Vaderlandsche historie. Deel 10
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 450]
| |
Twaelfde hoofdstuk.alva's wederkomst te brussel. - feestviering over den uitslag van den kryg. - bemoeijingen van keizer maximiliaen ii. - des hertogs standbeeld opgerigt te antwerpen. - groote verbeteringen aen het strafregt toegebragt. - de belastingen van den honderdsten, den tienden en den twintigsten penning. - tegenstand der provinciën. - opschorting der lasten. - dood des heeren van montigny. | |
1569-1570.Terwyl de prins van Oranje met tegenzin en argwaenGa naar voetnoot(1) door koning Karel IX in Frankryk toegelaten werd, en vele goede woorden moest | |
[pagina 451]
| |
geven om daer eenigen tydte mogen vertoevenGa naar voetnoot(1), jubelde de hertog van Alva met den uitslag van zynen krygstogtGa naar voetnoot(2) die hem, zonder groot verlies van volk, had doen zegevieren over de vier legers van zynen tegenstander. In de eerste dagen van January 1569 deed hy zynen plegtigen intrede te Brussel, en beval daer en in andere steden openbare feesten en processiën om de gedachtenis zyn er victorien te vereeuwigenGa naar voetnoot(3). Dit bevel werd nagekomen: in de hoofdstad hield men een prachtig steekspel op de groote markt, waer kort te voren de hoofden van Egmont en Hoorn gevallen waren; andere vreugde- | |
[pagina 452]
| |
bedryven hadden plaets, ook elders nagevolgd, waeruit men te regt besluiten mag dat het nog niet te laet was om 's konings zaken in de Nederlanden te redden en er den algemeenen vrede te herstellen, indien de vorst en zyn stedehouder voortaen matigheid hadden willen gebruiken en afzien van de overdreven strengheid die tot dan toe geheerscht had. En zulks werd hun niet alleen aengeraden door eene wyze staetkunde zoowel als door beider eigen belang, maer ook keizer Maximiliaen II, op verzoek en aendrang der ryks- en keurvorstenGa naar voetnoot(1), schreef aen den hertog van AlvaGa naar voetnoot(2), en zond eerst zynen gezant den baron van Dietrichstein, vervolgens zyn eigen broeder, aertshertog KarelGa naar voetnoot(3), naer Spanje, om Philip te overreden tot een bestand met den prins van Oranje en diens verzoening op billyke voorwaerden, en tot aenwending | |
[pagina 453]
| |
eener zachtere handelwyze in het bestier der Nederlanden, wier provinciën grootendeels te leen gehouden werden van het duitsche Ryk, weshalve de keizer regt had om zich daermede te bemoeijen, en diende geraedpleegd te zyn by een te sluiten verdrag tot bevrediging dier zelfde provinciënGa naar voetnoot(1). De aertshertog werd te Madrid zeer wel ontvangen, maer Philip toonde zich weigerig ten aenzien der voorstellen die men hem doen kwamGa naar voetnoot(2). Kort daerna schreef hy aen den keizer zelf en deed klagten wegens diens luisteren naer de verzoeken der ryksvorsten, eenigen van welke hulp gegeven hadden aen zyn wederspannigen leenman den prins van Oranje. Voorts beweerde hy dat niemand regt had van zich in te laten met de regeringswyze door hem gevolgd in zyne erflanden, en raedde, op zyne beurt, den keizer geen gehoor te | |
[pagina 454]
| |
geven aen de Oostenryksche edelen die hem de vryheid gevraegd hadden van den Lutherschen eerdienst te mogen uitoefenenGa naar voetnoot(1), ja, en byaldien het hun reeds toegestaen was, zulks te willen herroepenGa naar voetnoot(2). Zoo verre stond het tusschen deze twee vorsten, toen een nieuw en byzonder belang hunne betrekkingen eensklaps kwam veranderen. Philip had onlangs zyn eenigen zoon don Carlos verlorenGa naar voetnoot(3), | |
[pagina 455]
| |
en was in dit oogenblik ook weduwenaer van zyne derde gemalin Isabelle van FrankrykGa naar voetnoot(1). De aertshertog Karel stelde hem thans, in zyns broeders naem, een vierden echt voor met diens oudste dochter Anna, een zeker teeken dat de keizer in zyne politieke zoo min als in zyne godsdienstige begrippen verwyderd zou blyven van die des konings. Op dit voorstel antwoordde deze dat, zoo hy niet luisterde dan naer zyne persoonlyke neigingen, hy liefst zou volharden in den weduwelyken staetGa naar voetnoot(2); maer, ingezien dat hy slechts twee dochters en geen enkelen zoon had, de keizerlyke voorslag hem hoogst aengenaem was, als strekkende tot het goed zyner koningrykenGa naar voetnoot(3). Deze zaek ging voort; de huwelyks voorwaerde werd | |
[pagina 456]
| |
geteekend den 14 January 1570Ga naar voetnoot(1), en de echt ingezegend den 12 November van hetzelfde jaerGa naar voetnoot(2). Maximiliaen had tot dan niet gewacht om blyken te geven van zyne regtgeloovigheid en om Oranjes gedrag opentlyk af te keuren. Ook zond hy een nieuw en plegtig gezantschap aen zyn toekomstigen schoonzoon, wien hy thans ten volle gelyk gaf in diens regeringswyzeGa naar voetnoot(3). Van dat oogenblik mogten de Nederlanden op 's keizers gunstige tusschenkomst niet meer rekenen, en Alva, even als zyn meester, volherdden in | |
[pagina 457]
| |
hunne strengheid. De Raed der beroerten hernam dan zyne werkzaemheden, dagvaerdende en straffende diegenen die in de vorige onlusten eenig deel genomen of reden gegeven hadden om aen hunne regtgeloovigheid te doen twyfelen, zonder dat zulks veel opspraek verwekte in de onderscheidene provinciën. Alleenelyk ging ook voort en vermeerderde zelfs de uitwyking van hen die iets tot hunnen last hadden, maer tot groote schade van het land: en wat ook de hertog van Alva verzinnen mogt om die verhuizing te beletten of tegen te houden, dat bleef zoo goed als vruchteloos. Weldra verbitterde de landvoogd adel en volk door een werk dat te regt aen 's mans eerzucht en hoogmoed werd toegeschrevenGa naar voetnoot(1). Namelyk uit de metalen kanonnen, te Jemmingen op de geuzen veroverd, deed Alva zich een standbeeld gieten, bestemd om opgerigt te worden en te pryken in | |
[pagina 458]
| |
het kasteelGa naar voetnoot(1) van AntwerpenGa naar voetnoot(2), dat toen zeer gevorderd, of liever geheel voltooid was. Het monument bestond uit een vierkantig voetstuk, rustende op een puyroen van arduinen trappenGa naar voetnoot(3) en dragende des hertogs zeer wel gelykend metalen beeldGa naar voetnoot(4), dat regt staende, blootshoofds, maer overigens in volle harnas, in de linke hand den bevelstaf voert en de regte naer de stad reikt, als om die te beschermen. Zyn voet drukt op een zinnebeeldig monster, vertoonende twee hoofdenGa naar voetnoot(5) en vier armen en handen, een van welke eene brandende toorts zwaeitGa naar voetnoot(6), terwyl de dry | |
[pagina 459]
| |
andere een houweel of zware byl, een gebroken hamerGa naar voetnoot(1) en een schrift vasthoudenGa naar voetnoot(2). Aen den hals van het gedrocht hangt eene tasch waer serpenten uit kruipen, terwyl het aen de ooren bedelnappen of kalebassen draegt, gelyk de verbonden edellieden er gebruikt hadden. De hertog zet den voet op een grynend momaenzigtGa naar voetnoot(3) en een wapenknotsGa naar voetnoot(4). Het geheele werk was vyftien voeten hoog. | |
[pagina 460]
| |
Onder het standbeeld las men, op de plint, den naem van den kunstenaerGa naar voetnoot(1) die 't gegoten had uit buitgemaekt metael. De voorkant van het voetstuk droeg voor opschrift ‘dat het standbeeld toegewyd was aen des besten konings getrouwen vertegenwoordiger Ferdinand Alvarez van Toledo, hertog van Alva, die den opstand in deze landen gedempt, de muitelingen uitgedreven, den godsdienst gehandhaefd, het regt hersteld en den algemeenen vrede gevestigd hadGa naar voetnoot(2).’ Op de regte zyde van het voetstuk was, in halfverheven beeldwerk, een herder vertoond die, by den opkomenden dageraed, zyne schapen ter weide leidt en de wolven verdryft, terwyl uilen, vledermuizen en ander nachtgespuis de vlugt nemenGa naar voetnoot(3). Op de linke zyde stond, in het zelfde beeldwerk, | |
[pagina 461]
| |
een brandoffer-altaer tusschen twee tropheën van wapentuigen, en dragende het opschrift Deo Patrum nostrorum sacrum, toegeheiligd aen den God onzer vaderen. Van onder, het woord Pietas. Heel het gedenkstuk, met zyne zinnebeelden en opschriften, was uitgevonden en geschetst geworden door den vermaerden Arias Montanus die, toen juist, by den boekdrukker Christoffel Plantyn de uitgave der Biblia polyglotta verzorgdeGa naar voetnoot(1). Het kon niet missen of Alva's werk, vooral met de zinnebeelden en dier vinnige toespelingen, moest adel en volk gelykelyk tegen het hoofd slaen en algemeenen afkeer verwekken. Het is niet nogtans dat alles wat het latynsch opschrift tot lof des hertogs vermeldde, valsch of overdreven was. Neen de landvoogd had waerlyk zyn best gedaen om de bestaende wetten ten goede te brengen, en verdiende uit dien hoofde hoogelyk geprezen te worden. Van in den tyd der laetste hertogen van Burgondië waren onze vorsten bekommerd geweest om aen hunne erflanden een samenstel van wetten | |
[pagina 462]
| |
te geven, gemeen voor alle de provinciën, welke tot nu toe zeer verschillende gebruiken en voorschriften volgden. Koning Philip meende dat het oogenblik gekomen was om de hand voor goed aen 't werk te slaen en eenheid in de wetgeving te brengen, gelyk hy reeds, en ja met goeden uitval, voor Spanje gedaen had. Maer deze onderneming was van grooten omslag, dewyl alle de provincieele Raden of geregtshoven voorloopig dienden bezocht en geraedpleegd te worden, waer tien of twaelf jaren meê verloopen zouden. De hertog van Alva, met 's konings toestemming, dacht dan te moeten beginnen met het wetboek van strafvordering, anders gezegd met de crimineele justitie, waerin de misbruiken en gebrekkelykheden zich veel talryker vertoonden dan in de andere deelen der regtsoefening. De hertog gaf dan last aen den Raed van State, den priveën Raed en dien der beroerten, om de zaek rypelyk te onderzoeken, en wat daertoe behoorde tot een regelmatig geheel te brengenGa naar voetnoot(1). Zulks werd dan ook zonder uitstel en met yver verrigt en, naer alle | |
[pagina 463]
| |
waerschynlykheid, had Viglius, de uitmuntendste regtsgeleerde van zynen tyd, het grootste aendeel in twee Ordonnantiën te Brussel, in 's konings naem uitgevaerdigd den 5 en 9 July 1570, een van welke getiteld was: Ordinancie, Edict ende gebot ons Heeren des Conincx op 't stuck vande criminele justicie in dese zijne NederlandenGa naar voetnoot(1). De andere: Ordinancie ons Heeren des Conincx aengaende den Styl generael, diemen voirtaen sal onderhouden ende observeren in de procedueren vande criminele zaken ende materiën in alle zijne NederlandenGa naar voetnoot(2). De bevoegdste regtskundigen van onzen leeftyd geven uitbundigen lof aen die beide Ordonnantiën, en erkennen dat zy eene opregte weldaed waren aen de Nederlanden bewezenGa naar voetnoot(3); doch niettemin | |
[pagina 464]
| |
baerden zy een algemeen misnoegen en werden van alle kanten tegengewerktGa naar voetnoot(1) omdat de bestaende gebruiken en privilegiën die er meê streden feitelyk afgeschaft werden, doch meer nog misschien omdat de gemoederen, in dat oogenblik, zoo vyandig gestemd waren, dat alles wat van Spanje kwam, al was het nog zoo goed en voordeelig in zich zelven, gelykelyk misduid en voor dwingelandy gescholden werd. Ook was er niet alleen geen middel om aen de overige deelen der wetgeving dezelfde verbeteringen toe te brengen, maer men bleef, ondanks het bestier, nog langen tyd met de oude gebreken en verkeerdheden der criminele justitie voortslenteren. 't Is waer, de hertog van Alva was ter zelver tyd druk bezig met eene andere zaek die, verre van de goedkeuring der vreedzame burgers te verdie- | |
[pagina 465]
| |
nen en het vertrouwen in 's vorsten bedoelingen te doen herleven, diens landvoogd integendeel hoogst hatelyk maken en meer kwaed doen moest aen den koning, dan alles wat de Raed der beroerten tot dus verre verrigt had. Het spreekt van zelf dat het bestier onzer provinciën, vooral in de toenmalige omstandigheden, buitengemeen kostelyk was, en men kan zich niet verwonderen dat Philip, zoo wel als zyn plaetsvervanger, geerne zou gezien hebben dat die kosten tot last bleven van de Nederlanden zelf, genoegzaem in staet die te dragenGa naar voetnoot(1). De koning had, jaren lang, groote opofferingen gedaen om aen zyne gouverneurs hier te lande de noodige gelden te verschaffen. Nog onlangs had hy aenzienlyke sommenGa naar voetnoot(2) uit Spanje naer Antwerpen gezonden om aen Alva's krygslieden de verschuldigde soldy te betalen; maer de | |
[pagina 466]
| |
schepen, met dit geld beladenGa naar voetnoot(1), hebbende op zee hevigen storm beproefd of zynde achtervolgd geworden door Fransche vrybuitersGa naar voetnoot(2), werden genoodzaekt veiligheid te zoeken in de Engelsche haven van Plymouth, alwaer de koningin Elisabeth, onder valsche voorwendsels, hare hand op de speciën lei en die voor eigen rekening in hare schatkist deed stortenGa naar voetnoot(3). De hertog van Alva was door dit verraderlyk en tergend gedrag zoo zeer gebelgd dat hy in de Nederlandsche zeesteden wederwraek deed nemen op de engelsche schepen, en voorts ernstige klagten deed by Elisabeth; maer intusschen was hy, | |
[pagina 467]
| |
voor het oogenblik, de middelen kwyt om zyne krygslieden te voldoen, die reeds hier en daer zich op den boer begonnen te verhalen wegens het gebrek van soldy waer men hen in liet. Aen den anderen kant was het immer zeer moeijelyk geweest voor hem en zyne voorgangers, om 's lands Staten in de benoodigde geldopbrengsten te doen toestemmen, en hy kon raden dat zy thans zich nog minder vrygevig zouden toonen dan ooit. Wat deed hy dan? Hy zocht de tydelyke belastingen te vervangen door eenen duerzamen last, dien hy niet telkens zou moeten verzoeken, en wilde beproeven een nieuw stelsel in te voeren, waertoe hy de algemeene Staten te Brussel beriep tegen den 19 Maert 1569. Twee dagen daerna hielden zy hunne zitting. Alva verscheen in de vergadering, gevolgd van de Vliesridders en de leden der collaterale Raden. Daer voerde, in zynen naem, een Antwerpsch edelmanGa naar voetnoot(1) het woord en onder- | |
[pagina 468]
| |
hield de Staten nopens de moeijelykheid der taek door Alva, by het aenvaerden der landvoogdy, opgeladen, en nopens de groote kosten door hem gedaen tot herstel van den godsdienst en van het gezag des konings. Voorts sprak hy van de middelen noodig om de openbare orde te bevestigen en om alle nieuwe aenslagen der ballingen en der uitgewekenen af te keeren, wat zonder geld niet doenbaer was, terwyl bykans al de koninklyke domeinen verkocht, verpand of belast, en de tydelyke hulpgelden, te voren door de Staten toegestemdGa naar voetnoot(1), ten einde geloopen waren: behalve dat er nog groote sommen te betalen bleven aen de krygslieden, alsmede aen de handeldryvers die geld voorgeschoten of geleend hadden. Tot dan toe had de koning, by middel van zyne andere bezittingen, de Nederlanden ondersteund; doch zulks kon niet langer duren, en de Staten mogten niet meer rekenen dan op hunne eigen poogingen om den vorst uit diens oude schulden te trekken, de domeinen in te lossen, en eene jaerlyksche toelage te verzekeren, groot genoeg om de gewoone kosten te be- | |
[pagina 469]
| |
stryden en zelfs wat uit te sparen om in buitengewoone noodwendigheden te voorzien. Ten einde dit alles mogelyk te maken, had de hertog niets beters gevonden dan den dryvoudigen last dien hy hun voorstelde, van den honderdsten penning, ééns door allen te betalen voor hunne roerende en onroerende goederen, van den tienden penning voor den verkoop van alle roerende, en van den twintigsten penning, door den kooper van alle onroerende of vaste goederen telkens te betalen. Op het einde liet de redenaer hooren dat Alva eene spoedige en volstrekte toestemming vroeg, en geene tegenspraek dulden zouGa naar voetnoot(1). Het kon echter niet missen of des hertogs voorstel moest overal groote tegenspraek verwekken, welke hy had kunnen en moeten voorzien en voorkomen. De last van den honderdsten penning, dat is één ten honderd voor roerende en vaste eigendommen een enkelen keer te betalen, was niet bezwarend in zich zelven; maer onze provinciën waren daer niet aen gewoon. Zy hadden dit alreeds, | |
[pagina 470]
| |
in 1556, aen den koning zelf geweigerdGa naar voetnoot(1), en konden er thans nog minder in toestemmen, dewyl, om den last te kwyten, ieder zyn fortuin moest bekend makenGa naar voetnoot(2), wat zeker hoogst hatelyk was in een oogenblik dat er zoo veel van confiscatie gesproken werd en niemand trouw had in den landvoogd. De last van den twintigsten penning, of vyf per cent, eischbaer van den kooper van onroerende goederen, kon er beter door. Wy betalen hedendaegs dien last bykans dry mael, zonder dat daer klagten uit opryzen; maer in de zestiende eeuw vond hy niet te min gegronden tegenstand van wege de eigenaers, wier landen of huizen, wanneer die verkocht werden, reeds bezwaerd waren met verschillende lasten, of ongelden, volgens de gebruiken hier en ginds heerschendeGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 471]
| |
Doch wat onverdragelyk was en nergens kon geduld worden, was de tiende penning, of tien ten honderd, drukkende op alle roerende goederen, zoo dikwerf die verkocht werden: het is te zeggen dat van alle eet- en drinkwaren, van alle voortbrengsels des landbouws en der nyverheid, met één woord van alles wat tot den dagelykschen handel behoort, by iederen overgang in andere handen, een tiende deel der waerde moest afgeteld wordenGa naar voetnoot(1). Hieruit volgt dat sommige koopwaren, als b.v. laken of linnen dat, als vlas of wol, als garen, als weefsel grauw of ongeverwd, en eindelyk als linnen of toebereid laken ter markt worden gebragt, moetende telkens tien per honderd opbrengen, op het laetste, in de handen des verbruikers komende, vyf of zes mael het tiende hunner waerde betaeld hadden, en derhalve hem op een verdubbelden prys kwamen te staen. Hetzelfde gold den handel in 't groot, die ernstig gevaer liep, door den last van den tienden penning gansch te | |
[pagina 472]
| |
zullen vervallen, tot schade, ja tot verarming van alle de ingezetenen der NederlandenGa naar voetnoot(1). De Staten generael, te Brussel vergaderd, dorsten des hertogs voorstel niet regtstreeks verwerpenGa naar voetnoot(2); maer gaven hem niet te min te verstaen dat het zoo goed als onmogelyk wezen zou den dryvoudigen last door de provinciën te doen aennemen, vooral dien van den tienden en van den twintigsten penningGa naar voetnoot(3). Inderdaed, zy waren zoo haest niet gescheiden en ieder naer zyne wooning weêrgekeerd, of de provintieele Staten kwamen in alle de gewesten byeen om het verslag te hooren van hunne afgeveerdigden naer Brussel, en de tegenstand werd algemeen. Eenigen, om hunnen | |
[pagina 473]
| |
goeden wil te toonen, stemden toe in den honderdsten penningGa naar voetnoot(1), doch van den twintigsten en vooral van den tienden wilde niemand weten. Zelfs daer, waer adel en geestelykheid, ten einde grootere onheilen voor te komen, zich genegen toonden om ze alle dry gelykelyk in te willigen, bleef de derde Staet of het volk standvastiglyk weigeren. Van alle kanten kwamen er vertoogen naer het hof om de gemeene en de byzondere bezwaren van iedere provincie aen den gouverneur bekend te maken, sommige zelfs met aenbod van eene jaerlyksche bede, als goede onderdanen aen hunne natuerlyke heeren en prinsen schuldig zynGa naar voetnoot(2): doch | |
[pagina 474]
| |
niets van dat alles vond ingang by den hertog die, gelyk hy te voren reeds verklaerd had, eene spoedige en onvoorwaerdelyke toestemming eischte. Hy voegde daer echter in zyn antwoord by dat, na de gevorderde inwilliging, hy acht geven zou op de vertoogen welke hem omtrent de gemeende lasten zouden gedaen worden, en er over beslissen naer regt en rede. Daerentegen, waer steden of gewesten zich halsstarrig toonden, daer zou hy de noodige dwangmiddelen gebruiken om ze tot gehoorzaemheid te brengenGa naar voetnoot(1). Deze bedreiging werd aldra uitgevoerd tegen de Staten van Utrecht. Die hadden, in hunne welgegronde vertoogen, onder andere beweegredenen bygebragt dat het land van Utrecht, niet behoorende tot de voorvaderlyke erflanden des konings, maer hebbende, eenige jaren te voren, zich vrywilliglyk gesteld onder het bewind van keizer KarelGa naar voetnoot(2), op eenen byzonderen voet diende behandeld te wordenGa naar voetnoot(3). Zy hadden dan, om den | |
[pagina 475]
| |
tienden en twintigsten penning af te koopen, eene somme aengeboden van honderd duizend gulden, op zes jaer te betalenGa naar voetnoot(1). Maer Alva wees dit van der hand en zond, den 21 Augusty 1569, tien vendels, dat is derde half duizend spaensche soldaten in Utrecht, door de burgers te herbergen en te onderhoudenGa naar voetnoot(2). Soortgelyke dwangmiddelen werden ook elders beproefd. De baron van RassenghienGa naar voetnoot(3), te Ryssel, bedreigde de inwoonders met de straf die de Utrechtenaers reeds te lyden hadden, indien zy op hunne beurt de lasten verwierpen. Hetzelfde | |
[pagina 476]
| |
deed, te Bergen, de heer van Noircarmes, alsdan gouverneur en Groot-baljuw van HenegauGa naar voetnoot(1). Vlaenderen werd even zoo min gespaerd, en in Brabant, waer de Brusselsche en Leuvensche ambachten, het derde lid der Staten uitmakende, aen geenen prys hunne toestemming wilden geven, werd insgelyks die tegenstand gewelddadiglyk bestreden, tot zoo verre dat eindelyk 's lands Staten, om zich te onttrekken aen grooter kwaed, hunne toestemming in den dryvoudigen last gaven, zonder echter na te laten de rampzalige gevolgen daer nogmaels van op te halenGa naar voetnoot(2). De hertog had aldus bekomen wat hy van eerst af geëischt had; maer uit vrees voor een algemeenen volks-opstand, of om andere redenen, vond hy raedzaem voor het oogenblik het invorderen van den tienden en twintigsten penning op te schorten, en stelde ja aen de Staten voor die beide lasten, zes jaren gedurende, te vervangen door eene jaerlyksche opbrengst van twee miljoenen gouds, dat is guldenGa naar voetnoot(3), met besprek van, na ver- | |
[pagina 477]
| |
loop diens termyns, den honderdsten penning nog eens te geven. Dit voorstel werd, om beters wil, door de provinciën aengenomen; maer, alsof de hertog met blindheid geslagen was, hy zelf wilde, in 't eind, de overeenkomst niet laten gelden dan slechts voor twee jaren, zullende, na dien tyd, de beide zoo hatelyke lasten weêr op nieuw gevorderd wordenGa naar voetnoot(1). Aldus verliepen de jaren 1569 en 1570 in algemeene ontevredenheid, van tyd tot tyd nog aengestookt door de doodvonnissen van den Raed der Beroerten tegen de kettersgezinden of de afvalligen geveld, en onmeêdoogend uitgevoerdGa naar voetnoot(2). In dat zelfde tydbestek vernam men hier te lande de dood van wylen des graven van Hoorns broeder, Floris de Montmorency baron van Montigny die, in 1566, naer Madrid gezonden was geworden te samen met Jan de Glymes markgraef | |
[pagina 478]
| |
van Bergen-op-ZoomGa naar voetnoot(1). Deze laetste was, den 21 Mei 1567, in Spanje overleden, en de koning, die nimmer veel vertrouwen in hem had gesteld, deed hier zyne leen- en andere goederen in beslag nemen tot dat men onderzocht hadde in welke maet hy weleer aen de onlusten meêgewerkt of die begunstigd hadGa naar voetnoot(2). Eenige maenden later, hebbende de tyding ontvangen van Egmont en Hoorns gevangenneming, gaf Philip aenstonds bevel van Montigny in hechtenis te zetten, wien hy tot dan toe een vriendelyk aenzigt had getoond, doch op wien hy inwendig niet min gebeten was dan op diens reisgezel. De edelman werd dan opgesloten in het kasteel van Segovia. Weldra gaf de koning last aen den hertog van Alva het proces van den gevangen op te maken, eene taek die door den Raed der Beroerten vervuld werdGa naar voetnoot(3), en waer de | |
[pagina 479]
| |
slotsom van was dat de hertog, by uitspraek van 4 Maert 1570, den baron ter dood veroordeelde, met confiscatie van al zyne goederenGa naar voetnoot(1). Philip bekrachtigde dit vonnis, doch wilde het zoo heimelyk uitgevoerd hebben, dat men ten allen tyde denken zou hy was zyne natuerlyke dood gestorvenGa naar voetnoot(2). De gevangen werd overgevoerd naer het slot van Simancas, waer geen ontkomen mogelyk wasGa naar voetnoot(3). Daer treurde hy nog een paer maenden, en kreeg eerst den 14 October kennis van het lot dat hem beschoren was. Na eenige oogenblikken van ont- | |
[pagina 480]
| |
steltenis (want de ongelukkige verwachtte zich aen geen doodsvonnis) herschepte hy moed, en maekte zich gereed tot een zalig einde door het ontvangen der laetste Sacramenten en andere oefeningen van godsvruchtGa naar voetnoot(1). Den 16 October, na eenige beschikkingen van uitersten wilGa naar voetnoot(2), werd hy, kort na middernacht, in zyne gevangenis verwurgd, en zyn lyk, in een Franciscaner-habyt gestoken dat den hals bedekteGa naar voetnoot(3), ter aerde besteld in de kerk van het slotGa naar voetnoot(4). Dit gedrag van koning Philip, hetwelk wy, met onze hedendaegsche begrippen van vryheid en gelykheid, te regt verfoeijen, was zoo hardstootend niet voor de menschen der zestiende eeuw, die andere denkbeelden hadden over de magt en de regten der koningenGa naar voetnoot(5). |
|