Vaderlandsche historie. Deel 10
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
Zesde hoofdstuk.snelle vorderingen der kettery. - het concilie van trenten wordt afgekondigd. - de koning wil de inquisitie en de strafwetten gehandhaefd. - gevoelens daeromtrent van de leden des staetraeds. - de gouvernante doet des konings bevelen uitvoeren. - maer vele stadhouders weigeren. - verbittering der gemoederen en algemeene tegenstand. - het verbond der edelen en hun compromis. - samenkomsten te breda en te hoogstraten. - de bondgenooten vergaderen te brussel. - hun request by de gouvernante ingediend. - antwoord van margareet. - aerzeling der bondgenooten. - hun feestmael in het huis van kuilenburg. | |
1565-1566.De verregaende wanorde, die op het vertrek van Granvelle gevolgd was, had, mag men zeggen, de deur des lands geopend voor de vreemde nieuwigheids-dryvers. Deze hadden gebruik gemaekt van de algemeene verwarring om binnen te sluipen en hunne dwalingen heinde en ver te prediken, waer- | |
[pagina 196]
| |
door, in 1565, de kettery dusdanig verspreid en het getal der afvalligen zoo groot was geworden, dat er haest geene mogelykheid bleef om voortaen de wetten stiptelyk na te komen. Het bleek aldus genoegzaem dat de voorstellen der geestelyke Commissie, aen den koning gedaen, op goede redenen gegrond waren, en dat Philip niet beter doen kon dan den raed dier wyze mannen te volgen. Wat de afkondiging van het Concilie van Trenten raekte, daeromtrent had hy den wensch der Commissarissen voorgekomen door eenen brief van 3 Maert 1565 aen de gouvernante geschreven, en haer bevel gevende van het Concilie overal te doen publiceeren en diens verordeningen te doen uitvoeren, zoo nogtans dat hy, om beters wil, toestemde aen de voorbehouding van persoonlyke of plaetselyke regten en privilegiën, in zoo verre die mogten verkort zyn geweest door de Trentsche VadersGa naar voetnoot(1), met verzoek tevens aen de hertogin | |
[pagina 197]
| |
van de moeijelykheden, welke desaengaende mogten opryzen, in der minne te beslissenGa naar voetnoot(1). Zoodan den 11 July vaerdigde Margareet omzendbrieven uit aen alle de nederlandsche bisschoppenGa naar voetnoot(2) en, den 24 dier maend, aen de hooge geregtshoven en provincie-RadenGa naar voetnoot(3), met bevel van tot het aennemen en bekend maken der Trentsche decreten over te gaen of te doen overgaen, hetgeen dan ook gedaen werd, doch niet overal zonder uitstelGa naar voetnoot(4) en vooral | |
[pagina 198]
| |
niet zonder groote tegenstribbeling van sommige belanghebbendenGa naar voetnoot(1). In dit punt dan was des konings gedrag allenzins wys en voorzigtig; maer de wysheid ontbrak hem ten aenzien der verdere maetregelen door de geestelyke Commissie voorgesteldGa naar voetnoot(2). Reeds in het begin van Mei 1565 had hy zyne zuster strenge bevelen opgeleid tegen de gevangen herdoopers, eenigerwyze strydig met hetgeen hy had laten verhopen aen den graef van EgmontGa naar voetnoot(3), die dan ook zich daerover ten zeerste misnoegd toonde, en ja klagten deed alsof de koning met hem niet regtzinniglyk gehandeld had, gelyk de hertogin aen haer broeder meldde, met dringend verzoek van een anderen weg in te slaenGa naar voetnoot(4). Vruchteloos ech- | |
[pagina 199]
| |
ter. Philip wilde niet luisteren, en verre van toe te stemmen in eene wyziging of verzachting der strafwetten, gebood hy aen de hertogin, by brieven van 17 en 20 October, de edicten tegen de ketters staende te houden en letterlyk uit te voeren. De wetten, zoo luidde het, welke hy gehandhaefd wilde waren niet nieuw; en indien zy haer doel niet bereikten, zulks was enkel toe te wyten aen de zwakheid of oogluiking der regters die men, des noods, door andere meer hart en yver hebbende ambtenaers diende te vervangen; want met de toomen los te laten, zou men, in dit oogenblik, talryker en grootere onheilen te vreezen hebben, dan met de noodige klem aen de wetten te geven. Hy wilde dan stelliglyk dat de inquisitie door de aengestelde geloofsonderzoekers voortdurend gepleegd wierde op denzelfden voet als zy tot dan toe geweest was, en gelyk het behoorde naer goddelyk en menschelyk regtGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 200]
| |
Wat heeft men van zulke handelwyze te denken? De koning bedroog zich niet, wanneer hy zegde dat de regters en overheden hunne pligt niet vervulden, en mogt derhalve den voortgang des kwaeds aen hunne nalatigheid toeschryven. Hy kon dan ook te goeder trouw aendringen op de handhaving der bestaende strafwetten, waervan hy de goede uitwerkselen zag in Spanje dat rustig en welvarend was, terwyl bykans al het overige van Europa diep ontroerd stond. Indien hier te lande alle ambtenaren, even als in keizer Karels tyd, hunne taek getrouwelyk hadden waergenomen, men zou den inval der kettery belet, de misleiding des volks voorgekomen hebben, en haest geene geloofsverzakers moeten straffen. Zoo kan dan de koning, in den grond, geen ongelyk hebben gehad met de edicten zyns vaders te doen onderhouden en uitvoeren; doch waer hy zonder | |
[pagina 201]
| |
twyfel groot ongelyk in heeft gehad was, dat hy het einde wilde zonder de middelen te verschaffen; het was dat hy in deze zyne erflanden vorderde wat er, by den toestand der zaken, volstrekt onmogelyk was geworden. Philip hadde in persoon herwaert moeten komen; hy alleen, door zyne tegenwoordigheid en zyn vorstelyk gezag, hadde den sectarissen schrik kunnen aenjagen en den wankelen moed der magistraten weder opwekken. Eene wyze strengheid, gevoegd by den yver der bisschoppenen der geestelykheid, zou het kwaed in zyne vorderingen hebben gestuit. Maer wat deed hy? Hy zond zyne schriftelyke bevelen van Madrid, en hy had te Brussel, om die ten uitvoer te brengen, niet dan eene zwakke vrouw, verlamd door eene al te beperkte magt, kunnende haer gedrag niet regelen of matigen naer den eisch der omstandigheden, en de grootste hinderpalen ontmoetende van den kant dergenen zelf die vooral hare poogingen konden rugsteunen. Reeds hadden eenige voorname edellieden, onderrigt misschien door heimelyke brieven wegens des konings besluiten, of die afleidende uit zyne gekende onverzettelykheid in het punt van gods- | |
[pagina 202]
| |
dienst, de hoofden byeen gestoken en middelen beraemd om tegen Philips verordeningen op te komen, terwyl zy mede een aental predikanten uit Geneve ontboden, ten einde hier te lande het Calvinismus te verspreiden en aldus des konings bevelen al meer en meer onuitvoerbaer te maken. Voorts, in eene vergadering, te Brussel gehouden in het huis van KuilenburgGa naar voetnoot(1), had Jan van MarnixGa naar voetnoot(2) voorgeslagen een nieuw bondgenootschap onder de edellieden tot stand te brengen en zich | |
[pagina 203]
| |
meester te maken van Antwerpen, om de Spaensche politiek krachtdadiglyk tegen te werkenGa naar voetnoot(1). Ja, nog veel erger, men was, reeds van het jaer te voren, ten volle in gang om duitsche krygsbenden naer hier te lokken en, des noods, in staet te wezen geweld tegen geweld te stellen. Lodewyk van Nassau, Willems broeder, diende dezen tot zendbode naer de protestantsche vorsten van Duitschland, en kwam telkens weder met goede beloftenGa naar voetnoot(2). En prins Willem zelf, in het vooruitzigt dat hy en zyne aenhangers vroeg of laet vreemde hulp zouden noodig hebben, wendde zich tydiglyk tot graef Gunther van SchwarzburgGa naar voetnoot(3), zyn zwagerGa naar voetnoot(4), om zich van hem te verzekeren en, door hem, Joris van Holl, een vermaerd duitsch | |
[pagina 204]
| |
krygsman, almede op zyne hand te brengenGa naar voetnoot(1). De gouvernante, door de graven van Egmont en van MeghemGa naar voetnoot(2) onderrigt wegens het gedrag sommiger edellieden en de booze opzetten in Duitschland en elders gesmeedGa naar voetnoot(3), was des te meer verlegen toen zy den 5 November 1565 des konings brieven ontvingGa naar voetnoot(4). Zy kon anders niet dan, naer gewoonte, de zaek voor den Staetsraed brengen alwaer, ook naer gewoonte, de gevoelens uiteen liepen. In de vergadering van 14 November, bygewoond door Oranje, Egmont en Hoorn aen | |
[pagina 205]
| |
den eenen, Berlaymont, Viglius en Hopperus aen den anderen kant, toonden de dry eerstgenoemde heeren hun groot misnoegen over de koninklyke brieven; doch vermits de vorst zynen wil zoo uitdrukkelyk had te kennen gegeven, bleef er, naer hun inzien, niet over dan er zich aen te onderwerpen en zyne bevelen af te kondigen. De leden van den Priveën-Raed, wier opinie Margareet mede gevraegd had, vonden insgelyks, ofschoon om andere redenen, dat er gevolg moest gegeven worden aen 's konings verordeningen, met besprek nogtans van te onderzoeken hoe de Inquisitie eertyds gepleegd werd, ten einde alle nieuwigheid in dat stuk te vermydenGa naar voetnoot(1). Hiermede stemden, in eene nieuwe vergadering van den Staetsraed, sommige leden overeenGa naar voetnoot(2); maer Oranje en zyne twee vrien- | |
[pagina 206]
| |
den hielden zich aen hun eerste gedacht, alhoewel zy daer groote onheilen uit voorspelden. Viglius dit hoorende verzette zich met strenge woorden tegen zulken raed, waer zy zelf die hem gaven de slechte uitwerkselen van voorzagen. Hy stelde daerentegen voor des konings brieven niet af te kondigen eer men aen Z.M. nieuwe inlichtingen gegeven en nadere besluiten van hem ontvangen hadde, daer vrymoediglyk byvoegende dat hy, in alle geval, de verantwoordelykheid van 't geen hy hier voorstelde op zich nam. Zulks was verloren gesproken: de meerderheid der aenwezigen stemde in Oranjes zinGa naar voetnoot(1) die, toen de vergadering opgeheven was en hy, met de anderen de raedzael verliet, aen een zyner medeleden in het oor fluisterde, men zou weldra het begin zien van eene | |
[pagina 207]
| |
schoone tragedieGa naar voetnoot(1). Prins Willem kon dit weten, want hy zelf had onderduims het tooneel voorbereid en de hoofdrollen uitgedeeld. Den 18 December maekte de gouvernante des konings brieven bekend aen de stadhouders en de geregtshoven, hun gebiedende de edicten stiptelyk uit te voeren of te doen uitvoeren, en de geloofsonderzoekers in dier ambtspligten krachtdadiglyk by te staenGa naar voetnoot(2). Maer deze bevelen waren door de gouverneurs zoo haest niet afgekondigd, of daer ontstond in de provinciën eene algemeene tegenwerking, door den adel toegejuicht, en welke niet alleen zich uitte in paskwillen en schimpschriften, maer tevens in openbare redevoeringen waer de menigte tot opstand tegen den koning en zyne wetten aengestookt werdGa naar voetnoot(3). De stadhouders zelf weigerden de hun opgeleide taek te vervullen. | |
[pagina 208]
| |
Reeds den 8 January 1566, schreef de Markies van Bergen aen Margareet dat hy de handen niet leenen wou aen de uitvoering der plakkaertenGa naar voetnoot(1), en ja Oranje zelf, by brieven uit Breda gedagteekend van den 24 January, weigerde insgelyks de bestaende strafwetten te handhaven; en, zyn eigen gevoelen in den Staetsraed uitgebragt opentlyk tegensprekende, vroeg hy de opschorsing der edicten tot des konings overkomst, daerby verklarende dat hy zyn ontslag zou geven van al de posten die hy bekleedde, liever dan de inquisiteurs en hun werk te begunstigen of te ondersteunenGa naar voetnoot(2). Nog andere stadhoudersGa naar voetnoot(3), als de graven van | |
[pagina 209]
| |
Mansfelt en van Meghem, alhoewel persoonlyk zeer welmeenend en yverig, lieten aen de gouvernante weten dat zy onbekwaem waren des konings bevelen in hunne provinciën uit te voerenGa naar voetnoot(1), en trouwens, zulks was in het begin van 1566 zoo goed als onmogelyk geworden, wie of wat dan ook de oorzaek mogt zyn van de nare omstandigheden waer het land zich in bevond. De hertogin zelf erkende het gevaer en had zorg haren broeder daervan te onderrigtenGa naar voetnoot(2), doch zy was niet in staet het af te weren of te stuiten. De inquisiteurs, verre van by de overheden meerderen steun te vinden, werden nagenoeg van alleman verlaten en verloren hun ontzag. De steden, vooral die van | |
[pagina 210]
| |
Brabant, deden vertoogen op vertoogen aen de gouvernante, bewerende dat zy, krachtens hare privilegiën, vry waren van alle inquisitieGa naar voetnoot(1). De inwoonders van Antwerpen, waer het krioelde van sectarissen, spraken van den koning te dagvaerden voor het kamergeregt van Spier, als overschrydende zyne vorstelyke magt ten opzigte der Nederlandsche provinciën welke, begrepen zynde in den Kreits van BurgondiëGa naar voetnoot(2) en haer aendeel dragende in de lasten van het duitsche Ryk, ook deelachtig waren aen 's Ryks vryheden. De Nederlanders hadden derhalve het regt van tegen den koning, als geweldenaer, op te staen, zonder dat men hen van muitery beschuldigen konGa naar voetnoot(3). Zulke en andere | |
[pagina 211]
| |
snoode aensporingenGa naar voetnoot(1) hoorde men overal, of men las ze in plakschriften op de muren, waerdoor de gisting dagelyks aengroeide, en reeds velen het land ruimden, het zy uit vrees van aenstaende onlusten, het zy uit schrik voor den koning, dien men zegde eertsdaegs in België te zullen vallen met groote krygsmagt, om alle kettersgezinden te straffenGa naar voetnoot(2), enz. Zy die dit gerucht verspreiddenGa naar voetnoot(3), gaven daer zelf weinig of geen geloof aenGa naar voetnoot(4); maer zy vonden er een middel in om de gemoederen te ontrusten, en een voorwendsel om hunne eigen plannen van | |
[pagina 212]
| |
opstand te regtveerdigen. Het ontwerp, onlangs door Jan van Marnix te Brussel gesmeedGa naar voetnoot(1) om 's lands adel door een bondgenootschap te vereenigen en den koning gezamenderhand tegen te gaen, kwam nu weldra tot stand. Jans jongere broeder Philip van Marnix, heer van Mont-Ste-AldegondeGa naar voetnoot(2), een yverig CalvinistGa naar voetnoot(3) en later Oranjes regte hand, vergaderde in den aenvang van 1566Ga naar voetnoot(4) te Bre- | |
[pagina 213]
| |
daGa naar voetnoot(1) met eenige andere edelliedenGa naar voetnoot(2), aen dezelfde leer gehecht, en legde daer de eerste gronden van | |
[pagina 214]
| |
het sedert zoo berucht geworden Verbond, door eenen akt van nagenoeg den volgenden inhoud. ‘De onderteekenaers van het stuk wisten met zekerheid dat een aental vreemdelingen, kwansuis uit godsdienstyver, doch inderdaed uit eer- en hebzucht, den koning hebben overgehaeld om, ondanks de vele vertoogen aen hem gedaen, in weêrwil van zyne eigene eeden, en tegen de hoop aen zyne onderdanen dikwerf gegeven, de strengheid der plakkaerten te handhaven en, ja, de inquisitie hier te lande met geweld in te voerenGa naar voetnoot(1), welke niet alleen strydt met alle goddelyke en menschelyke wetten, maer de wreed- | |
[pagina 215]
| |
heid der grootste tirannen te boven gaet, en niet strekken kan dan tot onteering van den naem Gods en tot het grondig verderf dezer Nederlanden. Inderdaed, uitgeoefend door eenige huichelaers, zoude zy alle orde en politie omver werpen, alle rondborstigheid te niet doen, de kracht aller oude wetten, herkomsten en ordonnantiën verminderen, de vryheid van denken en spreken aen 's lands Staten ontnemen, alle voorvaderlyke vryheden, privilegiën en immuniteiten afschaffen: kortom, zy zou niet alleen de burgers en landzaten dezer provinciën tot ellendige slaven maken der geloofsonderzoekers; maer tevens aen hen de overheden, ambtenaers en edellieden onderwerpen, ja alle de goede en trouwe onderdanen des konings dagelyks in gevaer stellen van lyf en goed te verliezen. Hierdoor zou niet slechts de eer van God en het heilig katholiek geloof (dat zy voorgeven te willen beschermen) gekrenkt wezen; maer ook des konings majesteit zou verkort zyn en hy de kans loopen van zyne landen kwyt te geraken, dewyl er de koophandel gestremd, de ambachten verlaten, de bezettingen der grenssteden aen 't wankelen gebragt, | |
[pagina 216]
| |
en het volk tot gedurige muitery vervoerd zou worden. Hebbende zy dan dit alles rypelyk overwogen, en overtuigd dat zy, als trouwe leenmannen en edellieden des konings, verpligt zyn hem ter zyde te staen, om door hunnen gereeden en willigen dienst zyn gezag en hoogheid te handhaven, met in het welzyn en het heil des lands te voorzien: zoo meenen zy gehouden te wezen de bovengemelde onheilen en bezwaren af te keeren. En te dien einde zyn zy te rade geworden een heilig en wettig bondgenootschap aen te gaen, alle welks leden beloven en zich onderling by plegtigen eede verbinden om, met al hun vermogen te beletten dat de opgemelde Inquisitie, op welke wyze of onder welken dekmantel ook, hier te lande ingedrongen en ontvangen worde, maer ze daer uit te dryven en te ontwortelen, als de moeder en bronader aller wanorde en ongeregtigheid: protesterende zy voor God en voor de menschen hiermede niets te bedoelen tegen des konings heerlykheid of de welvaert zyner erflanden, maer in tegendeel die te willen beschermen en verhoeden voor alle | |
[pagina 217]
| |
onlusten, opschuddingen en partyschappen. En dit bondgenootschap hebben zy gezworen levenslang te zullen aenkleven en het in stand houden, roepende den Allerhoogste tot getuige dat zy daer nimmer wetens en willens zullen aen te kort blyven. En om daer kracht en vastigheid aen te geven, beloven zy elkander met lyf en goed als broeders te zullen bystaenGa naar voetnoot(1), en de een voor den ander te verantwoorden, in geval dat iemand der bondgenooten eeniger wyze gekweld of vervolgd wierde van wege de Inquisitie en naer de plakkaerten daertoe betrekkelyk, of ter oorzake van deze hunne onderlinge verbindtenis: zullende dit Verbond voortdurend gelden en verpligtend zyn, zoo lang het niet blykbaer bewezen is dat eenig der leden om een gansch ander feit aengesproken wordt. Zy verstaen echter en beloven de een aen den ander dat zy in alle omstandigheden zich zullen gedragen naer het oordeel en goeddunken van hunne medebroeders in 't gemeen, of van sommigen hunner | |
[pagina 218]
| |
daertoe aengesteld, opdat deze heilige unie onder hen volharde, en wat met overeenstemming der leden gedaen zal wezen des te vaster en te bestendiger zy. En ter oorkonde en verzekering van dit verbond, roepen zy den naem des Heeren in, die hunne harten en nieren doorgrondt, en weet dat zulks hun voornemen en besluit is, biddende hem ootmoediglyk dat hy door zyne hemelsche hulp hen beware in eene opregte standvastigheid, en hun den geest van wysheid en bescheidenheid geve, opdat alle hunne werkingen mogen strekken tot zyne glorie, tot den dienst van hunnen vorst en koning, en tot heil des vaderlands. Amen.’ Zie daer den zakelyken inhoud van een Manifest, door Philip van Marnix voorgespeld.Ga naar voetnoot(1), waermede | |
[pagina 219]
| |
de eerste stap gezet werd in de wegen der staetsomwenteling. De godsdienstige toon die er in heerschte vermomde den oproerigen aert van het schrift niet voor de oogen der eerste onderteekenaersGa naar voetnoot(1) zelf, die dan ook een buitengewoonen yver aen den dag | |
[pagina 220]
| |
legden om hunne vrienden en kennissen tot het verbond te doen bytreden, in de zeer gegronde hoop dat, hoe grooter het getal der eedgezellen wezen zou, te minder ieder van hen zou te vreezen hebben. Zy haestten zich dan menigvuldige afschriftenGa naar voetnoot(1) en vertalingenGa naar voetnoot(2) van het opstel te vervaardigen, en die niet slechts in alle de Nederlandsche provinciën maer ook in het buitenland te verspreidenGa naar voetnoot(3). Ja zy ontzagen zich niet feestmalen | |
[pagina 221]
| |
te houden om telkens nieuwe leden by te werven. Nog meer, zy gebruikten oneerlyke middelen, makende het handteeken en het wapen van prins Willem, van Egmont en anderen na, om hen die aerzelden te doen gelooven dat niemand er zwarigheid in zag lid te worden van het genootschapGa naar voetnoot(1). Door zulke en dergelyke listen bragten zy het zoo ver, dat het getal der bondgenooten eerlang klom tot by of over de vierhonderdGa naar voetnoot(2): Nicolaes van | |
[pagina 222]
| |
Hames, een der belhamels, beroemde zich dat hy er meer dan twee duizend op zyne lysten teldeGa naar voetnoot(1) en, onder hen, de voornaemste edellieden der Zeventien provinciën. Maer die onderteekenaers van het stoutmoedig Manifest verklaerden zich daerdoor niet alleen tot vyanden der Inquisitie; zy laedden tevens de taek op van haer te bevechten en uit te dryven: derhalve moesten zy tot dadelykheden overgaen, wat zeker geene kleine zaek was. Sommige heethoofden zouden maer woest weg de lont in het buskruid geworpen en de wapens opgevat hebben, om met geweld de Staten-generael byeen te doen roepen en alles feitelyk door te dryven; doch Oranje, dien Nicolaes van Hames daerover raedpleegde, vond | |
[pagina 223]
| |
zulks hoogst onvoorzigtig, ja en onuitvoerbaerGa naar voetnoot(1). Korte dagen daerna noodigde Willem zelf zyne vrienden uit den Staetsraed en eenige Vliesridders tot een gesprek in zyn huis te Breda, alwaer de graef van Schwarzburg hem, in dat oogenblik, gezelschap hield met Joris van Holl en nog een ander duitsch krygsoverste Herman van Westerholt. Daer verscheen de graef van Hoorn met dien van Hoogstraten; zy vonden er Lodewyk van Nassau naest een twaelftal andere onderteekenaers van het verbondschrift. Men verwachtte er ook den graef van Egmont, den markies van Bergen, Hendrik van Brederode en den graef van Meghem; maer deze vervoegden zich later by de edellieden in het huis des graven van Lalaing te Hoogstraten, werwaerts de prins van Oranje zich met zyne gasten vervolgens begeven hadGa naar voetnoot(2). In beide die plaetsen werd er ja goede cier gehouden, doch ook veel gesproken over den bedenkelyken toestand der provinciën, en over de middelen om de openbare rust te herstellen. | |
[pagina 224]
| |
Prins Willem zou gewild hebben dat men alles aen de leden van den Staetsraed hadde overgelaten, als ambtshalve meest bevoegd zynde tot het voordragen en aenbevelen van de noodige maetregelen. Doch zulks scheen niet regtstreeks of niet spoedig genoeg tot het gewenschte doel te zullen leiden, en eer het gezelschap uiteen ging, was het zoo goed als beslist dat de bondgenooten zich eerstdaegs naer Brussel zouden begeven, om by de gouvernante een Request in te dienen, genoegzaem eensluidend met het Compromis. Dit geschiedde tegen den dank der graven van Egmont en Meghem, die eerlang van Hoogstraten naer de hofstad weêrgekeerd zynde, aen de hertogin kennis gaven van het opzet der edellieden. Oranje, van zynen kant, stemde daer ten laetste in toe, of evenwel hy zag er zoo veel kwaed niet in als in het eerste ontwerp der bondgenootenGa naar voetnoot(1). Gemeld besluit dan genomen zynde, zoo werden er onverwyld boden gezonden naer alle de provinciën, met last de verspreide bondgenooten uit te | |
[pagina 225]
| |
noodigen om zich tegen den 3 April te Brussel te vereenigen, terwyl men ook uit de onderscheiden benden van ordonnantie zoo veel edele manschap naer de hoofdstad riep, als er wilde komenGa naar voetnoot(1). Middelerwyl vergat men niet kwade geruchten rond te strooijen van beloften gedaen door de duitsche vorsten, - van vyf-en-dertig duizend protestanten, gereed om in de Nederlanden te vallen, by-aldien de gewetensvryheid daer langer geweigerd werd, - van vyftienhonderd inlandsche edellieden die gewapenderhand de gemeende vryheid zouden gaen vragen, - van Brussel te vermeesteren en de landvoogdes op het slot van Vilvoorden in hechtenis te houden, tot dat zy de verzoeken der edelen zou hebben ingewilligd, enz. Dit alles moest strekken om de hertogin vrees aen te jagen en de burgery te ontrusten; want men rekende op des te beteren uitslag, naer mate de toestand des lands gevaerlyker zou schynenGa naar voetnoot(2). Inderdaed, Margareet, toen dit alles haer ter ooren kwam, was er dusdanig meê verlegen, dat zy | |
[pagina 226]
| |
een oogenblik twyfelde of het niet voorzigtig ware de hofstad te verlaten en eene sterke plaets te betrekken waer zy in veiligheid mogt wezen; doch weldra zag zy daer van afGa naar voetnoot(1), en hield raed met Egmont, Meghem en eenige andere heeren die te Brussel gebleven warenGa naar voetnoot(2), wat er diende gedaen te worden om eene opbruisching voor te komen. Daer werden verschillende gevoelens geuit, doch geene of zy bragten zwarigheden meê, weshalve men eindelyk tot het besluit kwam van de gouverneurs der provinciën en de Vliesridders naer Brussel te ontbieden, om, met de leden des Staets- en Priveën-Raeds, het vraegpunt nader te bespreken en op te lossenGa naar voetnoot(3). Intusschen zou de hertogin aen den koning kennis geven van de omstandigheden, gelyk mede Oranje en Hoorn naer het hof zouden geroepen worden om de vergadering by te woonenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 227]
| |
Deze werd gehouden den 28 Maert, en was vry talrykGa naar voetnoot(1). De gewigtige zaek van 's konings laetste bevelen rakende het punt van godsdienst kwam nog eens op het tapyt, en ieder mogt er vryelyk zyn gedacht over zeggen. De leden van den Priveën-Raed, inzonderheid bevoegd om regtsquestiën te onderzoeken, voerden beurtelings het woord en verklaerden zich, de een voor de afschaffing, de andere voor de wyziging der Inquisitie; maer allen waren daerover eens dat de strafwetten merkelyk behoorden verzacht te worden. Viglius vooral wilde de pauselyke Inquisitie vervangen zien door de bisschoppelyke, althans in de provinciën waer zy | |
[pagina 228]
| |
bestond en zonder groote tegenspraek gepleegd werd. Zoo ook meende hy dat de intrekking der plakkaerten niet raedzaem was; maer dat men diende te onderzoeken wat daervan bewaerd en wat er verworpen of veranderd moest worden, gelyk het al mede behoorlyk was dat men beter onderscheid maekte tusschen pligtigen en pligtigen, en ieder strafte volgens dat hy in regte verdiendeGa naar voetnoot(1). Terwyl men aldus in het hof met de gouvernante aen 't raedslaen was over de hooge belangen des lands, werd de vorstin verwittigd dat reeds eenige bondgenooten te Brussel aengekomen waren. Zy stelde dan, in eene namiddag-vergaderingGa naar voetnoot(2), de vraeg voor of men die heeren ontvangen zou en, zoo ja, of men hun toe zou laten ten hove te verschynen in groot getal en met wapenen. | |
[pagina 229]
| |
De hertog van Aerschot, de graven van Berlaymont en van Meghem toonden weinig toegevendheid; de graef van Mansfelt zelf, hoewel vyand van de Inquisitie en de plakkaerten, beschouwde het bondgenootschap voor eene samenzwering en keurde het gedrag der edelen volstrekt af, tot zoo verre dat hy aen zynen zoon Karel bevel had gegeven den bond te verlaten, met bedreiging van hem te onterven indien hy niet gehoorzaemde. Maer de prins van Oranje vond dat men ongelyk had zich te mistrouwen van heeren die men kende, met velen van welke men bevriend of zelfs vermaegschapt was, en dat men hun eene groote beleediging aen zou doen met hun te weigeren hetgeen aen den minsten onderdaen vergund werdGa naar voetnoot(1). In dien zin spraken ook de graef van Egmont en andere leden der vergadering, en 't ging door; doch allen waren het daerover eens, dat men de verbondenen niet in groot getal en vooral niet gewapend toe moest laten. Daer werd dan besloten dat ieder der aenwezigen de vrienden en kennissen, welke hy onder de edellieden had, in het byzonder ver- | |
[pagina 230]
| |
manen zou tot een bescheiden en wys gedragGa naar voetnoot(1). In deze zitting, en in onderscheiden andere van dag tot dag gehouden, werd ook gehandeld van maetregelen te nemen tot verzekering der steden welke, het zy door vreemde het zy door inlandsche sectarissen of kwaedwilligen bedreigd waren, gelyk de spraek liep. Te dien einde zou men schryven aen de bevelhebbers dier steden alsmede aen de plaetselyke overheden, opdat ieder op zyne hoede mogt wezen en getrouw blyven aen zyne pligtenGa naar voetnoot(2). Doch vooral werd de zaek der Inquisitie en der plakkaerten op nieuw onderzochtGa naar voetnoot(3), met zulke uitkomst dat de Priveën-Raed belast zou | |
[pagina 231]
| |
worden om een ontwerp van verzachting der strafwetten op te stellen, terwyl men de pauselyke Inquisitie, in de praktyk, zoo goed als staken zou tot nadere beslissing van 's konings wege. In dezen zin verstond men dan ook dat de gouvernante antwoorden zou aen de afgeveerdigden, wier verzoeken men reeds genoegzaem kendeGa naar voetnoot(1). Den 2den AprilGa naar voetnoot(2), in den vooravond, deden Hendrik van Brederode en Lodewyk van Nassau, te peerd gezeten en vergezeld van tweehonderd gewapende ruitersGa naar voetnoot(3), hunnen intrede te Brussel, | |
[pagina 232]
| |
statiglyk hunnen weg nemende naer het huis van Nassau, alwaer zy by den prins van Oranje gingen herbergen. De twee andere hoofden des Bonds de graef van den Berg en die van Kuilenburg, werden verwacht voor den volgenden dag, doch kwamen wat later, insgelyks met een gezelschap van ongeveer honderd-vyftig manGa naar voetnoot(1), die zonder moeite hunnen intrek vonden by de gegoede burgers of in de openbare gasthuizen. Eene voorloopige vergadering der Edelen werd, den 4 April, gehouden in het huis van Kuilenburg, alwaer Brederode, vermoedelyk na aen zyne medegenooten te hebben kennis gegevenGa naar voetnoot(2) van het Request dat des ande- | |
[pagina 233]
| |
rendags moest ingediend worden, hen nog eens met vurige woorden toesprak en verzocht om den plegtigen eed, weleer door hen gedaen, van voor elkander goed en bloed te wagen, hier te vernieuwen, gelyk zy deden zoo in hunnen eigen naem als in den naem der afwezigenGa naar voetnoot(1). Zoo dan den 5 April, omstreeks middagGa naar voetnoot(2), kwamen de verbondenen andermael te samen in het huis van Kuilenburg, ten getalle van twee- à dryhonderdGa naar voetnoot(3), en trokken van daer processies-gewys naer het hof, te midden eener ontelbare menigte | |
[pagina 234]
| |
nieuwsgierigen. De opleiders waren Brederode en Lodewyk van Nassau. Beide stapten vooruit, met eenigen der aenzienlyksten, tot in de verhoorzael waer de gouvernante hen wachtte; anderen schaerden zich links en regts langsheen de wanden, terwyl de groote hoop op het voorplein staen bleef. Voor den zetel der hertogin gekomen, boog Brederode eene knie ter aerde en stierde haer eene aenspraek toe, luidende: ‘Dat zy, edellieden, in de hoofdstad vereenigd, en vele anderen van gelyken rang, die om zekere redenen daer niet tegenwoordig waren, besloten hadden, voor den dienst des konings en voor het welzyn des lands, dit hun eerbiedig vertoog aen Hare Hoogheid te overhandigen, met ootmoedig verzoek van het goedgunstiglyk te willen ontvangen en er over te beslissen volgens dat zy het zou betamelyk vinden.’ Tot dus verre kon het er door; maer wat volgt was onbeschaemde leugentael: namelyk Brederode ‘protesteerde tegen zekere geruchten, hun ter ooren gekomen, als of zy met het bondgenootschap op onlusten en muiteryen gedoeld hadden, ja veel erger nog, bedacht waren om hunnen wettigen vorst te verloochenen en hem | |
[pagina 235]
| |
den voet te ligten, hebbende zy te dien einde akkoorden gesloten en samenzweringen gemaekt met vreemde prinsen en krygsoversten, iets wat nimmer hun ingevallen was. Ook bidden zy Hare Hoogheid hun die valsche beschuldigers te noemen en, van lastertael overtuigd zynde, voorbeeldiglyk te straffenGa naar voetnoot(1).’ Brederode wist nogtans, ja beter dan iemand, door wie die geruchten verspreid waren geworden en kende er insgelyks al de gegrondheid van: hy hadde dan ten minste daer moeten van zwygen, indien de moed hem ontbrak om zyn eigen werk en dat zyner makkers te verantwoordenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 236]
| |
Na deze lafhartige toespraek reikte Brederode aen de gouvernante het smeekschrift over, hoofdzakelyk hierop neêrkomende: ‘Dat zy, edellieden en trouwe leenmannen van Z.M. den koning, erkennende de groote gevaren waer de Nederlanden zich in bevonden ter oorzake der Inquisitie en der strenge plakkaerten (die eertyds wel eenig goed hadden kunnen stichten, maer thans enkelyk tot 's lands verderf strekten), te rade waren gekomen om Hare Hoogheid daervan te verwittigen, en ootmoediglyk te bidden dat het haer behagen mogt iemand tot den koning te zenden, met dringend verzoek van daerin te willen voorzien en de Staten-generael eerstdaegs byeen te roepen om, door hunne medewerkingGa naar voetnoot(1), een eind te stellen aen de algemeene | |
[pagina 237]
| |
onrust. In den tusschentyd baden zy Hare Hoogheid de oefening aller Inquisitie en de uitvoering der plakkaerten op te schorten. Eindelyk protesteerden zy voor God, den koning en de Raedsheeren, dat zy in hun geweten meenden ontlast te zyn van alle wanorde, ongevallen en bloedvergietingen welke, by gebreke van spoedige hulpmiddelen, te vreezen warenGa naar voetnoot(1).’ Margareet had hare bedeesdheid niet kunnen verbergen, ziende dezen talryken troep binnen komen. Toen Brederode uit had gesproken, wierp zy hare oogen in 't rond en erkende, in de vergadering, onderscheiden magen, vrienden of beambten van Oranje en Egmont die daer, als leden des Staetsraeds, aen hare zyde stonden. Zulks | |
[pagina 238]
| |
ontroerde de vorstin dusdaniglyk, dat zy een oogenblik sprakeloos bleef en hare tranen niet wederhouden konGa naar voetnoot(1); doch welhaest zich zelve beheerschende zeide zy kortelyk het ingediend request te zullen onderzoeken, en daer vervolgens antwoord op gevenGa naar voetnoot(2). Zy liet de edelen niet lang wachten. Den dag daerna, 6 April, werden deze ten hove geroepen, werwaerts zy zich begaven in dezelfde orde, maer nog talryker dan daegs te vorenGa naar voetnoot(3). Dit mael gaf hun de gouvernante het verzoekschrift weder, met eene Apostille op den kant bygeschreven, gelyk het toen ter tyd de gewoonte was. Dit antwoord behelsde ‘dat hare Alleze kennis had genomen van het request, en voornemens was tot den ko- | |
[pagina 239]
| |
ning te zenden om hem rekenschap te doen van den toestand der provinciën, niet twyfelende of Z.M. zou de bede der remonstranten gunstiglyk verhooren en middel schaffen in de noodwendigheden. Zy had reeds vroeger met de leden des Staets- en Priveën-Raeds, alsook met de stadhouders en Vliesridders een ontwerp van verzachting der strafwetten vervaerdigd om aen 's konings goedkeuring voorgesteld te worden, en hoopte dat ieder daer vrede meê hebben zou. Maer tot dat Z.M. uitspraek dede, stond het haer niet vry de Inquisitie of de edicten op te schorten, behalve dat men het land zoo lang zonder regel in het punt van godsdienst niet laten mogt. Intusschen zou zy aen de Inquisiteurs en regtsdienaers bevelen hunne pligten met de meeste bescheidenheid te vervullen, opdat niemand te klagen haddeGa naar voetnoot(1). Zy vertrouwde dan ook, van haren kant, dat de edelen des konings besluit verduldiglyk zouden afwachten, middelerwyl samenwerken tot behoud van het voorvaderlyk geloof, en het goed voorbeeld ge- | |
[pagina 240]
| |
ven, met alle nieuwigheid zorgvuldiglyk te vermydenGa naar voetnoot(1).’ Hiermede vertrokken weêr de bondgenooten, zich weinig voldaen toonende met het gegeven antwoord der hertogin. Vooral de vermaning, waer de apostille meê sloot, bleef sommigen in den krop steken en gaf gelegenheid tot eene nieuwe bezending. Namelyk de vier kopstukken, vergezeld van eenige andere edellieden, begaven zich den 8 April naer het paleis, en in de tegenwoordigheid der hertogin ontvangen zynde las Brederode haer een opstel voor, waerin ‘hy en zyne bondgenooten hunnen dank betuigden voor het spoedig antwoord dat Hare Hoogheid hun had gegeven, en voor het genoegen dat zy genomen had in hunne vergadering, waermede zy werkelyk niet beoogden dan den dienst des konings en het heil des lands. Zy hadden, 't is waer, meer verhoopt, doch erkenden niet te min dat H.H. niet verder had kunnen gaen, en beloofden zich te zullen | |
[pagina 241]
| |
onderwerpen aen hetgene Z.M. gebieden zal, met raed en toestemming der algemeene Staten, tot behoud van het geloof, alsmede zich derwyze te zullen gedragen, dat H.H. geene reden van klagen zal hebben. Zy bidden dan de vorstin al het gedane te willen beschouwen als enkelyk strekkende tot 's konings dienst, en tot haren dienst, aen wier voeten zy alle oogenblikken bereid zyn te sterven, vertrouwende dat, zoo er iets kwaeds voorviel, zulks hun niet zal worden te laste gelegdGa naar voetnoot(1).’ De verlegenheid welke in dit nieuw adres doorstraeldeGa naar voetnoot(2) gaf moed aen de gouvernante. Zy zag dat de bondgenooten geen vast plan hadden en voor hun eigen opzet terug weken. Ook was dit mael haer antwoord vry wat scherper: zy zeide kort af ‘dat, na de bevelen aen de Inquisiteurs | |
[pagina 242]
| |
en regtsdienaers te geven, er wanorde noch ergernis te vreezen was, ten ware de edellieden zelf daer gelegenheid toe gaven. Zy dienden derhalve hunne eigen beloften indachtig te wezen, en vooral niet te zoeken om nog nieuwe leden in hun genootschap te lokkenGa naar voetnoot(1).’ Men ziet, van de beteekenis welke de vorstin aen het gedrag der edelen hechtte, rept zy geen woord. Deze voorbedachte stilzwygendheid trof die heeren dusdaniglyk, dat zy schoorvoetend de gehoorzael verlaten hebbende, op het voorplein een oogenblik raedpleegden over hetgeen hun te doen bleef. Het besluit was haest genomen: Brederode dorst niet meer terugkeeren, omdat hy uit de vuist niet spreken konGa naar voetnoot(2), vooral om nieuwe leugens te smeden. Men verzocht dan Eustache van FiennesGa naar voetnoot(3) zich nogmaels tot de vorstin te vervoegen en haer in aller naem te danken voor haer goedgunstig antwoord, met byvoeging tevens dat het hun byzonder lief wezen zou, indien H.H. wilde verklaren ‘dat zy hunne samenkomst te | |
[pagina 243]
| |
Brussel en wat daer verrigt was, hield voor gedaen ten dienste Gods en des koningsGa naar voetnoot(1).’ Ei! de edelen voelden zelf dat hun gedrag dubbelzinnig was en zeer slecht kon uitgeleid worden: ook zei de gouvernante niet hoe zy daer over dacht, en toen de uitzendeling er op aendrong om hare meening te kennen, antwoordde zy droog weg ‘dat de tyd en hun toekomstig gedrag, beter dan alle woordelyke betuigingen, toonen zou wat de edelen met hun verbond en hun smeekschrift bedoeld haddenGa naar voetnoot(2).’ Aldus liep die reis naer Brussel af, waer zoo veel gerucht van gemaekt was. De aerzeling zelf der bondgenooten en hun verlangen om de zuiverheid hunner inzigten te doen erkennen, bewyzen twee dingen: 1o dat er geene eenheid van oogmerken tusschen hen bestond, en dat zy eerder door den stroom meêgesleept waren dan uit eigen beweging te werk gingen; 2o dat de meerderheid der verbondenen inderdaed geene booze inzigten | |
[pagina 244]
| |
had Trouwens, het waren allen geene Brederoden of Lodewyken van Nassau, wier persoonlyke bedoelingen een geheim bleven voor den grooten hoop, terwyl velen, zeer velen niet wenschten dan de rust en het heil des lands, en te goeder trouw meenden dat hetgeen zy deden daertoe strekken moestGa naar voetnoot(1). Het verbond was tot stand gekomen door feesten en banketten, en daermeê eindigde ook de brusselsche reis der edele heeren. Brederode onthaelde hen, in het huis van Kuilenburg, op een laetste gastmael waer, schynt het, dryhonderd genoodigden by aenzaten en, te midden van het feestgebral, de sedert zoo berucht geworden bynaem van GeuzenGa naar voetnoot(2) aenvang nam, zonder dat men regt wete | |
[pagina 245]
| |
wat daer aenleiding toe gegeven heeftGa naar voetnoot(1). Beter is 't bekend dat, in het oogenblik zelf toen de drinkschalen met den meesten geestdrift opgeheven en geledigd werden, Oranje, Egmont en Hoorn | |
[pagina 246]
| |
de feestzael binnen traden, tot groot genoegen van heel het gezelschap. Zy hadden alle dry, met den graef van Mansfelt, het middagmael genomen in het huis van Nassau, en begaven zich tegen den avond naer het paleis, om eene vergadering des Staetraeds by te woonen; maer gaende voorby het huis van Kuilenburg hoorden zy het rumoer dat daer gehouden werdGa naar voetnoot(1), en vonden goed eens in te kyken, al ware het slechts om alle overdaed en buitensporigheid voor te komen. Aenstonds werden dan de bekers weêr gevuld, en de feestelingen dronken op de gezondheid der edele bezoekers roepende met luider stemme: Leven de Koning en de Geuzen, waer dan ook de dry heeren met dezelfde woorden bescheid aen dedenGa naar voetnoot(2), doch kort | |
[pagina 247]
| |
daerna de zael verlietenGa naar voetnoot(1), in het gezelschap des graven van Hoogstraten, die in den Raed een verslag moest doen, en daerom ook zyn afscheid nam. |
|