Vaderlandsche historie. Deel 10
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 108]
| ||||||||||
Vierde hoofdstuk.onlusten te doornik en te valencyn. - oneenigheid in den staetsraed. - oranje en egmont doen klagten aen den koning. - nare toestand en verzoeken van frankryk. - vergadering der vliesridders en stadhouders te brussel. - zending van montigny tot den koning. - samenspanning der edellieden tegen granvelle. - oranje, egmont en hoorn vragen des kardinaels verwydering. - des konings antwoord. - de dry misnoegde heeren verlaten den staetsraed. - hun tweede brief aen philip. - diens aerzeling. - vertrek van granvelle op 's konings bevel. | ||||||||||
1561-1564.
De Spaensche soldaten waren kwalyk eenige maenden vertrokken, of het bleek genoegzaem waerom men zoo veel ongeduld had getoond om ze van hier verwyderd te zien. Reeds in Augusty van hetzelfde jaer 1561, waren er fransche Calvi- | ||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||
nisten over onze grenzen gekomen, en verspreidden daer het nieuw Evangelie in de omstreken van Ryssel, van Valencyn en van Doornik; doch weldra stouter geworden, drongen zy binnen de steden en hielden daer nachtelyke vergaderingen door velen bygewoond. Eindelyk op Sint-Michiels dag zag men te Doornik eenen volkshoop van meer dan vyfhonderd menschen, zoo mannen als vrouwen en kinderen, de straten doorloopen, zingende met luider stemme de Psalmen, door Clemens MarotGa naar voetnoot(1) in fransche rymen vertolktGa naar voetnoot(2). De stedelyke overheid verbood die byeenkomsten, doch zulks was olie in 't vuer gegoten; want eerlang verzamelde de menigte zich met duizenden onder het geleide van zekeren Jan Delannoi, die zoo wel den opstand predikte als de leeringen van CalvynGa naar voetnoot(3). Zoo ging | ||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||
het mede te Valencyn. In dat oogenblik waren juist de beide stadhouders dier gewesten, de markgraef van Bergen en Floris van MontmorencyGa naar voetnoot(1), afwezig, zynde te Breda den prins van Oranje gaen geluk wenschen, die, met zyne nieuwe echtgenoot, pas uit Duitschland weêrgekeerd was. Weldra ech- | ||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||
ter kregen zy bevel van de hertogin gouvernante om de gestoorde orde te gaen herstellen en de stokebranden te straffen, hetgeen dan ook de stadhouder van Doornik, ofschoon met tegenzinGa naar voetnoot(1), deed, en toch met het beste gevolg, want daer ter stede was de moedwil haest gedempt en werd de gemeente weêr rustigGa naar voetnoot(2). Maer Valencyn woelde nog een geruimen tyd, omdat de markies van Bergen, in stede van zyne pligt te kwyten, na korte dagen verreisde om zyn broeder den bisschop van LuikGa naar voetnoot(3) te bezoeken, en aen de hertogin, die hem deswege berispte, antwoorden dorst dat hy last noch lust had om kettershoofden af te slaen. Margareet was derhalve genoodzaekt krygsvolk derwaert te zenden, en aldus de kwaedwilligen te verschrikken, waerdoor zy eindelyk de onlusten daer ook gestild kreegGa naar voetnoot(4). Men ziet hoe weinig moeite het kostte de open- | ||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||
bare orde te handhaven, mits men hare verstoorders spoedig te keer ginge; en hoe noodlottig daerentegen het kwaed voortkankerde door oogluiking of pligtverzuim. Maer indien de Calvynsche kettery op de zuidelyke grenzen, ja bykans onder het oog der gouvernante, reeds zoo stoutmoediglyk het hoofd dierf opsteken, wat had men dan niet te vreezen in de noordsche provinciën, veel verder afgelegen, en palende aen Westfalen en andere landstreken waer het Lutheranismus heerschte, behalve dat de zeehandel met Denemarken en de Hanzesteden er insgelyks meêwerkte om de dwalingen te verspreiden? Om het dagelyks klimmend gevaer te bezweren, hadden alle de stadhouders, met dezelfde bescheidenheid als de graef van Arenberg in Friesland, den hun opgedragen last moeten volbrengen en de stedelyke overheden ondersteunen tegen de misleiders des volks; doch velen deden als de gouverneur van Valencyn en droegen zich de godsdienstige belangen niet aen, of vervulden maer half hunne pligt. En ja te Brussel zelf was men het van dag tot dag minder eens. Reeds hadden Oranje en Egmont by den koning uitdrukkelyke | ||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||
klagten gedaen wegens Granvelle dien zy, sedert 's mans verheffing tot de weerdigheid van Kardinael niet meer dulden konden. Hy scheen hun al te vrymagtig en te laetdunkend; alles werd door hem, met de gouvernante en de leden der Consulta, afgedaen, zoodanig dat, in den Raed van State, slechts zaken van klein belang onderzocht werden. Dit vonden zy strydig met hunne eer, en verzochten derhalve den vorst om hun ontslag te mogen geven, ten einde niet verantwoordelyk te zyn voor hetgeen buiten hunne weet geschiedde, of, indien hem zulks niet behaegde, andermael te gebieden dat er voortaen niets meer besproken of beslist wierde ten zy in vollen StaetsraedGa naar voetnoot(1). De koning gaf op dezen brief een zeer gematigd antwoord, waerin hy de beide edellieden voornamelyk aenmaende om allen yver te besteden tot handhaving des geloofs. Voorts zou hy hun nadere | ||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||
voldoening geven door den graef van HoornGa naar voetnoot(1), die eerlang naer deze landen terug moest keerenGa naar voetnoot(2). Vele heeren wachtten hier met ongeduld naer die wederkomst; maer Granvelle vreesde ze, voorziende dat hy in Hoorn een nieuwen tegenstander zou ontmoeten, en uitte zich daerover aen den koningGa naar voetnoot(3) die, van zynen kant, den graef niet liet vertrekken zonder hem stellig te doen beloven dat hy zyne bevelen stiptelyk zou volbrengen, en benoemde hem, om meerder zekerheid te hebben, tot lid van den StaetsraedGa naar voetnoot(4). Zoodan omstreeks Allerheiligen kwam Hoorn te Brussel aen en nam, den 6 November, plaets in den RaedGa naar voetnoot(5), alwaer | ||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||
hy aenvankelyk een vreedzamen rol scheen te zullen spelenGa naar voetnoot(1); doch weldra brak zyn wrevel uit tegen den kerkvoogd die, gelyk hy geraden had, thans een derden gezworen vyand bykreeg. De Staten van Brabant, waer Oranje, als heer van Diest, lid van was, volhardden nog immer in hunnen wederstand tegen de nieuwe bisdommenGa naar voetnoot(2), met dusdanigen drift, dat zy zelfs de gewoone beden weigerden en gisting verwekten onder het volkGa naar voetnoot(3). Zulks gaf gelegenheid aen prins Willem om, in eene vergadering van den Staetsraed, het voorstel uit te brengen van een byzonderen stadhouder aen Brabant te geven, gelyk men aen de andere provinciën gedaen had, als zynde dit het eenigste middel om de gemoederen aldaer te stillen. Hy wist wel dat hy daerdoor de tegenkanters in de hand werkte, en dat hy alleen door de publieke opinie tot dien post zou geroe- | ||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||
pen worden; maer hy wist er ook by dat de koning, met voordacht, de provincie van Brabant bepaeldelyk onder het gezag der gouvernante had gesteld, ten einde alle wryving tusschen zyne plaetsvervangster en eenen byzonderen stadhouder voor te komenGa naar voetnoot(1), en de wysheid van dien maetregel is niet te ontkennenGa naar voetnoot(2). Daer waren er echter die 's prinsen voorstel goedkeurden en bystemden; maer de Kardinael, aenstonds de geheime bedoeling van dit alles radende, stelde er zich tegen met strenge woorden, en zeide ronduit dat hy die aenlegde om stadhouder van Brabant te worden, geene andere inzigten hebben kon dan het landbestier met den koning te deelen en zelf hertog te spelenGa naar voetnoot(3). | ||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||
Omtrent dezen tyd rezen er nog andere moeijelykheden op, veroorzaekt door den ellendigen toestand van Frankryk. Daer was koning Frans II, op het einde van 1560Ga naar voetnoot(1), overleden in den jeugdigen ouderdom van nog geen zeventien jaerGa naar voetnoot(2), en opgevolgd geworden door zyn' broeder Karel IX, die er maer ruim tien teldeGa naar voetnoot(3), onder de voogdy zyner moeder Catharina de Medicis. Dat de Hugenoten uit dit toeval nieuwen moed schepten, spreekt genoegzaem van zelf: inderdaed, het ging weldra zoo verre, dat Katholieken en Calvinisten in vollen kryg raekten en dat de laetsten, in de lente van 1562, bykans het zesde der bevolking van het koningryk op hunne zyde geheeld hadden. Margareet van Parma was dus met reden bevreesd dat de oproerige Hugenoten in onze zuidelyke provinciën mogten vallen en, daer aenhang vindende, geheel het land in rep en roer stellenGa naar voetnoot(4). Daer behoorden spoedige maetregelen tegen genomen | ||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||
te worden, de grenssteden versterkt en van het noodige geschut voorzien, de bezettingen vernieuwd of vermeerderd en voor haer onderhoud gezorgd, tot welk alles men zich toereikende geldmiddelen moest verschaffen en derhalve de Staten aenspreken. Zulks was dan ook eene gelegenheid voor Granvelles vyanden om eene algemeene vergadering te beroepen, waer de prins van Oranje inzonderheid op aendrong, ofschoon hy wel wist dat de hertogin daer niet geerne zou in toestemmen, als zynde dit strydig met 's konings inzigten. Het was in der waerheid gevaerlyk de Staten van alle de provinciën te vergaderen te midden van hoogst ongunstige omstandigheden, terwyl de geesten nog zeer ontroerd waren door de zaek der nieuwe bisdommen, en vooral door de aenhoudende poogingen der sectarissen. Zy konden naer verkeerde inblazingen luisteren en, onder vyandlyken drang, oproerige besluiten nemen, geschapen om heel de regeering overhoop te werpen. De Gouvernante, door Oranje en diens vrienden genoopt, gekweld zelfs door den volksroep die mede eene algemeene vergadering vroeg, moest eindelyk verklaren dat de koning haer zulks ver- | ||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||
boden had, tot dat hy zelf naer deze landen terug kwameGa naar voetnoot(1). Om echter eenige voldoening aen de publieke opinie te geven, beriep zy, tegen den 30 Mei, de Vliesridders te Brussel, naest de provincieele stadhouders, om, te samen met hare gewoone raedslieden, in 's lands noodwendigheden te voorzienGa naar voetnoot(2). Deze edelliedenGa naar voetnoot(3) kwamen dan naer de hoofdstad, en vergaderden daer in het hof op den gestelden dag. Viglius had last hun kennis te geven van den toestand der zaken. Hy sprak van hulp aen den koning te vragen, maer toonde tevens dat het land zelf ook het zyne by moest dragen tot bescherming en verdediging der zuidelyke gewesten tegen den franschen overmoed. Men zou daerom geldmiddelen verzoeken van de Staten der provinciën ieder in 't byzonder, liever dan ze allen byeen te roepen, wat groot gerucht maken zou en tyd doen verliezen, behalve dat vele leden onder hen weinig vatbaerheid hadden om | ||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||
over de algemeene belangen wel te oordeelenGa naar voetnoot(1). Viglius had groot gelyk, maer overtuigde toch zyne aenhoorders niet die, voor en na, in het huis van NassauGa naar voetnoot(2) geheime byeenkomsten hadden gehouden, waer de kardinael deerlyk hy mishandeld en de eerste gronden gelegd waren van eene samenzwering der edelen tegen hemGa naar voetnoot(3). Evenwel, in de vergadering van het hof werd besloten dat Margareet de Staten beroepen zou, en middelerwyl den heer van Montigny naer Spanje af zou veerdigen om den koning bekend te maken met den waren toestand der Nederlanden en zyne tusschenkomst te verzoekenGa naar voetnoot(4). Montigny vertrok werkelyk op het einde van Juny, alswanneer ook de gedeputeerden der provinciën te Brussel aenkwamen, en uit den mond der hertogin de reden hoorden waerom zy hen ontboden had, namelyk om eene nieuwe bede in | ||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||
te willigen, volstrekt noodig tot beveiliging van het land. Dit verstonden de afgeveerdigden gereedelyk en gaven goedschiks hunne toestemming, zoodanig dat alles spoedig afliep en er dit mael van niets anders werd gehandeld, tot groot genoegen van Margareet die haer doel bereikte zonder de gevreesde moeijelykheden aen te treffenGa naar voetnoot(1). Intusschen had zy brieven van den koning ontvangen, die haer gebood een paer duizend man, genomen uit de benden van ordonnantiënGa naar voetnoot(2), naer Frankryk te zenden om den hertog van Guise te ondersteunen tegen de oproerige Calvinisten. Maer dit bevel, door de gouvernante meêgedeeld zynde aen den Staetsraed, vond daer een sterken tegenstand. Oranje en Egmont deden opmerken dat de gemeende krygsbenden door de provinciën onderhouden werden tot bescherming der Nederlanden zelf: weshalve men ze over de grenzen niet schikken mogt zonder de toestemming der Staten, welke daer niet haestig zouden meê zyn, of liever ja het voorstel af zouden slaen, dewyl men, verre van gewapende magt naer buiten te zenden, onze | ||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||
eigen grenzen kwalyk dekken konGa naar voetnoot(1). Deze reden was zeker wel gegrondGa naar voetnoot(2); maer daer kwamen ook geheime redenen by, namelyk dat de prins van Oranje, en anderen met hem, de fransche Hugenoten in hun hart genegen waren, en dus de handen niet zochten te leenen tot dier onderdrukking. Hoe het zy, de gouvernante kreeg eerlang nieuwe brieven van haer broeder, nog sterker aendringende op zyne vorige bevelen, doch welke even zoo veel tegenspraek in den Staetsraed ontmoetten als de vorige. Het eenigste wat de hertogin verwerven kon was, dat men, in stede van krygsbenden, den jongen koning by zou staen met eene geldhulp van vyftig duizend schilden: en hier mede moest zy zich te vrede houdenGa naar voetnoot(3). Of echter Philip met dit besluit ook vrede had, is voor 't minst twyfelachtig; maer gelukkiglyk | ||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||
keerde weldra, by onze naburen, de krygskans, en werden de Calvinisten verslagen in een hevig gevecht dat, den 19 December, naby Dreux in Normandye plaets had. Hun hoofd, de prins van Condé, werd er gevangen genomen, zoodat men, voor het oogenblik, hier te lande van dien kant niet meer te vreezen hadGa naar voetnoot(1). De baron van Montigny was te Madrid zeer wel onthaeld geworden; maer koning Philip had, reeds van vóór diens vertrek naer Spanje, brieven ontvangen van zyne zuster en van den kardinael, die hem wegens den toestand des lands en de slechte bedoelingen der edelen onderrigt hadden: zoodat hy wel genoeg wist wat hun afgeveerdigde zou komen zeggen, en welk antwoord daerop diende gegeven te wordenGa naar voetnoot(2). Inderdaed, den 29 November, wanneer hy voor den laetsten keer aen Montigny gehoor gaf en hem eens goed uitvroeg naer | ||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||
de reden der misnoegdheid welke in onze provinciën scheen te heerschen, wist deze niets anders by te brengen dan de opregting der nieuwe bisdommen, de vrees voor de spaensche Inquisitie, en den volkshaet tegen den kardinael ontstokenGa naar voetnoot(1). Ook had Philip geene moeite om over dit alles den edelman voldoenden uitleg te geven en den kerkvoogd te ontschuldigen van hetgeen hem valschelyk aengewreven werdGa naar voetnoot(2). Daermede liet hy den afgezant dan vertrekken, na hem last te hebben gegeven van zyne goede inzigten aen de Nederlanders te doen kennen, en hun te berigten dat hy voornemens was eerlang deze provinciën te komen bezoeken, willende aen edelen en onderdanen klaerlyk toonen hoe wel hy 't met allen meendeGa naar voetnoot(3). Tot dit bezoek had zyne zuster, zoo wel als de kardinael zelf, niet nagelaten in alle hunne brieven den koning aen te manen, hem verzekerende dat zulks het beste of liever het eenigste middel was om de openbare rust en de gehoorzaemheid hier te lande te herstellenGa naar voetnoot(4). Philip, van zynen kant, | ||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||
schynt daer insgelyks van overtuigd te zyn geweest, en het ernstig opzet te hebben gemaekt van over te komen. Hy beloofde dit nog aen de gouvernante in de laetste dagen van dat jaerGa naar voetnoot(1); doch week terug voor de al te groote kostenGa naar voetnoot(2): dit is, ten minste, hetgeen hy herhaelde malen schreef aen de hertogin alsmede aen GranvelleGa naar voetnoot(3), en men heeft geene reden om het als een valsch voorwendsel te verwerpen. Wat daer van zy, den 23 December was de heer van Montigny weder te Brussel en, weinige dagen daerna, deed hy, in den raed van StateGa naar voetnoot(4), verslag | ||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||
wegens zyne zending. Ieder hoorde dat de koning volhardde in al zyn vertrouwen aen den kardinael te geven, en derhalve niet geneigd kon zyn om hem te verwyderen, als sommigen gehoopt haddenGa naar voetnoot(1). Van dat oogenblik werd dan ook de oorlog verklaerd aen den kerkvoogd; het regende paskwillen, blauwboekjes en spotschriften tegen hemGa naar voetnoot(2), terwyl de edellieden, thans niets meer ontziende, een onderling verbond sloten ten einde gezamenderhand den gehaten staetsman te bevechten en niets onbeproefd te laten om hem uit den zadel te ligten. De graef van Hoorn was de eerste aenleider tot zulk eedgespanGa naar voetnoot(3), waer dan ook weldra zyn broeder Floris, de markies van Bergen, met Oranje | ||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||
en Egmont, vervolgens de graven van MeghemGa naar voetnoot(1) en van HoogstratenGa naar voetnoot(2) en de heer van BrederodeGa naar voetnoot(3) bytraden, behalve andere edellieden van minder aenzien, alsmede de heer van Glayon en Simon Renard, beide even zeer gebeten op den kardinael en yverige aenstokers der kwaedwilligenGa naar voetnoot(4). Maer wat had Granvelle dan toch gedaen om zich aldus de wangunst, ja den haet van adel en volk op den hals te trekken? Het groot verwyt dat zyne vyanden opentlyk dorsten uiten was, dat hy den Staet scheen alleen te willen bestieren, en achting noch welwillendheid had voor zyne ambtgenoten. Meer in 't geheim werd hy geldzuchtig | ||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||
geheeten, vol van hoogmoed, minnaer van pracht en weelde. Eindelyk, by de menigte stelde men hem voor als handhaver der strafwetten, miskenner der volksregten, voorstander van het despotismus, enz. Meest alle deze beschuldigingen blyken heden valsch te zynGa naar voetnoot(1). Ja, Philip had in hem een onbepaeld vertrouwen; maer Granvelle verdiende zulks allenzins: hy was een der uitstekendste staetsmannen, zoo niet de eerste van zynen tyd, zeer gehecht aen den koning, doch niet minder verknocht aen de Nederlanden, waer hy al de belangen van kende en yverig ter harte nam, eerder geneigd tot zachtheid dan tot strengheid, en durvende zoo wel aen den vorst als aen diens stadhouderes, wen zyne pligt het vereischte, harde waerheden zeggen. Mag hy dan al aen een of ander gebrek hebben mank gegaen, zeker is het dat zyn voornaem ongelyk daerin bestond, dat hy te scherpzinnig was voor zyne vyanden, inzonderheid voor den prins van Oranje, wiens verborgenste inzigten hy immer wist te raden en te verydelen. Viglius | ||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||
was ziekelyk, Berlaymont dikwerf afwezig; maer Granvelle altyd op zynen post, altyd werkzaem en oplettend, door niemand ter wereld te verschalken of te misleiden. Geen wonder derhalve dat hy velen in den weg stond, en dat zyne vyanden rust noch duer hadden voor aleer zy, op welke wyze dan ook, hem den voet geligt en uit onze provinciën zouden hebben verdreven. Oranje en Egmont hadden dit reeds te vergeefs beproefd door hunnen brief van 1561Ga naar voetnoot(1); doch nu werd het afgesproken dat de verbonden edellieden gezamentlyk aen den koning zouden schryven om zich wegens Granvelle te beklagen en diens verwydering te vorderen. Men stelde dan eenen nieuwen brief op onder de inspraek van prins Willem. Het stuk, meermaels gewyzigd en veranderd, werd door de bondgenoten vry algemeen goedgekeurd; doch, gelyk het gaet, wanneer het aenkwam om er hun handteeken op te zetten, verschoonden zich allen, voor reden gevende dat zy geene leden zynde van den Staetsraed, niet regtstreeks deel mogten nemen in eene zaek die eigentlyk 's lands hoogbe- | ||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||
stier raekteGa naar voetnoot(1). Deze uitvlugt liet Oranje zoo goed als alleen; maer dewyl het nu eens zoo ver gekomen was, dat hy niet gevoegelyk meer deinzen kon, teekende hy den brief en met hem de graven van Egmont en Hoorn, welke laetste even zoo min uitmuntte in persoonlyke bekwaemheden als de andere, en op veel na zulke ridderlyke gevoelens niet hadGa naar voetnoot(2). Het schrift, gedagteekend van den 11 Maert 1563, werd, langs een heimelyken doch zekeren weg, naer Spanje gezonden en aen den koning overgemaektGa naar voetnoot(3). Het was hoofdzakelyk van den volgenden inhoud: ‘De dry heeren zouden nog gewacht hebben om Z.M. lastig te vallen met berigten, welke zy tot dan toe om beters wil verzwegen hadden; maer de onheilen, die uit eene langere stilzwygendheid te vreezen zyn, maken het hun tot pligt het gevaer en diens oorzaken aen den koning te doen kennen: ook vertrouwen zy dat hy hun | ||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||
vertoog in dank zal aenveerden als vry zynde van allen partygeest en slechts ingegeven door hunnen yver tot zynen dienst. Zy bidden dan om verschooning voor hunne traegheid, en laten aen Z.M. weten dat, onder de Nederlandsche edellieden, de voornaemsten zich verheffen tegen het overwegend gezag van Granvelle; dewyl zy dagelyks zien dat verre weg de meeste zaken door hem alleen beschikt worden; en zy, even als geheel de natie, zyn daer dusdanig van overtuigd dat, zoo lang de kardinael hier te lande vertoeft, niemand van dit gedacht zal af te brengen wezen. Zy smeeken derhalve den koning in deze algemeene misnoegdheid te willen voorzien, hem verzekerende dat, zoo die gehaette man aen het hoofd blyft, des vorsten zaken hier nimmer naer zynen of naer hunnen wensen zullen afloopen. Zy dringen hierop aen, en bidden Z.M. hun volle geloof te geven, omdat de aenwending van het eenige hulpmiddel geenen uitstel lydt, en anders de noodlottigste gevolgen, ja 's lands verderf onvermydelyk zullen zyn. Daerentegen, indien Z.M. gelyk zy het hopen, het wyzer en redelyker vindt aen alle zyne onderdanen vol- | ||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||
doening te geven dan aen een enkelen staetsdienaer, zoo vertrouwen zy dat voortaen alles ten beste zal uitvallen, en dat door de gemeende verandering blyken zal hoe adel, volk en Staten gehecht zyn aen 's konings dienst, heil en grootheid; want van Mevrouw de Stadhouderes kan niemand spreken dan met den meesten lof. En opdat de koning hen niet verdenke van uit heerschzucht of eigen baet te werk te gaen, zoo bidden zy om hun ontslag als leden van den Staetsraed, oordeelende dat het zoo min voor zynen dienst als voor hunne eer vorderlyk is langer in dien Raed te zitten naest een medelid, hun zoo mishagelyk. Wat de belangen van den godsdienst raekt, een punt in dit oogenblik van het grootste gewigt, mag Z.M. zeker wezen dat zy altyd hunne pligten van goede onderdanen en van opregte katholieken zullen volbrengen, gelyk men het mede aen de goede zorg der voornaemste heeren te danken heeft dat de provincién nog rustig zyn, en niet aen die van Granvelle, voor wien de menigte ontzag noch eerbied heeft. Ten slotte bidden zy den koning zich dit hun vertoog te laten welgevallen, als een blyk | ||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||
van getrouwheid aen hunnen eed en verschuldigden dienst, willende zy, indien er iets kwaeds voorviel, het verwyt niet opladen van Z.M. niet tydiglyk te hebben verwittigd: Hiermede kussen zy 's konings handen, en smeeken God dat hy aen Z.M. gezond en lang leven verleene in bestendigen voorspoedGa naar voetnoot(1).’ Men behoeft niet zeer schrander te zyn om te merken dat, in dezen brief, juist die driften doorstralen welke de schryvers meest zoeken te verbergen. Zy zelf twyfelden aen den uitslag hunner daed, en vonden raedzaem zich van het hof verwyderd te houden tot dat zy antwoord kregen: was dit gunstig, dan kwamen zy weêr, doch in het ander geval, zouden zy er niet meer verschynen. Oranje en Egmont vertrokken dan naer de provinciën die onder hun bestier stonden, en de graef van Hoorn begaf zich naer het stedeken Weert by Roermond waer hy heer van was. Dit geschiedde zonder veel gerucht, doch weldra was alles toch geweten ook by den koningGa naar voetnoot(2), die des te meer | ||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||
verlegen was met den brief der dry ontevredene heeren. Na zich rypelyk te hebben beraden, gaf hy hun, den 6 Juny, een zeer wys en bescheiden antwoord, luidende aldus: ‘Hy weet dat hun vertoog voortkomt uit yver voor zynen dienst, waer hy zoo veel blyken heeft van gehad; doch na alles wel ingezien te hebben, bevindt hy niet dat zy hem eene doorslaende reden opgeven om de gevraegde verandering te doen. Voorts is hy voornemens, zoo haest de omstandigheden het zullen toelaten, naer deze landen te komen, en alsdan de bestaende moeijelykheden van naby te onderzoeken, om er in te voorzien. Maer dewyl zyne reis voor het oogenblik nog geene plaets kan hebben, zal het hem byzonder aengenaem wezen dat een hunner, in den tusschentyd, naer Spanje kome, ten einde hem nadere inlichtingen te geven over eene zaek die beter by monde dan schriftelyk verhandeld kan worden. Daerenboven betaemt het dat hy van alle de omstandigheden volkomen onderrigt zy, alvorens een eindelyk | ||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||
besluit te nemen, niet gewoon zynde eenen ambtenaer zonder goede reden af te dankenGa naar voetnoot(1).’ De koning, als men ziet, noemde hier niemand in 't byzonder; maer in eenen brief van 15 Juny meldde hy aen de gouvernante dat hy liefst den graef van Egmont zou zien komenGa naar voetnoot(2), gelyk hy aen dien edelman zelf eigenhandig geschreven hadGa naar voetnoot(3). Egmont kwam den 29 Juny, op den eigen dag dat 's konings brieven te Brussel besteld waren, daerover met de hertogin spreken, zeggende dat hy geerne naer Madrid zou gaen om zyns leenheers handen te kussen; doch niet om Z.M. te onderhouden van 's lands aengelegenheden, dewyl zulks hem niet slechts, maer alle de andere heeren, inzonderheid Oranje en Hoorn raekte: en hoe zeer ook Margareet hem zocht tot de reis te overtuigen, | ||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||
de graef bleef onverzettelyk. Eenige dagen laterGa naar voetnoot(1) verscheen hy weder aen 't hof, dit mael vergezeld van zyne beide ambtgenoten, om aen de gouvernante te vertoonen dat, dewyl de koning geantwoord had op den brief dien zy samen geschreven hadden, zoo in hunnen naem als in dien van andere Vliesridders en stadhouders, het betamelyk was die zelfde edellieden te raedplegen over het wederantwoord aen Zyne M. te geven. Zy vroegen dan alle dry daer oorlof toe, en Margareet, voorziende dat zy met te weigeren niets winnen zou, liet zulks te Brussel gebeurenGa naar voetnoot(2). De hoofden werden dan op nieuw byeen gestoken, en het besluit was dat niemand naer Spanje reizen zou, en dat de dry leden van den Staetsraed aen diens werkzaemheden voortaen geen deel meer zouden nemen. Dit werd eerlang aen de gouvernante bekend gemaekt door den prins van Oranje, sprekende in den naem van allen en reden gevende van hun gedrag. In een tweede en derde verhoor weidde by uit over den neteligen toestand der pro- | ||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||
vinciën, over de noodzakelykheid van 's lands Staten te vergaderen, en vele andere punten aengeraekt in een schriftelyk vertoog dat haer afgeleverd werdGa naar voetnoot(1). Kort, de dry heeren en hunne vrienden volhardden in alle hunne voornemens, en overlegden te samen het nieuw antwoord dat naer Madrid zou gezonden wordenGa naar voetnoot(2). Dit mael waren de schryvers nog langdradiger: ‘Zy hebben met ongeduld vier maenden gewacht naer 's konings bescheid op hunnen brief van 11 Maert, in het vertrouwen dat Z.M. aendacht gevende op diens inhoud, middelen zou hebben aengewend om dit land in rust en vrede te bewaren. Het is voor hen een groote troost te vernemen dat de vorst in hun vorig vertoog een bewys heeft gezien van hunnen yver tot zynen dienst, en dat hy geneigd is om zyne Nederlandsche provinciën eerlang te bezoeken, iets wat zy allen even vuriglyk wenschen. Voorts zouden zy geerne alle dry aen | ||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||
zyne uitnoodiging beantwoord hebben, om Z.M. nader in te lichten, ware het dat de omstandiheden hun toelieten zich van hier te verwyderen; maer de zaken zyn dusdanig gesteld, dat Z.M. daer volle kennis van hebbende, al waren zy reeds op weg naer Spanje, hen zou doen terugkeeren. Overigens, indien het enkel aenkomt op hetgeen den kardinael betreft, meenen zy niet dat zulks gewigtig genoeg wezen zou om datgene te verzuimen wat veel nader des konings dienst raekt: want nimmer hebben zy tegen hem uit vyandschap gehandeld of hem willen betigten; maer zy dachten dat het kort vermaen door hen gegeven, voldoende was om den koning te bewegen tot het gebruik van eenig zacht middel ten einde het misnoegen zyner ootmoedige onderdanen te doen eindigen, met den kerkvoogd naer elders te verplaetsen, alwaer hy meerder goed zou kunnen stichten volgens zynen staet en zyn beroep. Zy erkennen, gelyk de koning zelf het hun te regt schryft, dat hy niet gewoon is een zyner staetsdienaers zonder reden lastig te vallen; maer zy bidden Z.M. zich te willen overtuigen dat het hier niet te doen is | ||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||
om den kardinael te belasten, maer eerder om hem te ontlasten, namelyk van eene bediening die hem niet past en waer hy niet voor gelykt, ja welke in zyne handen niet blyven kan zonder groote zwarigheid en gevaer van onlusten, wat voor hen zoo blykbaer is, dat zy het meenen onnoodig te zyn daer verderen uitleg van te geven. En wat aengaet hetgeen Z.M. hun meldt, dat zy, in hunnen eersten brief, niet ééne byzondere reden hebben aengehaeld, bidden zy den koning te gelooven dat het hun aen geene stellige redenen heeft ontbroken, of dat zy daerom slechts onbepaelde klagten gedaen hebben; maer zy meenden, en meenen nog, dat de ondervinding welke hy zelf zegt te hebben van hunne trouw en gehechtheid aen zynen dienst alle verder bewys of stelliger getuigenis overbodig maekte. Zy willen daerenboven niet optreden als beschuldigers van den kardinael, en hebben daerom zich onthouden van tot byzonderheden neêr te komen; doch indien de koning nader onderzoek wil doen, hy zal maer al te veel redenen vinden van de ontevredenheid en de klagten zyner gehoorzame onderdanen, Zy verkiezen | ||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||
zelfs dat de koning zich daeromtrent tot andere persoonen wende, liever dan tot hen: ten minste zal hy alsdan vernemen dat de misnoegdheid algemeen is onder het volk. En ja die misnoegdheid, door alle de Nederlandsche provinciën verspreid, bewyst alleen genoegzaem hoe weinig nut er uit Granvelles tegenwoordigheid, aenzien en gezag hier te verwachten is. Dit alles overwegende, en inziende het luttel goeds dat zy in den Staetsraed verrigten kunnen, zoo bidden zy ootmoediglyk den vorst hen van dien last te willen ontslaen, tot dat het hem behage daer orde aen te stellen volgens dat hy oordeelen zal meest overeenkomstig te wezen met zynen dienst en het welzyn des lands. Ook hebben zy het pligt geacht, in weêrwil van de herhaelde aenmaningen der Gouvernante, Hare Hoogheid te verwittigen dat zy in opgemelden Raed geene plaets meer zullen nemen, om voortaen niet verantwoordelyk te zyn wegens onheilen, door anderen veroorzaekt. Zy zullen desaengaende des konings besluit afwachten, doch voor het overige alle hunne pligten kwyten in de provinciën waer het bestier hun van toevertrouwd is, | ||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||
en hebben aen Mevrouw de landvoogdes beloofd haer met raed en daed te zullen bystaen in alles waer zy het zal noodig vinden, behalve alleen de bywooning van den Staetsraed, tot dat Z.M. daer verandering aen gebragt hebbe, hetgeen zy hopen eerlang te zullen geschieden. Ten slotte, terwyl zy hier wederhouden, ja gebonden zyn tot 's konings dienst, et tot de bescherming en behoudenis zyner landen, bidden zy hem aen hunne brieven aendacht en geloof te geven, even alsof zy mond aen mond met Z.M. handelden. Hunne tael is misschien al te eenvoudig en te ongekunsteld, doch zy vragen deswege verschooning, als geene redenaers zynde en eerder gewoon wel te doen dan wel te spreken. Hiermede nemen zy eerbiedig afscheid van Z.M. en vragen voor Haer van den Almogenden God lang en gezond leven, in voortdurenden voorspoedGa naar voetnoot(1).’ Men ziet, de goede wil blyft in de woorden, maer de onwil in de werken. De arme graef van | ||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||
Egmont, door het uiterlyke verschalkt, voelde inwendig zyn hart knagen, omdat hy 's koning verzoek, aen hem in 't byzonder gerigt, onvervuld liet. ‘Sire, schreef hy aen Philip in zyn gebrekkelyk fransch, indien ik uwen brief aen die andere heeren hadde mogen toonen, ik twyfel niet of zy zouden van gedacht veranderd zyn; maer ik heb zulks niet durven doen om het bevel uwer Majesteit niet te buiten te gaen; en ik zou my voor den gelukkigsten mensch des werelds houden, mogte ik uwe M. de handen kussen en Haer betuigen dat myne intentiën zoo zuiver zyn als die van eenen leenman tot zynen natuerlyken vorst wezen kunnen. Ik bid uwe M. ootmoediglykst te willen gelooven dat het aen my niet te wyten is, zoo er niemand van ons dryën naer Spanje is gegaen. Maer die heeren waren ten zeerste bekommerd met den goeden naem van hem die de reis doen zou; want aenstonds zou het volk gezeid hebben dat hy voor den kardinael had moeten de vlag stryken, en zulks zou hem belachelyk hebben gemaekt. Maer indien het uwe M. belieft dat ik, op voorwendsel van een eigen en persoonlyk belang, tot Haer kome, | ||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||
zoo zal ik geen enkelen oogenblik uitstellenGa naar voetnoot(1).’ De graef van Hoorn had insgelyks het gevoel van de dubbelzinnigheid zyns gedrags, maer zoo duidelyk niet als Egmont, omdat zyn hart zoo goed niet was. Hy ook wilde zich by den koning verschoonen in eenen brief die vooral zyne waenwysheid doet uitschynen; want behalve dat hy aen Philip eene nieuwe les geeft welke hem niet gevraegd was, belooft hy dingen waer hy niet kon voor instaen, namelyk dat, ‘in het stuk van den katholieken godsdienst, alle de nederlandsche heeren zich zullen bevlytigen om dien te handhaven, gelyk hunne pligt meêbrengt,’ even alsof zy die pligt niet reeds menigmael hadden geschondenGa naar voetnoot(2). Oranje alleen beproefde geene scrupulen, en liet den koning denken wat hy wilde over zyn gedrag of verdere bedoelingen. Granvelle kende die bedoelingen wel genoeg, en | ||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||
had zorg den koning daeromtrent te onderrigten, met byvoeging van hetgeen hy oordeelde te moeten gedaen worden, indien Z.M. hem niet wilde ontslaen van zyne bedieningGa naar voetnoot(1). Maer Philip had, op dat oogenblik, byzonder veel vertrouwen in den hertog van Alva, en vroeg raedGa naar voetnoot(2) aen dezen oorlogsman 'die er ridderlyk voor uitkwam om den kardinael niet op te offeren aen den moedwil der edelen, als zullende daer de grootste onheilen het gevolg van wezen. De koning zou dan liefst de zaek slepen en middelerwyl de nederlandsche heeren trachten te verdeelen, tot dat hy gelegenheid hadde om er eenigen het hoofd af te slaen, doch voor alsnu geen antwoord geven op den brief van Granvelles vyanden en hun, door de gouvernante, doen gebieden den Staetsraed op nieuw by te woonenGa naar voetnoot(3). | ||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||
De hertogin gouvernante was zoo voortvarend of zoo strafzuchtig niet als Alva. Zy zag daerenboven wat in de provinciën omging; en zoo zy al des kardinaels hooge verdiensten waerdeerde, erkende zy toch, van den anderen kant, dat zyn langer verblyf hier te lande groote zwarigheid meê zou brengen, misschien ja eenen volksopstand veroorzaken. Zy meende derhalve, in hare hoedanigheid van stadhouderes des konings, hem het voor en het tegen te moeten onder de oogen leggen, en zond daerom haren secretaris Thomas Armenteros naer Spanje met de noodige instructiën, opdat de koning, van alles wel onderrigt zynde, zulke maetregelen mogt nemen als welke hem voordeeligst zouden schynen tot zynen dienst en tot behoud zyner statenGa naar voetnoot(1). Eene zaek veerdiglyk beslissen en er meê doorwerken, lag in Philips aert niet; talmen was zyne gewoonte, waerdoor hy dikwyls te laet kwam. In het onderhavig geval, draelde hy zoo lang, dat de nederlandsche edelen geduld verloren en niet alleen het oor leenden aen kwade geruchten, maer | ||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||
die zelf hielpen verspreiden. Men zeide opentlyk dat de koning zich deze provinciën niet aentrok, dat hy den spot hield met de edellieden, dat hy niet de minste gedachte had van naer hier te komen en, als men raden kan, dat Granvelle van dit alles de schuld was, met door boozen raed het goed te belettenGa naar voetnoot(1). Egmont, in 't byzonder, toonde zich ten zeerste misnoegd over des konings lange stilzwygendheid; meer dan eens beklaegde hy zich deswege by de gouvernante, zeggende dat het alzoo niet meer duren kon, dat de koning moest kiezen tusschen den kardinael en de heeren, dat, zonder hem, deze allen reeds hun ontslag zouden gegeven hebben van de posten welke zy bekleedden; maer dat hy ze niet meer zou kunnen tegenhouden, indien de koning zyne meening niet eerstdaegs liet kennenGa naar voetnoot(2), enz. En het volk deed meê door hekeldichten, paskwillen en caricaturenGa naar voetnoot(3) tegen den kerkvoogd gerigt, terwyl de | ||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||
Grooten, op de liverei hunner dienstboden zotskappen lieten stikken en andere zinnebeelden om Granvelle belachelyk te maken, en zulke dingen meerGa naar voetnoot(1) waer deze echter zich weinig scheen in te stooren. Hy toonde zelfs niet verlegen te wezen met de bedreigingen welke hem van alle kanten toekwamen en zyne vrienden deden vreezen voor zyn levenGa naar voetnoot(2). Eindelyk, na bykans zes maenden wachtens, zond Philip den secretaris Armenteros terug naer deze landenGa naar voetnoot(3), met instructiën en brieven van 23 January 1564 aen de gouvernante, waerin hy zich ontschuldigt wegens zyne traegheid. Voorts | ||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||
is hy verwonderd dat de dry misnoegde heeren weigeren plaets te nemen in den Staetsraed, en beveelt hun op nieuw daeromtrent hunne pligten te kwytenGa naar voetnoot(1), om te toonen dat zy des vorsten dienst en het goed des lands boven alle persoonlyke belangen stellenGa naar voetnoot(2). Wat de zaek van Granvelle aengaet, dewyl de dry heeren geene byzondere bezwaren tegen hem willen inbrengen, zal hy daer nog over nadenken en vervolgens zyn besluit laten wetenGa naar voetnoot(3). Meer zegde hy aen zyne zuster niet; maer dezelfde Armenteros was drager van eenen geheimen brief aen den kardinael | ||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||
gerigt, waerin Philip eene geheel andere tael voerde: ‘Namelyk hy had byzondere aendacht gegeven op des kerkvoogds laetste brieven en op de kwaedwilligheid van sommigen tegen hem. Hy was vooral bekommerd met het levensgevaer dat Granvelle liep en met de treurige gevolgen welke uit diens dood zouden kunnen voortspruiten. Om deze redenen dan, meent hy dat het raedzaem zou wezen, ten einde den haet te laten koelen, en te zien hoe de Nederlandsche heeren de zaken zullen stellen, dat de kardinael voor eenigen tyd deze provinciën verliete, en zyne moeder ginge bezoekenGa naar voetnoot(1), met oorlof der gouvernante aen wie hy schryft daerin toe te stemmen, zonder te laten blyken dat zy er bevel voor heeft. Granvelle moet zelfs haer bidden de goedkeuring van 's konings wege daeromtrent | ||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||
te vragen. Op zulke wyze zal zyn gezag, zoo wel als dat des kardinaels, ongekrenkt blyven en, volgens den loop dien de zaken zullen nemen, zal hy later over 's mans terugkeer beschikken. Intusschen raedt hy hem voorzigtig te wezen by zyn vertrek opdat hem geen kwaed geschiede, terwyl hy zelf het oog zal houden op hetgeen des kerkvoogds eer raekt, als zynde daer voor zyne eigene eer insgelyks veel aen gelegenGa naar voetnoot(1).’ Granvelle maekte dan aldra gereedschap voor zyne afreis, en liet daer het gerucht van uitgaen, doch verzweeg den geheimen brief des konings, waervan hy den inhoud aen de gouvernante alleen bekend maekte. Hy schynt ja zelf gemeend te hebben dat zyne verwydering niet lang duren zou; ten minste sprak en schreef hy aen anderen in dezen zinGa naar voetnoot(2), terwyl hy zyne huizen, zoo binnen | ||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||
als buiten BrusselGa naar voetnoot(1), in goeden staet deed stellen en voorzien van allerlei voorraed. In weêrwil echter van dezen uiterlyken schyn, raedden zyne vyanden, de prins van Oranje vooralGa naar voetnoot(2), dat hy voor goed het land zou ruimen. Hoe het zy, de kerkvoogd verscheen nog den 11 Maert in den Raed van StateGa naar voetnoot(3); maer twee dagen daerna vertrok hy uit de hoofdstadGa naar voetnoot(4), begeleid door een aental edellieden en hofbeambtenGa naar voetnoot(5), nemende zynen weg naer Namen, vervolgens door Luxemburg en Lorreynen naer Besançon, alwaer hy den 29sten der loopende maend behouden aenkwamGa naar voetnoot(6). |
|