Vaderlandsche historie. Deel 10
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Derde hoofdstuk.toestand der provinciën na 's konings vertrek. - de godsdienstige belangen. - algemeene zucht om de spaensche soldaten weg te krygen. - stichting eener tweede hoogeschool te douai, en van nieuwe leerstoelen te leuven. - ontwerp van het getal der bisdommen te vermeerderen. - onderhandelingen met roomen. - paus paulus iv en pius iv stellen veertien nieuwe bisdommen in. - algemeene wederstand daeromtrent. - granvelle wordt aertsbisschop van mechelen en kardinael. | |
1559-1561.Van het oogenblik dat koning Philip onze provinciën verlaten had, begon, mag men zeggen, de nederlandsche staet ontroerd te worden. 't Is waer, daer verliepen nog zeven jaren eer het onweder voor goed uitbrak; doch het broeide van in 1559, en wies sedert gedurig aen: zoodanig dat, om de lange onlusten der zestiende eeuw wel te kennen en daer een gegrond oordeel over te stryken, men er vooral den oorsprong en den voortgang moet | |
[pagina 78]
| |
van nagaen in het achtjarig tydvak van Margareets stadhouderschap. De Belgische edellieden, na des vorsten afreis uit Zeeland wederkeerende, begaven zich, de eenen naer de steden en provinciën waer zy het bestier van hadden of er posten bekleedden, de anderen, in vry groot getal, naer hunne kasteelen, om door zuinigheid hun geknakt vermogen te herstellenGa naar voetnoot(1); want verre de meesten, inzonderheid onder de heeren van hoogen rang, staken in zware schuldenGa naar voetnoot(2), gedeeltelyk veroorzaekt door den aenhoudenden krygsdienst dien zy aen wylen keizer Karel hadden moeten doen; doch meer nog, schynt het, | |
[pagina 79]
| |
door hunne kwistige levenswyzeGa naar voetnoot(1) en door hunne yverzucht om tegen de Castiljaensche hovelingen niet af te stekenGa naar voetnoot(2). Hunne verspreiding door de Nederlanden heen, naest het vertrek van den koning en geheel zyn talryk gevolg, bragt, niet slechts in de hoofdstad, maer overal elders eene soort van ledigheid en van stilte voort, die algemeen opgemerkt en als een kwaedspellend voorteeken beschouwd werdGa naar voetnoot(3). Ook hertog Philibert verliet België om met zyne gemalin naer Savoyë te gaen, terwyl de gouvernante, vergezeld van de leden der collaterale Raden, naer Brussel kwam om de landvoogdy waer te nemen. Het duerde echter niet lang of 't werd blykbaer | |
[pagina 80]
| |
dat de zaken niet naer wensch zouden afloopenGa naar voetnoot(1), vooral in den Raed van State, uit verschillende ja vyandlyke elementen samengesteld en waer, aen den eenen kant Granvelle met Viglius en Berlaymont genoegzaem eensgezind waren, doch aen den anderen kant veelal tegengesproken werden door Oranje en Egmont. De eerste moeijelykheid rees uit den godsdienstigen toestand des lands. De koning had sterk aengedrongen op de handhaving der wetten tegen de sectarissen uitgeveerdigd, als zynde dit het eenigste middel, niet alleen om het katholiek geloof te beschermen, maer tevens om de openbare rust te verzekeren in de onderscheiden provinciën, alle druk bezocht of bewoond door andersgezinde vreemdelingen, en palende aen landstreken waer het protestantismus woelde om boven te raken, zoo niet alreeds overheerschend geworden was. Vele Grooten, met Oranje aen 't hoofd, vonden des keizers strafwetten al te streng, en zekerlyk met grond; maer zy wilden niet verstaen dat men van eenen koning als Philip II, | |
[pagina 81]
| |
zelf vol van yver voor het geloof, niet verwachten kon dat hy de laetste vermaningen van zyn' vader in den wind zou slaen en, met diens wetten omver te werpen, de deur zou openen tot een algemeenen inval der velerlei ketteryen. Het eenigste dat men billyker wyze wenschen mogt was dat de koning geene nieuwe en nog strenger maetregelen name om het kwaed af te weren, maer zich hielde aen hetgeen reeds bestond: en zoo had hy werkelyk gedaen. Daerby dient opgemerkt dat de vryheid van godsdienst, heden in de meeste landen erkend, en zoo wel voortgebragt door den geest van onverschilligheid als door de meer gevorderde beschaefdheid, in de zestiende eeuw nergens toegestaen was, ja strydig scheen met het openbaer regt, volgens hetwelk de onderdanen den godsdienst van hunnen vorst verpligt waren aen te kleven. In Duitschland zelf, daer waer de Lutersche geloofsbelydenis de overhand had, vergunde de wereldlyke magt aen de katholieken geene andere vryheid dan die van hunnen geboortegrond te ruimen en naer elders te verhuizenGa naar voetnoot(1), terwyl in andere gewesten, in En- | |
[pagina 82]
| |
geland, in Zweden, in Zwitserland, de Roomschen, om hunne getrouwheid aen het voorvaderlyk geloof, met boeten geslagen, van hun goed beroofd, in de boeijen gesmeten, doch gewoonlyker nog onthoofd, levendig begraven of verbrand werdenGa naar voetnoot(1). Hoe kan men zich dan verwonderen dat de koningen van Spanje en van FrankrykGa naar voetnoot(2) zware straf oefenden tegen de verzakers van hunnen godsdienst, wanneer elders de regtgeloovigen het voorwerp waren van de wreedste vervolging? Ja meer, hadde Philip, vóór zyn vertrek uit deze provinciën, vryheid van godsdienst verleend, het jaer 1559 ware niet ten einde geloopen of heel het land zou in vlam en vuer hebben gestaen, aen de grootste verwoesting prys gegeven zyn geweest en verscheurd geworden door een ysselyken burgerkryg. Het was dus noodzaek de keizerlyke wetten in stand te houden en met bescheidenheid uit te voeren, gelyk men in | |
[pagina 83]
| |
Karels tyd gedaen had, al ware het slechts geweest om grootere onheilen voor te komen, en tot dat de dweepende nieuwigheidsdryvers meer bedaerd zouden geworden zyn. Doch hoe ging het? Vele stadhouders verzuimden hunne pligt of deden die maer half en half, waerdoor het kwaed noodwendig voortkankeren en dagelyks aen moest groeijen. De prins van Oranje zelf, in de provinciën welke onder zyn bestier stonden, verre van de regters te ondersteunen, hielp en verwittigde de aengeklaegden opdat zy zich in tyds uit de voeten zouden makenGa naar voetnoot(1). Hy deed meer: hy gaf het kwaed voorbeeld, tredende in eenen nieuwen echt met eene Luthersgezinde vorstin Anna, des hertogs dochter van SaksenGa naar voetnoot(2) die, sedert, een zeer ergerlyk gedrag hieldGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 84]
| |
Evenwel de dry, vier eerste maenden gingen voorby zonder groote bezwaren meê te brengen; maer toen was de tyd gekomen op welken de koning beloofd had de achtergelaten Spanjaerts te zullen wegnemen, en nu scheen men rust noch duer meer te hebben voor dat men die gehate vreemdelingen vertrekken zagGa naar voetnoot(1). De Staten zelf van Henegau, en waerschynlyk ook die van andere provinciën, wilden geen geld meer geven indien de vorst zyn woord niet hieldGa naar voetnoot(2); men beschul- | |
[pagina 85]
| |
digde hem opentlyk van valschheid. Te onregt nogtans. Philip was weggegaen met het vast voornemen van zyne belofte te volbrengen; doch kort daerna waren er groote onlusten in Frankryk ontstaen, verwekt door de HugenotenGa naar voetnoot(1), en de koning vreesde, met grond, voor vyandlyke ondernemingen tegen onze zuidelyke gewesten. Hy zocht derhalve de Spanjaerts in de grenssteden te laten om die, in alle geval, te beschermen of te verdedigen, tot dat andere omstandigheden hem zouden toelaten ze weêr te roepenGa naar voetnoot(2). Maer de wanorde groeide sedert nog aen by onze naburen, en de zaek bleef slepen, zoodanig dat de Gouvernante zich eerlang gedwongen zag geld te leenen om de soldaten te betalen, zonder nogtans de achterstallen te kunnen voldoenGa naar voetnoot(3). In den loop van Maert 1560 liet zy aen de Staten weten dat de Spanjaerts zouden vertrekken zoo haest zy deze, in de grensplaetsen, zou hebben kunnen vervangen door inlandsche voetknechten, en verzocht de | |
[pagina 86]
| |
noodige gelden tot onderhoud van 3,200 man, te verdeelen in zestien vaendelsGa naar voetnoot(1). Dit mael stonden de Staten, zonder de minste moeite, eene hulp toe van 217,500 gulden voor dry jarenGa naar voetnoot(2); maer de zaken in Frankryk werden van dag tot dag slimmerGa naar voetnoot(3), en Philip wilde daer den uitslag van afwachtenGa naar voetnoot(4): zoodat men September bereikte eer de Spanjaerts naer Zeeland verzonden werden, alwaer zy scheep moesten gaenGa naar voetnoot(5). Bykans ter zelver tyd had Frans II hulp gevraegd van zyn' schoonbroeder, zoodat Philip, by brieven van 5 October, de hertogin gouvernante aenmaende om het vertrek der krygslieden nog wat te ver- | |
[pagina 87]
| |
schuiven, zullende hy ze misschien noodig hebben in FrankrykGa naar voetnoot(1). Margareet zocht derhalve weêr te talmen; doch weldra ging er in Zeeland een algemeene kreet op: ‘Zy wilden die verfoeide Spanjaerts niet langer onder de oogen hebben. Zy zouden, indien de koning er hen niet van verloste, aen sluizen noch dyken meer werken, maer liever hun land door de zee laten verzwelgen, al moesten zy zelf er het leven by inschietenGa naar voetnoot(2).’ Welk eene overdryving, wat blinde drift! Zou men niet gezeid hebben dat alle die Spanjaerts menschen-eters waren, en dat de Nederlanders, in eenen tyd waer groot en klein gewoon was met de wapens om te gaen, raed noch middel wisten om dry duizend vreemdelingen in den toom te houden? Men klaegde van hunne baldadigheid, van hunne twistzucht, van hunne roovery: en waerlyk die krygsknechten, slecht gezien, zonder soldy gelaten, ja bykans zonder levensbehoeften, gedroegen zich niet altyd vreedzaem; doch daer | |
[pagina 88]
| |
diende men in te voorzien, en zoo er dan nog geweldenaryen gepleegd werden, moest men de misdadigen straffen, iets wal des te min moeijelyk was, daer juist Oranje en Egmont het opperbevel over de Spaensche benden voerden, en derhalve de magt in handen hadden om allen moedwil te beletten of te stuiten. Ziet men dus niet klaer dat er iets anders achter zat, en dat zy, die met zulke razerny de verwydering der Spanjaerts eischten, verborgen inzigten hadden, namelyk den slagboom weggeruimd wilden welke, tot dan toe, de overstrooming der kettery had tegenhouden, gelyk het sedert maer al te duidelyk bleekGa naar voetnoot(1)? Hoe 't zy, den 25 October bragt de landvoogdes het vraegstuk nog eens voor den Staetsraed, alle wiens ledenGa naar voetnoot(2) eenstemmiglyk van gevoelen waren dat men de spaensche krygsbenden niet langer in het land mogt houden, maer die zoo haest mogelyk moest doen vertrekkenGa naar voetnoot(3). De prins van Oranje | |
[pagina 89]
| |
voegde er by dat hy het bevel over die vreemdelingen tegen zynen dank aenveerd had en daer, in alle geval, wenschte van ontslagen te wezenGa naar voetnoot(1). Thans kon de hertogin niet meer aerzelen. Zy schreef deswege aen haer koninklyken broeder die, van zynen kant, by brieven van 12 December toestemde in het vertrek der soldatenGa naar voetnoot(2), weshalve deze eerlang bevel kregen scheep te gaen. Maer tegenwind en stormen vertraegden nog eenigen tyd de afvaert, dusdanig dat zy eerst omstreeks half January 1561 onder zeil gingenGa naar voetnoot(3), en gedeeltelyk naer Italië, gedeeltelyk naer Sicielje vervoerd werden, zoo als Philip het geboden hadGa naar voetnoot(4). Hiermede kwam er dan een eind aen de klagten, en het land scheen van een dreigend gevaer verlost. Doch reeds was er eene andere en ja nog | |
[pagina 90]
| |
grooter moeijelykheid opgerezen, van aert geschikt om eene algemeene gisting te verwekken, namelyk de zaek der nieuwe bisdommen. Koning Philip zag zeer wel in dat, om het geloof hier te lande te behouden, de dwangmiddelen niet toereikend waren, maer dat er vooral diende gewerkt te worden om het volk te verlichten, zynde de onwetendheid een der voornaemste oorzaken van den afval en van den overgang tot nieuwigheden die met buitengemeenen yver de menigte opgedrongen werden. Hy begreep tevens dat door uitbreiding en verbetering van het openbaer onderwys, de gebreken, waer de geestelykheid van dien tyd mank aen ging, moesten verholpen worden, opdat zy door eigen wetenschap en door zedelykheid een heilzamen invloed op het volk mogt uitoefenen, meer dan zy tot dan gedaen had. Met zulk allenzins loffelyk inzigt had hy, reeds in 1559, zich gewend tot Paus Paulus IV om, met diens toestemming, eene tweede Hoogeschool op te rigten in de stad Douai, alwaer de onderdanen der waelsche provinciën dezelfde voordeelen zouden genieten, welke die der andere gewesten te Leuven vonden. De roomsche kerkvoogd had den tyd niet | |
[pagina 91]
| |
om 's konings wensch te vervullen; maer zyn opvolger Pius IV had zoo haest den pauselyken zetel niet beklommenGa naar voetnoot(1), of hy vaerdigde eene Bulle uitGa naar voetnoot(2) de nieuwe Hoogeschool te Douai instellende en haer verrykende met al de regten en voorregten, vroeger aen het Leuvensch sticht geschonkenGa naar voetnoot(3). En ook deze Akademie was het voorwerp van 's konings zorg; want niet alleen deed hy de jaerwedden veler Professoren vermeerderen, en bestemde hun kanoniksdyën; maer hy stichtte en begiftigde onderscheiden nieuwe leerstoelen zoo voor de beide regten als voor de godsgeleerdheid, en beproefde aen de theologische vakken meer volkomenheid by te zettenGa naar voetnoot(4), ten einde aldus de | |
[pagina 92]
| |
bedienaers der Kerk in staet te stellen om, op hunne beurt, de gemeente te kunnen wapenen tegen hare misleidersGa naar voetnoot(1). Maer alle deze edele poogingen konden niet dan geringe vruchten voortbrengen, zoo lang de Zeventien Provinciën beroofd bleven van een wel geregeld kerkbestier. Tot dan toe waren de Nederlanden, toen veel uitgebreider dan heden, verdeeld in vier overgroote bisdommenGa naar voetnoot(2), namelyk die van | |
[pagina 93]
| |
KamerykGa naar voetnoot(1), van DoornikGa naar voetnoot(2), van Atrecht en van UtrechtGa naar voetnoot(3), staende alle vier onder twee vreemde Metropolen of aertsbisdommen, die van Keulen en van RheimsGa naar voetnoot(4), behalve dat nog aenzienlyke ge- | |
[pagina 94]
| |
deelten der Nederlanden tot het regtsgebied behoorden van vreemde kerkvoogden, als sommige streken van Luxemburg onder dien van Trier of van Metz, verscheiden kantons van Friesland, van Over-Yssel, van Groningen en van Drenthe onder de bisschoppen van Munster, van Osnabrug of van Paderbron, enz.Ga naar voetnoot(1). Zulke staet van zaken was allenzins gebrekkelyk. Die vreemde kerkvoogden of hunne OfficialenGa naar voetnoot(2), by dier tusschenkomst in huwelyks- of andere aengelegenheden, grepen somtyds verder dan hun regt meêbragt, of hielden geene rekening van de vryheden en privilegiën der landzaten, of deden zelfs inbreuk op het vorstelyk gezag. In andere gevallen, waer het aenkwam op beroep tot een hooger geestelyk geregt, moesten de belanghebbenden zich begeven naer het buitenland, wat by oorlogstyd soms ondoenlyk, althans niet zonder | |
[pagina 95]
| |
gevaer was. Maer het grootste kwaed van al bestond daerin, dat onze eigen bisschoppen onbekwaem waren om, in hun al te ver uitgestrekt grondgebied, de geestelykheid naer eisch te bestieren of te bewaken, waer noodwendiger wyze pligtverzuim, misbruiken ja zelfs ergernis het gevolg moesten van zyn; want het verval was vry algemeen geworden ook onder de bedienaers der Kerk. Het was derhalve hoogst noodzakelyk dat er aen dezen toestand eene groote verandering toegebragt wierde, niet alleen tot behoud van den godsdienst en om te voorzien in de geestelyke behoeften der geloovigen; maer tevens om de onafhankelykheid van vorst en land te waerborgen tegen alle vreemde magt. Ook hadden, zonder hier hooger op te klimmen, de hertogen van Burgondië Philip de Goede en diens zoon Karel reeds poogingen aengewend ten einde het getal der bisdommen in hunne erfstaten te vermeerderenGa naar voetnoot(1): vooral was keizer Karel daer gedurig meê bekommerd geweest, maer hebbende zelf, uit hoofde van aenhoudende oorlogen, zyn loffelyk ontwerp niet kunnen ten uitvoer bren- | |
[pagina 96]
| |
gen, had hy zulks dringend aenbevolen aen zynen zoon en opvolgerGa naar voetnoot(1), die er dan ook, zoo wel uit eigen beweging als uit eerbied voor 's vaders wil, zyn eerste werk van maekte. Hy begon met eene Commissie te noemen om de zaken voor te bereidenGa naar voetnoot(2). Vervolgens zond hy, in de lente van 1558, den geleerden Franciscus SonniusGa naar voetnoot(3) naer Roomen, voorzien van de noodige instructiénGa naar voetnoot(4) om met paus Paulus IV over de | |
[pagina 97]
| |
inrigting van nieuwe bisdommen te handelenGa naar voetnoot(1). Daer was veel tyds toe noodig, want de zaek bragt groote moeijelykheden meê. Niet alleen moest voor iederen Stoel het regts- of grondgebied nauwkeurig bepaeld en eene behoorlyke dotatie aengewezen, maer ook even zoo veel kapittels daergesteld worden en voorzien van toereikende prebenden, tot onderhoud der kanoniken en bisschoppelyke ambtenaers. Om aen die eerste behoefte te gemoet te komen, was er slechts één middel, namelyk de inlyving of vereeniging van ryke abtdyen aen de naestgelegen domkerken wier bisschoppen, na de dood der thans levende prelaten, in hunne plaets zouden treden en dan, als hoofden dier gestichten, een zeker deel hebben van hunne inkomsten, mits zich te doen vervangen door bestendige Proosten of Priors van dezelfde orde, om de geestelyke gemeenten te bestieren. De kanonikale prebenden zou men met der tyd vinden, het zy in de reeds bestaende kapittels, het zy in de openvallende | |
[pagina 98]
| |
beneficiën, de kerkelyke tienden of andere opbrengstenGa naar voetnoot(1) en, voor zoo lang als het noodig was, zou de koning middelen verschaffen uit de openstaende bisdommen van SpanjeGa naar voetnoot(2). Dit alles werd te Roomen door Sonnius en anderen yverig bewerkt, doch zoo heimelyk als 't doenbaer was, ten einde geenen voorbarigen wederstand te ontmoeten. Men had inderdaed zulks van alle kanten te vreezen. Vooreerst moest men zich verwachten aen tegenspraek der vreemde bisschoppen die al hunne regtsmagt in de Nederlanden gingen verliezen, en meteen van wege de inlandsche kerkvoogden, wier bisdommen moesten gesplitst en merkelyk verminderd worden. Ten tweede was het te voorzien dat ook de hoofden der abtdyen of andere stichten zouden sportelen tegen den afstand hunner goederen en de inlyving hunner kloosters, terwyl de adel zeker ook niet gediend zou wezen met de toetreding der nieuwe bisschoppen by de provincieele Staten, alwaer zy, in hunne abtelyke hoedanigheid, plaets zouden nemen en veel groote- | |
[pagina 99]
| |
ren invloed hebben dan hunne voorgangers. Eindelyk wat had men niet te duchten van alle de nieuwsgezinden, bedekte aenhangers der kettery en inwendige vyanden van den koning? Het kon niet missen of deze zouden uit de kerkelyke hervorming gelegenheid nemen om de gemoederen op te stoken, en 's vorsten inzigten beliegen. Evenwel, de onderhandelingen duerden lang, doch leidden op eene gunstige uitkomst. By Bulle van den 12 Mei 1559 ontnam Paulus IV aen de buitenlandsche kerkvoogden alle jurisdictie over onze provinciën; vervolgens splitste hy en verminderde het grondgebied der vier bestaende bisdommen, en rigtte er veertien nieuwe op, namelyk te Gent, te Brugge en te Yperen voor Vlaenderen; te Sint-Omaers voor Fransch-Vlaenderen; te Antwerpen, te Mechelen en te 's Hertogenbosch voor Zuid- en Noordbrabant; te Roermond voor Gelderland; te Namen voor de provincie van dien naem; te Haerlem voor Holland; te Middelburg voor Zeeland; te Leeuwarden voor Friesland; te Deventer voor het Overysselsche, en eindelyk te Groningen voor de landstreek van dien naem en DrentheGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 100]
| |
De benoeming tot alle deze bisdommen droeg de Paus op aen koning Philip en diens nakomelingen, en verhief twee der oude, die van Kameryk en van Utrecht, en een der nieuwe, dat van Mechelen, tot aertsbisdommen, met bepaling van een jaerlyksch inkomen van vyfduizend dukaten voor deze, en van dryduizend voor de andere. Ook verdeelde hy aldus het grondgebied der Nederlanden in dry geestelyke provinciën, stellende de Stoelen van Atrecht, Doornik, Sint-Omaers en Namen onder de Metropool van Kameryk; die van Haerlem, Deventer, Leeuwarden, Groningen en Middelburg onder het aertsbisdom van Utrecht; en eindelyk | |
[pagina 101]
| |
Antwerpen, Gent, Brugge, Yperen, 's Hertogenbosch en Roermond onder den metropolitaen van MechelenGa naar voetnoot(1). Deze pauselyke Bulle, gedagteekend van den 12 Mei, werd eerst gezegeld den 31 July en aen Sonnius overhandigd, die ze aenstonds naer deze landen zond en, daegs daerna, zyne terugreis ondernamGa naar voetnoot(2). De koning was nog te Vlissingen, maer op het punt van te vertrekken, toen hy het lang gewenschte stuk ontving en weldra ook zyn' zaekgelastigde, die hem nog mondelyke berigten meêdeeldeGa naar voetnoot(3). Hiermede was echter alles nog niet afgedaen; de dotatiën waren niet geregeld, de grenzen der diocesen niet nauwkeurig bepaeld, de kerkvoogden niet genoemd, althans niet bevestigdGa naar voetnoot(4). Een pauselyke gezant moest naer deze landen komen om de verordeningen uit te voeren. Zulks geschiedde | |
[pagina 102]
| |
onder het pontifikaet van Pius IVGa naar voetnoot(1). Nadat deze kerkvoogd de zaken hier nog nader onderzocht en nieuwe inlichtingen ontvangen had, vaerdigde hy, in de eerste maenden van 1561, voor ieder bisdom byzondere brieven uit, waer elks grondgebied in omschreven en de dotatiën aengeduid warenGa naar voetnoot(2), ook voor de kapittels en de bisschoppelyke beambten, met toevoeging van het Primaetschap der NederlandenGa naar voetnoot(3) aen den metropolitanen Stoel van MechelenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 103]
| |
Wat men voorzien had, gebeurde. De Bulle van instelling was zoo haest niet bekend gewordenGa naar voetnoot(1), of al de driften braken los en de tegenspraek weêrgalmde overal; want, gelyk het gaet, des konings bedoelingen werden misduid, en hetgeen eene opregte weldaed was voor heel het land, hoorde men uitschelden als een werk van de hatelykste dwingelandyGa naar voetnoot(2). De wederstand groeide nog aen, toen men vernam van waer de dotatiën der nieuwe bisdommen komen moesten. De prelaten der belanghebbende abtdyen verzetteden zich tegen de inlyving hunner gestichten en de vermindering hunner inkomstenGa naar voetnoot(3); de vreemde, alsmede de | |
[pagina 104]
| |
inlandsche kerkvoogden deden luidruchtige klagten wegens het verlies hunner jurisdictie of de splitsing hunner bisdommen. De leden der Staten, vooral die van Brabant, vonden de koninklyke verordeningen strydig met de Blyde Inkomst die de vorst bezworen had; Antwerpen wilde van geenen bisschop weten, uit vrees van zynen koophandel gestremd te zien, en zond gezanten naer Madrid om Philip van zyn besluit te doen wederkomenGa naar voetnoot(1): kortom, de sectarissen niet alleen, maer de katholieken zelf, door valsche inblazingen aengestookt, verweten den koning dat hy het heil zyner erflanden opofferde aen eigenzin en willekeur. Doch de wrevel rees ten top, wanneer het ruchtbaer werd dat Granvelle bestemd was tot den aertsbisschoppelyken Stoel van Mechelen, en vooral toen men | |
[pagina 105]
| |
hoorde dat paus Pius hem de hooge weerdigheid van kardinael had opgedragenGa naar voetnoot(1). Nu was het geheim ontdekt; nu zag men duidelyk waer het heen ging; die nieuwe bisschoppen, door Granvelle gekozen en met hem aen 't hoofd, waren de voorboden der Spaensche Inquisitie, die welhaest hier te lande zou ingevoerd worden om de keizerlyke plakkaerten strengelyk uit te voeren, om steden en dorpen te ontvolken en eenen algemeenen ondergang te bewerken. Dat alles was ongerymd in zich zelven; want volgens de regels der spaensche Inquisitie zouden de nieuwe kerkvoogden niets te zeggen of te doen gehad, maer daerentegen zelf onder die byzondere regtbank gestaen hebben; en derhalve konden zy zeker hare invoering niet wenschen of bevorderen, gelyk het later | |
[pagina 106]
| |
blyken zal dat zy nimmer deden. Zulks wisten dan ook zeer wel de vyanden des konings: zy wilden slechts door het verspreiden van valsche geruchten de gemoederen ontrusten, de menigte opruijen en wanorde verwekken, om in troebel water te visschenGa naar voetnoot(1). Evenwel, Philip hield de hand aen zyne verordeningen. Den 28 November 1561 nam Granvelle bezit van zyn aertsbisdom en deed, den 21 December, zynen plegtigen intrede te MechelenGa naar voetnoot(2). Zoo deden ook de andere kerkvoogden: allen beklommen hunne Stoelen wat vroeger of wat later, en wonnen door hunne wysheid, door hunne deugd, het vertrouwen, ja en de liefde der onderdanen. Sommigen echter hebben hunne Kerk slechts | |
[pagina 107]
| |
oogenblikkelyk bestierd, door de onlusten gedwongen zynde zich te verwyderen, tot dat eindelyk geheel de provincie van Utrecht, versta de bisdommen van Noordnederland, alwaer met der tyd het protestantismus de overhand kreeg, afgeschaft zyn geworden. |
|