Vaderlandsche historie. Deel 10
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 333]
| |
Negende hoofdstuk.des konings verontweerdiging by 't vernemen van het gebeurde. - hy belooft zyne overkomst. - maekt voorbereidselen. - benoemt den hertog van alva. - margareets gedrag hier te lande. - tegenwerking der nieuwsgezinden. - inzonderheid van valencyn en doornik. - de heer van noircarmes verslaet vyandlyke benden. - doornik onderworpen. - egmonts bekeering. - mislukt opzet sommiger edellieden om zeeland op hunne hand te brengen. - gevecht van austruweel. - valencyn belegerd en veroverd. - de nieuwe eed van getrouwigheid. - door eenigen gedaen, door anderen geweigerd. - oranje verwerpt hem en ruimt het land. - toestand der provinciën. - aenkomst des hertogs van alva. | |
1566-1567.Het was omstreeks half September, toen de | |
[pagina 334]
| |
koning de laetste brieven ontving, waerin zyne zuster hem berigt deed van alle de misdryven en heiligschennissen hier te lande gepleegd in den loop van Oogstmaend. Philips verontweerdiging en zyne gramschap waren groot: hy zwoer by zyns vaders gedachtenis dat hy het den daders betaeld zou zettenGa naar voetnoot(1); maer hy bevond zich nog niet in gereedheid. De zaek werd, naer gewoonte, besproken in den Staetsraed, alle welks leden het daeromtrent eens waren dat het voornaemste of liever het eenigste middel om den toestand onzer provinciën te verbeteren, bestond in 's konings reis naer de Nederlanden, met verzoek tevens aen de gouvernante van middelerwyl de werving van krygsbenden in Duitschland, zoo wel als hier, yverig voort te zetten, doch zonder haer toe te staen de algemeene Staten te beroepenGa naar voetnoot(2). Hierover dan rypelyk nagedacht hebbende schreef Philip, den 3den October, aen zyne zuster dry verschillende brieven, in den eersten van welke hy, na haer kennis te hebben gegeven van de geboorte | |
[pagina 335]
| |
eener InfanteGa naar voetnoot(1) zyn tweede kindGa naar voetnoot(2), eerstdaegs naer Madrid belooft te gaenGa naar voetnoot(3) om zich voor te bereiden tot zyne reis naer deze provinciën, en raedt aen de gouvernante intusschen ernstigen wederstand te doen tegen de sectarissen en kerkverwoesters, zeggende dat zy volk en geld genoeg heeft om zulks te verrigten met de hulp van zoo veel aenzienelyke edellieden, nog innig bereid om zich te besteden tot den dienst van God en van hunnen koning. Hy weidt tevens uit, vooral in den tweeden brief, over de schadelykheid van eene vergadering der algemeene Staten gedurende zyne afwezigheid en verbiedt die op nieuw, terwyl | |
[pagina 336]
| |
hy, in den derden brief, zyne zuster aenmaent om met de duitsche Keur- en Ryksvorsten de onderhandelingen te vervolgen, ten einde zy den doortogt van krygsbenden niet beletten, of hunne eigen troepen in gereedheid houden tot ondersteuning zyner belangen in de NederlandenGa naar voetnoot(1). Niet lang daerna, schreef de koning byzondere brieven aen de graven van Meghem, van Aremberg en van Mansfelt, om hen te bedanken voor hunne standvastige trouw, hun telkens berigt gevende van zyne aenstaende overkomst en van het loon voor bewezen diensten dat zy mogten verwachtenGa naar voetnoot(2). Het oogenblik was inderdaed even zoo gunstig als dringend voor den koning om zyne erfprovinciën in persoon te komen bezoeken. De schandelykheden van half Augusty en de opbruischingen tegen het oude geloof, welke sedert hier en ginds | |
[pagina 337]
| |
nog waren beproefd geweest, hadden een doodelyken knak aen het bondgenootschap toegebragt. Vele edellieden, nog katholiek in 't hart, verbaesd van de verregaende dweepery der sectarissen en meteen beducht voor de gevolgen, hadden, opentlyk of stilzwygend, eene party verlaten die zulke spoorloosheden voorbereid, begunstigd ja aengeraden en, zoo doende, hare zaek voor eeuwig bezoedeld had. Egmont zelf voelde zyn geweten knagen; maer hy was in de omstandigheden te diep verwikkeld, om zich op eens aen vreemden invloed te ontrukken. Niettemin, waer 't dat de koning, 't zy met of zonder krygsmagt, in dit oogenblik, naer onze Nederlanden gekomen was, hy zou op niemand beter hebben kunnen rekenen dan op de trouw en de medewerking van den ridderlyken graefGa naar voetnoot(1). Had Philip waerlyk het voornemen van onze provinciën te bezoeken, of was dit enkel veinzery? Zulks is een vraegstuk waer moeijelyk eene stellige oplossing kan aen gegeven worden. Was zyn besluit louter schyn, zoo is hy voor het verzuim | |
[pagina 338]
| |
zyner koninklyke pligt allerstrengst gestraft geworden; want hy is bezweken in eene langdurige worsteling die hem de helft der Nederlanden heeft doen verliezen, die de magt en de schatten van Spanje heeft gebroken en uitgeput, en den val der spaensche monarchy heeft voorbereid. Doch wy houden het voor nader by de waerheid dat, terwyl de koning luisterde naer den raed dergenen die zachte maetregelen en toegevendheid verkieslyk vonden, en hem derhalve enkel met zyn hofgezin en geringe krygsmagt liefst zagen vertrekkenGa naar voetnoot(1), hy zyne meermaels herhaelde belofte werkelyk voornemens was te vervullen, en dat hy eerst dan begon te aerzelen, toen nieuwe en telkens slimmer tydingen die zelfde raedslieden deden overhellen tot meerdere strengheid en tot het aenwenden van grootere krygsmiddelenGa naar voetnoot(2). Van dat oogenblik vertoonden zich allerlei moeijelykheden: | |
[pagina 339]
| |
de Cortès of landstenden van Castielje waren beroepen voor den 1sten December en vorderden des konings tegenwoordigheid; de heirbenden waren verspreid in Spanje, in noord- en zuidelyk Italië, en niet zonder veel moeite te verzamelen; de reis zou oneindig kostbaer wezen, inzonderheid over zee, en om door Frankryk te trekken met een talryk leger, daer zou Karel IX niet geerne in toestemmenGa naar voetnoot(1). Deze en andere zwarigheden, vermoedelyk nog met opzet vergroot door de Spaensche hovelingen, deden Philip op zyn eerste voornemen terugkomen en misschien afzien van zyne reis, of die althans uitstellenGa naar voetnoot(2). Het kwam er dan ook op aen om een hoofd aen het leger te geven, waeromtrent de koning dobberde tusschen den prins van EboliGa naar voetnoot(3) en den hertog van Alva, twee zyner | |
[pagina 340]
| |
raedslieden in welke hy een byzonder vertrouwen had. De markies van Bergen en de heer van Montigny zouden den eerstgenoemde liefst met die zending belast hebben gezienGa naar voetnoot(1); maer Alva was ongelyk beter in staet om zich met krygszaken te bemoeijenGa naar voetnoot(2) en werd dan ook eerlang door den koning verkozen om, in hoedanigheid van diens plaetsvertreder en kapitein-generael, naer de Nederlanden te vertrekkenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 341]
| |
Weldra gaf hy bevel om de krygsbenden uit Napels, Sicielje en Sardinië naer Lombardye te doen komen, alwaer tevens de ruitery vermeerderd en nieuwe benden moesten aengewerfd worden. De graef van LodronGa naar voetnoot(1) kreeg last om een regiment van twaelf honderd Tirolers op de been te brengen, en de baron van VergyGa naar voetnoot(2) zou mede krygsvolk oproepen in het graefschap van Burgondië, werwaerts alle de anderen dienden samen te komen, om aldus door Lorreynen het Luxemburgsche te bereiken. Dit alles behoorde haestiglyk uitgevoerd te worden; doch weldra kwam de winter daer beletsel aen stellen en den overtogt der Alpische bergen onmogelyk maken, waerdoor Philip genoodzaekt werd geheel de onderneming tot de volgende lente te verschuivenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 342]
| |
Des konings voornemens en herhaelde beloften hadden den moed der gouvernante eenigerwyze opgewektGa naar voetnoot(1). Zy zag duidelyk genoeg dat de prins van Oranje in de eene hand water en in de andere vuer droeg, trachtende, vooral in de hollandsche steden, den geest van verwoesting te teugelenGa naar voetnoot(2), maer tevens de aenhangers en voorstanders der kettery begunstigendeGa naar voetnoot(3): ook gedroeg zy zich te zynen opzigte, even als ten opzigte zyner vrienden, met voorzorg en achterhouding, doch zonder hun stellige bewyzen van wantrouw te geven. Zy liet slechts gevoelen dat zy ook naer anderen raed luisterde, en ja bevelen dorst uitveerdigen welke hun mishaegden. De sectarissen, gelyk het te voorzien was, grepen dagelyks verder, niet meer te vrede zynde | |
[pagina 343]
| |
met de hun toegestane preken, maer willende ook doopen, trouwen en begraven, alsmede hun dusgenaemd Avondmael houden op de nieuwe manier: zoodat zy al meer en meer ergernis gaven aen de katholyke bevolking. Margareet verbood zulks, als niet begrepen zynde in het akkoord van den 25 Augusty, gelyk zy mede de openbare preken deed staken of beletten in de steden waer die niet reeds vóór gemeld akkoord waren gepleegd gewordenGa naar voetnoot(1). Aen sommige stedelyke overheden gaf | |
[pagina 344]
| |
zy zelfs bevel van hoegenaemd geene preken of godsdienstoefeningen toe te laten in de plaetsen welke onder haer gebied stonden, alsmede van alle vreemde sectarissen daer uit te houdenGa naar voetnoot(1). Men ziet dus hoe Margareet, gebruik makende van de terugwerking of reactie, door de gruwelen van Augusty onder adel en volk veroorzaekt, de slappe toomen weêr allengskens zocht in te korten, en den voortgang der kettery te stuiten. Maer dit was niet genoeg: zy had tevens talryke krygsknechten in Duitschland doen wervenGa naar voetnoot(2), en hier zelfs vele benden in soldy genomen om de steden, waer meest van te vreezen was, bezet te houdenGa naar voetnoot(3). Dat zulks grootelyks tegen den dank sommiger heeren gebeurde, spreekt van zelf: ook lieten zy niets onbeproefd om stokken in 't wiel te steken. | |
[pagina 345]
| |
Zy hadden reeds te voren veel moeite gedaen om den keizer tot hunne belangen over te halen, en diens tusschenkomst in onze zaken te verkrygenGa naar voetnoot(1); zy hadden ja voorgeslagen den koning af te zweren en de Nederlanden onder het hoofd des Ryks te stellenGa naar voetnoot(2). Maer dit alles mislukt zynde, werkten zy thans by de wereldlyke Keurvorsten, inzonderheid by den hertog van Saxen, by den Paltzgraef, en op den ryksdag van Augsburg om hulp en aenhang in Duitschland te verwerven, gelyk zy almede in Frankryk en Zwitserland deden, ja om door Calviensche schriften en predikanten Spanje zelf te ontroeren, ten einde den koning aldaer de handen vol te geven en hem de middelen te ontnemen van zyne gedachten op deze provinciën te vestigenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 346]
| |
Dit alles belette echter niet dat de gouvernante haren weg ging, stellende, onder goede hoofden, voldoende bezettingen in de voornaemste steden. Terwyl de graven van Meghem en van Aremberg, ieder met een regiment Duitschers onder hun bevel, de burgeryen van Gelder- en Friesland moesten intoomenGa naar voetnoot(1); terwyl de heer van HiergesGa naar voetnoot(2), de graef van RoeulxGa naar voetnoot(3) en Karel van MansfeltGa naar voetnoot(4), met waelsche troepen aen de hand in andere provinciën het zelfde deden, was de landvoogdes werkzaem om Brussel en andere Brabantsche stedenGa naar voetnoot(5) van de noodige troepen te | |
[pagina 347]
| |
voorzien; meteen hield zy Ryssel wel bezet, even als de kasteel en van Doornik en Bergen, welke laetste stad zy immer in 't oog had om, des noods wordende, haer tot schuilplaets te dienenGa naar voetnoot(1). Niet min gaerne zou Margareet ook Valencyn onder hare magt gezien en er krygsvolk in gesteld hebben, als byzonder woelig zyndeGa naar voetnoot(2), rakende daerenboven aen Frankryk, en kunnende heel Henegau op den hol brengen, indien de sectarissen daer meester blevenGa naar voetnoot(3). Zy had in tyds brieven aen de wethouders dier stad geschreven en, eenigen tyd daerna, den heer van NoircarmesGa naar voetnoot(4) derwaert gezonden om er eene bezetting te doen ontvangen; | |
[pagina 348]
| |
maer het volk, opgestookt door de aenhangers der kettery, had zulks stout weg afgeslagen en ja, sedert nog, zoo veel moedwil getoond dat de gouvernante, omstreeks half December, bevel gafGa naar voetnoot(1) aen Noircarmes de plaets te belegeren en met geweld te onderwerpenGa naar voetnoot(2). De stedelingen waren of schenen ten minste daer zeer gerust in, staet makende op de stevigheid hunner vesten en meteen op de hulp van anderenGa naar voetnoot(3). Inderdaed, terwyl Noircarmes te St. Amands by Condé krygsmagt verzamelde, kwamen er talryke burgerbenden uit Fransch-Vlaenderen toegeloopen, opgeleid door een woestaert met name Ambroos Corneille, die van yzersmid predikant, en van predikant legeroverste geworden was, doch zoo min van 't een als van 't ander verstand had. Hun inzigt was, om de aendacht van Valencyn af te wenden, Ryssel te | |
[pagina 349]
| |
verrassen, waertoe de sectarissen van Doornik hun de hand moesten leenen en reeds op weg waren, toen de gouverneur der eerstgenoemde stad, de heer van RasseghemGa naar voetnoot(1), met een handvol volks uitgegaen zynde hun niet alleen den pas afsneed, maer de ongebonden menigte zonder moeite versloeg. Bykans op hetzelfde oogenblik werden die van Doornik, ten getalle van dry à vier duizend, onder het geleide van zekeren Jan Soreau, te LannoyGa naar voetnoot(2) ingehaeld door den van alles in tyds verwittigden Noircarmes, die hen, aen 't hoofd van tien vendels voetvolk en zeshonderd ruiters, overviel, verwon en als slagtvee deed neêrhakkenGa naar voetnoot(3). Hiermede was dan ook de magt van Doornik gebroken, dat eerlang, namelyk den 2den January 1567, eene bezetting innam en de wapens neêrlei om grootere onheilen voor te komenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 350]
| |
Het zou nu ook niet moeijelyk meer geweest zyn het beleg van Valencyn voor goed aen te vangen, met verzekering zelfs van er haestiglyk in te geraken, gelyk Noircarmes voornemens was; maer het werd hem van wege de gouvernante afgeraden. Margareet, eer zy liet overgaen tot zulke uitersten, waerby de goeden het naest de kwaden misgelden, wilde liever nog talmen, en beval de stad te omringen, met aenleg zelfs tot hare beschieting, in de hoop dat de burgers, verschrikt door deze voorbereidsels, het hoofd in den schoot zouden leggen en, tot hun eigen behoud, zich onderwerpen, een besluit waer de koning, van zynen kant, in toestemdeGa naar voetnoot(1). Intusschen liep nog altyd het gerucht van des vorsten persoonlyke overkomstGa naar voetnoot(2); maer thans begon ook de spraek te gaen dat hy den hertog van Alva voorop zou zenden om den weg te openen voor zyne eigen reisGa naar voetnoot(3), ten einde hier te lande de | |
[pagina 351]
| |
goede orde te herstellen en alles dusdanig te regelen, dat Zyne Majesteit er slechts de laetste hand zou aen te steken hebbenGa naar voetnoot(1). De prins van Oranje had alles voorzien en voorop gezeid: ‘De koning zal niet komen, maer de hertog van Alva zal komen.’ 't Is waer, om zulke prophetiën te doen, had hy zynen aengeboren scherpzin niet eens noodig. Hy onderhield, met magt van geld, heimelyke handlangers te Madrid, die hem kennis gaven van hetgeen er niet alleen aen 't hof maer tot in het kabinet des konings toe omging. Zy zonden hem uittreksels, ja soms volledige afschriften van Philips of Margareets brievenGa naar voetnoot(2), zoodanig dat hy zeggen dorst dat de koning geen woord uitte, in 't byzonder zoo min als in 't openbaer, of het kwam hem eerlang ter ooren. | |
[pagina 352]
| |
Hetzelfde deed hy by het hof van FrankrykGa naar voetnoot(1). Wat daer van zy, het is blykbaer dat, indien Alva met toereikende krygsmagt naer deze landen kwam, er voor Willem van Oranje niets anders overbleef dan of wel het land te ruimen, of wel het te sluiten voor de Spanjaerts en het aldus buiten 's konings bereik te stellen. Voor het eerste had de prins weinig lust, als men ligtelyk raden kan, derhalve ook dat het ontwerp van de vreemdelingen verwyderd te houden hem toelachen moest: en trouwens, het zou zoo moeijelyk niet geweest zyn om een leger af te keeren dat, over land, niet binnen kon geraken dan door het Luxemburgsche of, over 't water, niet dan door Zeeland; want daer was middel genoeg om die twee provinciën behoorlyk te wapenen tegen allen inval. Ja, en dat zou men wel gedaen hebben byaldien, in 't begin van 1567, het bondgenootschap van het jaer te voren nog stand hadde gehouden en eensgezind ware gebleven; maer diens band was gebroken geworden door en sedert de verwoestingen der beeldstormers, zoodanig dat vele edelen hun | |
[pagina 353]
| |
lidmaetschap verzaekt hadden en thans eerder bedacht waren om hun vroeger gedrag te doen vergeten. De graef van Egmont zelf behoorde tot het getal der afvalligen; want, ofschoon nog niet ten volle bekeerd, zag hy toch van dag tot dag beter in waer de werking sommiger heeren naertoe gestrekt hadGa naar voetnoot(1). En echter kon er, zonder Egmont, niets met zekerheid verrigt worden. Hy was nog immer het troetelkind der menigte die geerne naer hem geluisterd en waerschynlyk meêgedaen zou hebben, doch, tegen zynen dank, niet zoo ligtveerdig door anderen zou opgezweept zyn geworden. Oranje wist dat wel: ook drong hy er vooral op aen in eene vergadering met zyne vrienden te Breda gehouden in de tweede helft van January 1567, om nieuwe poogingen aen te wenden ten einde den graef over te halen en zyne medewer- | |
[pagina 354]
| |
king te verkrygenGa naar voetnoot(1). Hy zelf schreef aen Egmont eenen brief, tevens onderteekend door Hoogstraten, Brederode en Herman van NuenarGa naar voetnoot(2), om hem in een nieuw verbond te trekken, zullende zy samen hun best doen om, door geheel het land, de preken af te schaffen, en aldus des konings overkomst met een leger noodeloos te maken; maer, byaldien de vorst, desniettegenstaende, zyn besluit uitvoerde en vreemde troepen herwaerts bragt, zoo zouden zy de handen ineen slaen en hem den pas afsnydenGa naar voetnoot(3). Egmont wees dit voorstel zonder aerzelen van der hand; hy weigerde zelfs den graef van Hoogstraten, die hem te Gent was gaen vindenGa naar voetnoot(4), naer Antwerpen te volgen om met Oranje | |
[pagina 355]
| |
en diens aenhangers in gesprek te treden. Hy deed meer: hy vermaende die heeren, in een byzonderen brief, om acht te geven op hun eigen gedrag, en zich te wachten van ontrouwe leenmannen des konings te worden; want in dit geval zou hy verpligt zyn hen voor vyanden aen te zien. Hy voegde daerby dat, indien de koning het bestier der provinciën aen Spanjaerts toevertrouwde en al te streng met 's lands edellieden handelde, hy daerom nog de wapens tegen hem niet op zou vatten, maer zich ter zyde houden of, des noods, liever het land ruimenGa naar voetnoot(1). Het bleek dus genoegzaem dat men op Egmont niet meer rekenen mogt: en nogtans was het reeds zoo ver gekomen, en had men dusdanige voorbereidsels gemaekt, dat er, in zekeren zin, moest doorgewerkt worden, zou niet alles in rook vergaen met uit te stellenGa naar voetnoot(2). Terwyl graef Lodewyk van Nassau in Duitschland aen 't werk was om | |
[pagina 356]
| |
krygsmagt te verzamelen, kwam Brederode naer Antwerpen, waer het krioelde van bondgenooten en sectarissen; want die het elders niet meer houden konden, hadden hunnen toevlugt tot deze handelstad genomenGa naar voetnoot(1). Weldra was men er opentlyk bezig met manschap te werven en in de wapens te brengen, onder verschillende voorwendsels, ja; doch inderdaed om zeker te blyven van de steden waer zy nog in groot getal warenGa naar voetnoot(2), en vooral om, met goede gelegenheid, zich meester te maken van Middelburg, Vlissingen, of liever van geheel het eiland Walcheren, zoo niet van gansch Zeeland, ten einde, als vroeger gezegd is, de Spanjaerts te beletten over water deze landen te bereikenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 357]
| |
De hertogin, kennis hebbende van hetgeen te Antwerpen gepleegd werd, liet niet na daeromtrent klagten te doen aen den prins van Oranje en by de regeerders der stad, hun opleggende alle werving te verbieden en de ongehoorzamen duchtig te kastydenGa naar voetnoot(1). Te vergeefs nogtans. De stedelyke overheid was wel genoeg gezind; maer zy kon zonder de ernstige medewerking van Oranje en HoogstratenGa naar voetnoot(2) niets uitvoeren, en beide deze edellieden juichten toe in hun hart aen hetgeen er verrigt werd, zonder dit echter te laten blyken. Zelfs schreef Oranje, den 18 February, een bevel uit, waerby alle krygslieden, niet zynde in den dienst der stad, gelyk mede alle lediggangers en | |
[pagina 358]
| |
landloopers aenstonds de stad moesten ruimen, zullende zy anders strengelyk gestraft wordenGa naar voetnoot(1). De groote hoop der kwaedwilligen vertrok nog denzelfden dag, de wyk nemende naer Merxem en andere bygelegen dorpen, doch waer zy het zoo bont maektenGa naar voetnoot(2), dat men genoodzaekt werd hen nog verder te verwyderen. Eenigen trokken naer Holland; anderen gingen legeren te AustruweelGa naar voetnoot(3), waer eenige schepen op anker lagen, om nadere gelegenheid af te wachten. Dit duerde niet lang. Den Zondag, 2 Maert, scheepten er te Antwerpen dry vaendels in, van omstreeks honderd man ieder, onder het hoogbevel des heeren van Toulouse Jan van MarnixGa naar voetnoot(4), en met het opzet van regt naer het eiland Walcheren te stevenenGa naar voetnoot(5), Daer was reeds | |
[pagina 359]
| |
gezorgd om verstandhouding in Middelburg te hebbenGa naar voetnoot(1); ook rekenden allen op gunstigen uitslag; maer de gouvernante, in tyds verwittigd, had zoo goede maetregelen genomen, en ieder zyne pligten zoo wel voorgeschrevenGa naar voetnoot(2), dat alles mislukte. Te Vlissingen, even als te Middelburg en elders, ontmoetten zy sterken wederstand; nergens konden zy aen land geraken: in tegendeel, zy moesten de zeeuwsche stroomen weder opvaren, zoodat, reeds den 4 Maert, Jan van Marnix terug was te Austruweel, waer hy zyne manschap uitzette en, een paer dagen later, door de twee andere schepen vervoegd werd. Sedert gaf deze edelman zich nog veel moeite om zynen aenhang te vergrooten, en sleepte, in de omstreek van Antwerpen, alles wat slecht was meê naer Austruweel, niet zonder in 't voorbygaen kasteelen en | |
[pagina 360]
| |
kerken te plonderen, de geestelyken te mishandelen en allerlei andere baldadigheden te plegenGa naar voetnoot(1). De heer van Toulouse had het in dit oogenblik op Antwerpen gemunt, hopende dat zyne vrienden zoo haest zy de kans klaer hadden, hunne poorten geopend, en hem meester van de stad zouden gemaekt hebben. Eenmael zoo ver zynde, hadde men, van daer uit, geheele provinciën kunnen opschudden, en de edellieden dwingen om in denzelfden zin te werken. Anderen zouden nog liever dieper in het land, en ja tot Brussel toe doorgedrongen hebben, al ware het maer om de hertogin te noodzaken het beleg van Valencyn op te breken. Doch Margareet besloot, te goeder ure, hun dien pas af te snyden en de oproerigen zelf te overvallen. Zy gaf dan last aen Philip van Lannoy, heer van BeauvoirGa naar voetnoot(2), om Marnix en de zynen te gaen bevechten met het krygsvolk dat te Brussel aen de hand was, en voegde daer nog andere vaendels by, van elders ontboden, met zoo veel | |
[pagina 361]
| |
haest, dat reeds den 13 Maert Lannoy al vroeg ter plaetse was, gansch onverwacht, mag men zeggen; want toen het volk van Marnix de koninklyke troepen zag verschynen, meende het dat het duitsche hulpbenden waren, door graef Lodewyk van Nassau toegezegd, en deed de lucht weêrgalmen van vreugdekreten. Maer deze vreugd was van korten duer; want eerlang beval Lannoy zyne standaerts op te steken, en toen zagen de anderen met wie zy te doen hadden. Alleman greep naer de wapens; doch verrast als zy waren, konden zy niet veel goeds verrigten, des te minder zelfs, daer zy geene ruitery tegen die van Lannoy te stellen hadden. Kort, zy werden haest verslagen; de meesten sneuvelden op het veld of in den Scheldestroom, anderen werden verbrand in schuren en stallen, of kwamen om in polders en moerassen werwaerts zy de vlugt genomen hadden, of eindelyk vielen in 's overwinnaers handen. Onder deze laetsten was Marnix zelf: hy bood 2,000 kroonen voor rantsoen, doch niemand leende daer het oor aen, en de woedende menigte hakte hem in stukkenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 362]
| |
Deze uitslag verwekte te Antwerpen eene allerhevigste gisting, vooral onder de Calvinisten, die byzonder veel geloofsgenooten te Austruweel verloren hadden, en uit dien hoofde gebeten waren op den prins van Oranje, als hebbende hy hen heimelyk tegengewerktGa naar voetnoot(1) te samen met den graef van Hoogstraten, zoodanig dat beide meer dan eens gevaer liepen van mishandeld, ja vermoord te wordenGa naar voetnoot(2). Alles samengenomen echter maekte de overwinning, door den heer van Beauvoir te Austruweel behaeld, een gunstigen indruk op de geesten in 't algemeen, dewyl men zag dat de koning, onder den adel zoo wel als onder het volk, nog trouwe dienaers genoeg telde om zyn gezag staende te houden en de oproerigen te doen zwichten. De gouvernante, van haren kant, meende dat zy deze gelegenheid waer moest nemen om nog verder door te werken, en gaf aen den heer van NoircarmesGa naar voetnoot(3) bevel de stad Valencyn zonder langeren | |
[pagina 363]
| |
uitstel te beschietenGa naar voetnoot(1), ten ware de inwoonders, door vrywillige overgaef, hun eigen verderf voorkwamen. Dat zouden de Valencyners zeker gedaen hebben, indien zy niet voortdurend in hunnen wederstand aengemoedigd en ondersteund waren geweest door den prins zelf van Oranje en andere hooge edellieden. Zy hadden twee vertrouwde medeburgers te Antwerpen welke, gedurig in aenraking met den prins, de stelligste beloften uit zynen mond ontvangen en herhaeldelyk naer huis geschreven hadden dat de stad op krachtdadige hulp rekenen mogtGa naar voetnoot(2). Zelfs nog na den afloop des gevechts van Austruweel, toen de gouvernante, uit enkel medelyden, den graef van Egmont en den hertog van Aerschot naer BeuvragesGa naar voetnoot(3) afveerdigde om aen de belegerden goede woorden te geven en goede voorstellen te doenGa naar voetnoot(4), toonden zy zich nog even halsstarrig. Doch weldra kregen zy nieuwe tyding van hunne uitzendelingen te Antwerpen, hun, van | |
[pagina 364]
| |
Oranjes wege, meldende dat zy op hem geenen staet meer mogten maken, zoo min als hulp verwachten uit Duitschland of van eldersGa naar voetnoot(1). In dat eigen oogenblik beukte Noircarmes op de stad met twee en twintig stukken grof geschut; die van binnen haestten zich dan om tot hem te zenden en voorwaerden van onderwerping te stellen; maer nu was het te laet: de belegeraer wilde nergens meer van hooren, en de stad werd gedwongen zich op genade en ongenade over te geven, gelyk zy deed den 23 Maert 1567Ga naar voetnoot(2). Het werd eene soort van spreekwoord dat Margareet in Valencyn de sleutels van alle de andere steden des lands gevonden hadGa naar voetnoot(3). Inderdaed MaestrichtGa naar voetnoot(4), 's Hertogenbosch en andere steden | |
[pagina 365]
| |
die, even als Valencyn, geweigerd hadden catholieke garnizoenen in te nemen, openden eerlang hunne poorten voor zulke bezettingen. Antwerpen zelf legde kort daerna het hoofd in den schoot, en begon met alle vreemde sectarissen uit te dryven; vervolgens ontving het ook koninklyke troepen, en verzoende zich zoo ernstig met de landvoogdes, dat deze er tegen het einde van April naer toe ging, en feestelyk onthaeld werdGa naar voetnoot(1). Margareet had zoo lang niet gewacht om eenen anderen maetregel te nemen, ten einde het bondgenootschap van het jaer te voren geheel en al te vernietigen en het koninklyk gezag in al zyn vermogen te herstellen. Namelyk zy zou van alle krygsoversten en burgerlyke hoogambtenaren een nieuwen eed van getrouwigheid afvorderen, doende hen zweren dat zy bereid waren den koning te dienen tegen wie het ook zyn mogt, met verzaking aller akkoorden of beloften daermeê strydig. In eene vergadering van den Staetsraed, gehou- | |
[pagina 366]
| |
den den laetsten December, sprak de gouvernante van het krygsvolk door de sectarissen in Duitschland gewerfd, en zeide dat het oogenblik voor iedereen gekomen was om de zaek des geloofs en des konings aen te trekken en zich daer opentlyk voor te verklarenGa naar voetnoot(1). Zy verzocht derhalve de aenwezige vliesridders het goed voorbeeld te geven en den nieuwen eed af te leggen. De graef van Mansfelt stemde daer gereedelyk in toe en beloofde den eed in plegtige termen te zullen uitbrengen. Zoo deden ook de hertoe van Aerschot, de graven van Berlaymont en van Meghem. Egmont, op zyne beurt, zeide dat hy reeds meermalen gezworen had, en nog bereid was het met zyn bloed te teekenen dat hy den koning dienen zou, niet alleen tegen alle opstandelingen, maer ook tot handhaving van het katholiek geloofGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 367]
| |
In eene volgende vergadering van den 2 January 1567, werd besloten dat de heeren hunne gedane belofte door hun handteeken zouden bevestigenGa naar voetnoot(1); en dewyl, kort daerop, de graef van Egmont naer Vlaenderen had moeten vertrekken, zond Margareet, den 9 January, hem het stuk reeds geteekend van de vier opgenoemde edellieden, met verzoek van daer insgelyks zyn handteeken by te voegen, als hy werkelyk deed, niet nogtans zonder eenige tegenstribbeling, maer die enkel de wyze betrof, niet de zaek in haer zelve, waer hy altyd even ridderlyk voor uitkwam, verklarende dat hy, als eerlyk edelman, lid der Orde en 's konings geboren Vazal, immer zyne pligt zou vervullen, gelyk hy tot dan toe gedaen hadGa naar voetnoot(2). Zoo vreedzaem liep het niet af met den graef van Brederode die, sedert lang, aen 's konings stadhouderes allerlei reden van misnoegen en wantrouw had gegeven. Hy was druk bezig met zyne stad VianenGa naar voetnoot(3) te versterken, en had hier te lande | |
[pagina 368]
| |
krygsvolk in zynen byzonderen dienst genomen, behalve dat hy kettersche boeken drukken en verspreiden liet, naest ergerlyke ja en oproerige prentenGa naar voetnoot(1). Hy had daerenboven ook het bevel over eene bende van ordonnantie, en was dus nog meer verpligt dan anderen om den koning getrouw te zyn. Geen wonder derhalve dat de hertogin, by brieven van 9 January 1567, twee aenzienlyke persoonen, den heer van Quaderebbe meijer van Leuven en Jacob De la Torre secretaris van den Priveën-Raed, benoemde om, in haren naem, zich tot Brederode te wenden, ten einde hem rekenschap te vragen van zyn gedrag, alsmede hem den nieuwen eed voor te lezen en af te eischenGa naar voetnoot(2). Op dit alles gaf Brederode zeer onvoldoende bescheiden, en wat den nieuwen eed raekte, verklaerde hy zoo schriftelyk als by monde dat hy des konings ootmoedige en onderdanige dienaer en leenman was, en als dusdanig gereed Z.M. te dienen; maer dat hy geen nieuwen eed af kon leggen zonder zyn | |
[pagina 369]
| |
geweten te kwetsen, enz.Ga naar voetnoot(1) Hierop schreef dan de gouvernante aen denzelfden edelman een anderen brief van 2 February, hem stellig gebiedende den gevraegden eed te doen, tot dat, na wederzydsch geschryf, Brederode eindigde met zyn ontslag te geven van zyn krygsambt, en eerlang de Nederlanden ruimdeGa naar voetnoot(2) om het jaer daernaGa naar voetnoot(3), te Rekelinghuizen in Westfalen onbetreurd en onberoemd te gaen stervenGa naar voetnoot(4). Twee andere heeren toonden zich insgelyks weigerig ten aenzien van den nieuwen eed welke hun gevraegd werd: het waren de graven van Hoogstraten en van Hoorn, die op het voorstel tot antwoord gaven dat zy hunne trouw verpand | |
[pagina 370]
| |
hadden toen zy in bediening getreden waren, en dat zulks volstaen moest, zoo lang men hun niet verwyten kon de gedane belofte geschonden te hebben. Dit belette echter niet dat de gouvernante Hoogstraten, in diens bewind van Mechelen, feitelyk verving door haren hofmeester den heer van SepmeriesGa naar voetnoot(1), hetgeen de eerste zich voor den schyn liet welgevallen, en ja den wensch uitte om ook van zynen post te Antwerpen ontslagen te wordenGa naar voetnoot(2). De hertogin stemde daer weldra in toe, en riep den graef naer BrusselGa naar voetnoot(3), alwaer hy nog een geruimen tyd zyn verblyf hield, maer sedert ook naer Duitschland de wyk namGa naar voetnoot(4). De graef van Hoorn was min standvastig. Egmont, als zyn oude vriend en mede-ambtenaer, en | |
[pagina 371]
| |
tevens de graef van Mansfelt, als Hoorns zwagerGa naar voetnoot(1), gingen hem van Margareets wege te Mechelen vinden om te beproeven hem over te halen; hetgeen hun tot zoo verre gelukte, dat hy verklaerde hoegenaemd geen deel te hebben in alles wat tegen den koning of deze landen gebrouwen werdGa naar voetnoot(2). Hy vroeg dan een paer dagen om zich te bedenken, en eindigde inderdaed met den nieuwen eed schriftelyk naer het Hof te zenden, gelyk hy sedert nog by monde aen de gouvernante uitleg gaf van zyn gedrag, en zelfs sommige haestige woorden, welke hem ontvallen waren, behoorlyk wist te verschoonenGa naar voetnoot(3). Margareet had eenigen tyd lang gerekend op eene dergelyke uitkomst van wege den prins van Oranje. De vorstin schrikte af van zoo veel stadhouders en hooge edellieden het land te zin verlaten, en zou hen liever door eene opregte verzoening in het goede spoor weêrgebragt hebben, vooral | |
[pagina 372]
| |
nog Oranje die, in ongenade vallende, zoo veel kwaed berokkenen kon als hy anders nog in staet was dienst te bewyzen. Hy ook had den nieuwen eed met verontweerdiging van der hand gewezen, doch volhardde in dit besluit toen de gouvernante, by brieven van 6 Maert 1567, hem met zachte woorden aenmaende om, in zyne hoedanigheid van stadhouder en hoofd van eene bende van ordonnantie, het geschreven ceds-formulier, dat zy hem toezond, te teekenenGa naar voetnoot(1). Oranje verwierp zulks in een uitgebreid antwoord, waer hy meteen verzocht om van zyne bedieningen ontlast te wordenGa naar voetnoot(2). Daer wilde Margareet niet aen toestemmen, schryvende hem dat niet zy, maer de koning hem tot het stadhouderschap van onderscheidene provinciën genoemd hadGa naar voetnoot(3). Zy vermaende hem dan daerin voort te gaenGa naar voetnoot(4); doch weldra zond zy den staets- | |
[pagina 373]
| |
secretaris Berty naer Antwerpen, met last van nieuwe middelen aen te wenden om den prins te overreden en by zyne pligten te houdenGa naar voetnoot(1); doch alle die poogingen bragten volstrekt niets te weeg, en het bleek dat 's mans opzet onwrikbaer vast stondGa naar voetnoot(2). Men bedenke wat groote afleiding die zaek van den nieuwen eed aen de geruchten gaf van Alva's aenstaende overkomst, en als dusdanig was daer wel eenig goed in gelegen, dewyl de geesten met iets anders bezig waren; nogtans werden er die geruchten niet volkomen door uitgedoofd. Ook twyfelde daer voortaen niemand meer aen, Oranje vooral niet, die nu ernstiger dan ooit bedacht werd om zich tydiglyk uit de voeten te maken en schuilplaets in Duitschland te zoeken. Berty had hem voor het laetst nog aengeraden om, eer hy vertrok, een gesprek te hebben met de graven van Egmont en Mansfelt in eene plaets naer zyn verkiezen. Deze vergadering werd gehouden den 2 AprilGa naar voetnoot(3) te Willebroek in de buert van Meche- | |
[pagina 374]
| |
len. Daer spraken de twee oude leden van den Staetsraed voor de laetste mael elkander. Oranje ried zynen vriend nog eens zich aen het hoofd van gewapende magt te stellen en de Nederlanden te sluiten voor de vreemdelingen, in welk geval hy hem ter zyde zou gestaen hebben; maer hoorende dat Egmont niet te overtuigen was, en dat hy, steunende op zyne bewezene diensten, immer staet maekte op 's konings billykheid, ‘die trouw zal uw ongeluk zyn,’ sprak Willem, ‘de goedertierenheid waer gy op rekent zal de brug wezen over welke de Spanjaerts in onze provinciën zullen komen, en ze vervolgens afbrekenGa naar voetnoot(1).’ Oranje voorzag de waerheid; en hadde hy alles willen zeggen, toonende hoe hy zelf Egmont misleid had, de ongelukkige graef zou waerschynlyk zyn lot niet afgewacht hebben; doch tot zoo verre kon zyne openhertigheid niet gaen: neen, de beide heeren omhelsden elkander met weenende oogen en scheidden voor altydGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 375]
| |
De prins te Antwerpen weêrgekeerd, schreef van daer, des anderdags, aen de gouvernante zyn vaerwel, haer biddende te willen indachtig wezen en den koning by gelegenheid te herinneren wat al arbeids hy in zyns meesters dienst besteed had, met verzekering tevens dat hy Hare Hoogheid immer ten nauwste verkleefd zou zyn, werwaerts het lot hem ook leiden mogtGa naar voetnoot(1). Den 10 April schreef hy aen den koning zelf een langen brief, waerin hy geheel zyn gedrag beproeft te regtveerdigen, en dien hy eindigt met nieuwe betuigingen van onveranderlyke trouw als leenman, en van volmaekte gehoorzaemheid als onderdaenGa naar voetnoot(2). Den volgenden dag vertrok hy van Antwerpen naer zyn kasteel van BredaGa naar voetnoot(3), en van daer, eindelyk den 22 April, met geheel zyn huisgezin naer Duitschland, latende enkelyk zyn oudsten zoon Philip-WillemGa naar voetnoot(4) te | |
[pagina 376]
| |
Leuven, alwaer deze jongeling op dat oogenblik zyne Akademische studiën deed. De vader, toen 34 jaren oudGa naar voetnoot(1), verreisde na er de stad Dillenburg, waer hy geboren was, in het graefschap van NassauGa naar voetnoot(2). Het was nooit Willems inzigt geweest de Nederlanden te ruimen en de wyk naer Duitschland te nemen; maer zyn doel was voorby gestreefd geworden en, zonder daer van af te zien, was hy genoodzaekt andere middelen in het werk te leggen om zulks te bereiken. Wanneer men Oranjes gedrag met aendacht opmerkt en zyne handelwyze nagaet, van keizer Karels afstand af tot op den dag van zyn eigen vertrek uit Breda, zoo ontdekt men met kleine moeite dat het einde hetwelk hy zich altyd voorstelde, en waer alle zyne poogingen op uitliepen, was om eene staetsomwenteling voort te brengen, waerby hy den hoofdrol gespeeld zou hebben en de man geweest zyn rondom welken | |
[pagina 377]
| |
groot en klein zich hadde moeten scharen, om het tegen Spanje vol te houden. Thans zag hy de omwenteling zoo goed als tot stand gebragt, doch men was te verre gegaen: de woeste schennissen, het jaer te voren, nagenoeg in alle de Nederlandsche provinciën gepleegd, hadden de edelen verdeeld en hun bondgenootschap gebroken. Van dat oogenblik dan kon de prins van Oranje op de krachtdadige hulp der heeren geenen staet meer maken, maer was gedwongen hulp te gaen zoeken in den vreemde. Sedert het vertrek van Willem den Zwyger, scheen Egmont veel meer op zyn gemak dan te voren; hy moest zich thans voor niemand meer geweld aendoen, maer mogt er opentlyk voor uitkomen om in alles de gouvernante ter hand te staen en de zaek des konings te bevorderen. Ook deed hy weldra in Vlaenderen alle kettersche vergaderingen ophouden, en verklaerde zich vyand van het voormalig Verbond der Edelen, dat van dag tot dag te niet ging. Velen verzaekten hun lidmaetschap en verzoenden zich met de gouvernante. Anderen, als de heer van Kuilenburg, graef Willem van den BergGa naar voetnoot(1), Lodewyk van Nassau | |
[pagina 378]
| |
maekten gereedschap om den prins van Oranje te volgen of waren reeds weg, gelyk dan ook vele vreemdelingen deden, vooral predikanten en andere sectarissen in aenzienlyk getal, die wel voelden dat het met hen kwalyk af zou loopen, indien zy dorsten blyvenGa naar voetnoot(1). De katholieken daerentegen schepten in al de provinciën nieuwen moed, en hadden weldra de overhand. De steden, zoo van het Noorden als van 't Zuiden, namen even gewillig koninklyke bezettingen in, en verjoegen de voorstanders en aanhangers van het nieuwe Evangelie; zy braken hunne tempels af (met zulken drift dat te Gent, op eene uer tyds, het groot gebouw der Lutheranen met den grond gelyk was gemaekt), en leverden de beeldstormers en oproerstichters aen het geregt, dat hen, overtuigd zynde, straffen deed, met aenslag zelfs hunner eigendommen, die men gebruikte tot het herstel der verwoeste of beschadigde kerken. Men zou gezeid hebben dat hel overal andere steden, andere inwoonders geworden waren, geheel verschillend van die, welke, ettelyke maen- | |
[pagina 379]
| |
den te voren, zoo veel kwaed hadden bedreven of laten bedryvenGa naar voetnoot(1). De gouvernante zag aldus hare vurigste wenschen vervuld en de openbare rust en orde zoo goed als algemeen hersteld. Het eenigste wat haer griefde was het gedurig aengroeijen van het getal der uitwykelingen, die zich pligtig erkennende en met het regt niet afgeteld hebbende, bevreesd waren voor hetgeen hun te wachten stond van het spaensch leger dat gezegd werd te naderen. Duizende ambachtslieden verlieten de steden en vlugtten in de naburige landen, waer zy hunne nyverheid en neringen overvoerden, tot groote schade van den nationalen handelGa naar voetnoot(2), of namen de wyk naer Duitschland, stellende al hunne hoop op den prins van Oranje en andere heeren die hen derwaert waren voorgegaen. De vorstin had dan meermalen aen haer broeder geschreven om gemagtigd | |
[pagina 380]
| |
te zyn in alle de begane misdryven naer eigen goeddunken voort te gaen, en te straffen of door de vingeren te zien volgens de omstandigheden der zaken en de hoedanigheid der persoonen. Zy drong tevens aen op de noodwendigheid dat de koning zelf zoo haest mogelyk naer deze landen kwame, doch niet met een grooten sleep van gewapende magt, als zynde dit voortaen niet meer noodig en kunnende zelfs eerder kwaed doen dan goedGa naar voetnoot(1). Philip gaf haer op dit dubbel vertoog weinig antwoord en vooral geen voldoende, waerover Margareet zich beklaegt in eenen brief van 11 April 1567, zeggende dat de koning haer zonder reden de handen bindt en, nu dat zyne zaken hier op een goeden voet staen, daer de eer aen anderen wil van geven, terwyl zy er al den last heeft van gedragen en al de gevaren doorgestaen. Zy verzoekt dan met aendrang om van het landbestier ontslagen te worden en het overige harer dagen in de rust te mogen doorbrengenGa naar voetnoot(2). Dat de koning in deze laetste bede niet toe- | |
[pagina 381]
| |
stemde, spreekt van zelfGa naar voetnoot(1); voor het overige wilde hy niet dat men van de strengheid der wetten afweke in het straffen der misdaden tegen God en zyne Kerk bedrevenGa naar voetnoot(2); maer tevens onderhield hy zyne zuster in de verzekering zyner aenstaende overkomst. En trouwens, Margareet niet alleen was overtuigd dat die overkomst ten hoogste wenschelyk, ja noodzakelyk was; maer alle Nederlandsche edellieden die het met den koning wel meenden, even als vele Spaensche Grooten waren van dat gevoelen, ja Granvelle zelf en tot paus Pius V toe hielden niet op het den koning aen te raden. Philip dan, van zynen kant, gaf in tyds bevel tot het vertrek; hy deed schepen uitreeden en van manschap voorzien; hy regelde de reis zoo over land voor de troepen, als over zee voor hem; hy stelde ja den dag der afvaert, en bezorgde alles wat de levensmiddelen raekte: en toch had hy geheime redenen welke hem in Spanje terughielden, maer die tot heden toe met geene zekerheid | |
[pagina 382]
| |
gekend zynGa naar voetnoot(1). Wat daer van zy, de gouvernante verwachtte hem nog immer, toen zy de tyding ontving dat de hertog van Alva, aen het hoofd van een talryk leger, te Diedenhove in het Luxemburgsche aengekomen was, waer, zonder toeven, onderscheidene inlandsche heeren hem, op haer bevel, gingen welkom groetenGa naar voetnoot(2). |
|