd, bevel van op te breken en af te trekken, latende zelfs wagens en tenten en ja vele gekwetsten in het legerveldGa naar voetnoot(1). Wat bleef er thans nog te doen aen Lodewyk van Nassau? Niets anders dan Bergen by verdrag over te geven, gelyk hy deed of liet doen den 19 September, met besprek dat hy, naest de fransche oversten, edellieden en krygsknechten, in volle wapenrusting en met vliegende vendels, de stad verlaten zouden, en dat de burgers ongehinderd zouden blyven, behalve des konings beambten of die kennis van Lodewyks aenslag gehad en daertoe medegewerkt haddenGa naar voetnoot(2). Den 22ste deed de hertog | |
[pagina 518]
| |
van Alva zynen intrede in de heroverde stadGa naar voetnoot(1). |
|