Vaderlandsche historie. Deel 8
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 226]
| |
Zevende hoofdstuk.philip gaet naer den ryksdag van regensburg. - instelling van den grooten raed. - de dolfyn van frankryk in twist met zyn' vader. - komt gevlugt naer deze landen. - zyn verblyf in het burgslot van genappe. - oneenigheid tusschen den hertog en zyn' zoon karel. - verzoening. - philips omwandeling in vlaenderen. - feesten te brugge. - de hertog bezoekt gent. - zyne blyde inkomst aldaer. | |
1454-1458.Nauwelyks waren de feesten van Ryssel afgeloopen, of hertog Philip begaf zich op reis naer DuitschlandGa naar voetnoot(1), met het inzigt van den aengezegden ryksdag van RegensburgGa naar voetnoot(2) by te woonen, en yverig meê te werken tot onderneming van den | |
[pagina 227]
| |
kruistogtGa naar voetnoot(1). Hy nam zynen weg door het graefschap van Burgondië, en trok voort naer Zwitserland, waer hy, zoo wel van de steden als van de baronnen, zeer heuschelyk onthaeld werd. Vervolgens Duitschland bereikt hebbende, vond hy daer nog grooteren geestdrift: de Zwavische vorsten en heeren kwamen hem te gemoet, overlaedden hem met geschenken en deden hem alle eer aen. In het Wurtembergsche ging het even zoo, alsmede in Beijeren, welks hertog, Philips bloedverwant en bondgenoot, hem niet slechts in zyne Staten luisterlyk herbergde, maer hem van stad tot stad vergezelde, en eindelyk met ryk gestoffeerde schepen over den Donau begeleide tot Regensburg. Jammer maer, hy vond daer den keizer niet. De kleingeestige Frederik, jaloersch van de groote eerbetuigingen aen Philip te beurt gevallen, was naer zyne erflanden vertrokken: zoodat er op den ryksdag weinig of niets verrigt werd, en de hertog mismoedig huiswaert keerde. Hy viel ja, op zyne terugreis, namelyk te LandshutGa naar voetnoot(2), ziek, doch her- | |
[pagina 228]
| |
stelde eerlang, en kwam in goede gezondheid weder te DijonGa naar voetnoot(1). Men ziet, dit was een slecht begin voor de beloofde en gewenschte kruisvaert. Deze vond, ten andere, weinig byval in Frankryk. Koning Karel had daer nog te veel werk om de algemeene rust en welvaert te herstellen, na een zoo langdurigen oorlog met de Engelschen, dan dat hy ernstig denken kon op eenen vreemden krygstogtGa naar voetnoot(2). Hy zag zelfs niet geerne dat Mynheer van Burgondië, een zyner naeste bloedverwanten gereedschap maekte om, in persoon en aen het hoofd des franschen adels, tegen den Turk te gaen vechten, als kunnende daerdoor groote afbreuk aen het ryk geschieden, hetwelk de hulp der edellieden nog niet ontbeeren konGa naar voetnoot(3). Dit alles waren echter maer ydele voorwendsels: de opregte reden van 's konings onwil moet gezocht worden in de verbonden, door Philip met zoo vele duitsche vorsten en heeren aengegaen, en | |
[pagina 229]
| |
die by Karel zekeren argwaen verwekten, des te meer dat, sedert zyne tusschenkomst in den Gentschen kryg, hy met onzen vorst zoo vertrouwelyk niet meer omging als te voren. Philip zelf gevoelde dat wel; want hebbende, eer hy naer Duitschland vertrok, de dochter des hertogs van BourbonGa naar voetnoot(1) ten huwelyk gevraegd voor graef Karel, in dat oogenblik weduwenaer zonder kinderen van diens eerste gemalinGa naar voetnoot(2), had hy, nog op zyne terugreis zynde, dien echt haestiglyk doen inzegenenGa naar voetnoot(3), uit vrees dat de koning stokken in 't wiel mogt stekenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 230]
| |
Zulks belette echter niet dat Philip, na zyne wederkomstGa naar voetnoot(1), yverig voortging met toebereidselen te maken voor den kruistogt, vragende aen zyne steden en landen ruime hulpgelden, doch welke hem overal niet even gewillig toegezeid werdenGa naar voetnoot(2). Hy beproefde tevens nog andere moeijelykheden die hem belemmerden en wederhielden; doch vooral ontstond er weldra, tusschen hem en den koning, een ernstig geschil uit zekere veranderingen welke de hertog in de bediening van het regt gebragt had. Dit punt van byzonder belang zynde voor onze Geschiedenis, meenen wy het wat nader te moeten ontwikkelen, en daerom van voren af opnemen, tot beter verstand der hoofdzaek. In de tiende en de elfde eeuw, toen de zeden woest genoeg ja, maer toch ook zeer eenvoudig waren en de maetschappy nog weinig beschaefd, deden, in de opkomende steden van Vlaenderen en elders, de schepenen niet alleen uitspraek over alle burgerlyke twisten, en over de straffen door de misdadigen verdiend; maer zy vonnisden zelfs | |
[pagina 231]
| |
by arrest, het is te zeggen dat de veroordeelden zich niet konden beroepen op een hooger geregtGa naar voetnoot(1). By later tyd nogtans werden sommige grove feiten aen het oordeel der stedelyke regtbanken onttrokken, als doodslag, brandstichting, râroof (dat is schending van lyken), vrouwenkracht, aenslag tegen den vorst, diens gemalin of kinderen, misdryf tegen kerken en kloosters. Deze en andere zaken (hier min, ginder meer) behoorden tot het grafelyk regtshof, of de Curia comitisGa naar voetnoot(2). In het vervolg, wanneer de steden groot en volkryk, en de processen menigvuldiger en ingewikkelder werden, rezen er somtyds klagten op wegens het vonnis der schepenen, verdacht of overtuigd van zich te hebben laten omkoopen, of van geluisterd te hebben naer de ingevingen van haet of nyd. Hieruit ontstond de noodwendigheid van een ander geregtsmiddel. Daer werd dan met | |
[pagina 232]
| |
der tyd besloten dat de ingezetenen der Vlaemsche steden, in zekere gevallen zouden mogen beroepen van de uitspraek hunner schepenen op het oordeel der wethouderschap van 's lands oude hoofdstad Atrecht, welke alsdan de zaken uitwees in 's graven naemGa naar voetnoot(1). Maer toen, op het laetste der twaelfde eeuw, de stad en het land van Atrecht opgehouden hadden deel van Vlaenderen te makenGa naar voetnoot(2), zoo beval Boudewyn VIII dat de burgers voortaen hun beroep zouden nemen tot de schepenen van een der voornaemste steden des graefschaps, Gent, Brugge, Yperen, Ryssel of DouaiGa naar voetnoot(3). Deze twee laetste werden sedert aen Frankryk afgestaenGa naar voetnoot(4). Alsdan verordende de graef dat de inwoonders der dry overige steden, voor het beroep wegens valsch of partydig vonnisGa naar voetnoot(5), zich zouden wenden tot de | |
[pagina 233]
| |
curia Comitis of 's graven KamerGa naar voetnoot(1), blyvende de burgers der kleine steden onder het beroep der opgenoemde grootere. Tot dus verre stond de regtspleging in Vlaenderen nagenoeg op den zelfden voet, als in de andere landen van België. Maer op het einde der dertiende eeuw, en in het begin der veertiende, beproefden de fransche koningen om ook regtsmagt in dat graefschap te krygen, gelyk zy reeds gedaen hadden in vele leenroerige vorstendommen afhankelyk van hunne kroon. Philip de Schoone wist | |
[pagina 234]
| |
hetGa naar voetnoot(1) met listen en lagen tot daer te brengen, dat de wethouders van Gent, immer in twist met hunnen vorst, zich van een besluit, door hem genomen, beriepen op het koninklyk Parlement, dat onlangs zynen zetel te Parys gekregen hadGa naar voetnoot(2). Zoo voerde hy en zyne opvolgers allengskens de gewoonte in, dat ook de andere steden van Vlaenderen haer beroep namen tot het fransch geregtshof, ten grooten misnoege der graven, die meer dan eens moeite deden om dat juk af te schudden, doch zulks nooit meer ten volle gedaen kregen. Deze nieuwigheid was ten hoogste schadelyk voor het land; want behalve dat het grafelyk gezag er niet weinig afbreuk by leed, en dat er aldus de deur tot wederstand en opstand door geopend werd, sleepten soms de processen den eenen tyd op den anderen in dat vreemd Parlement, hetwelk daerenboven de regten en gebruiken der vlaemsche steden niet genoegzaem kennende, daerdoor zelf dikwyls onbillyke vonnissen streek, of uitspraken deed die kant noch wal raekten. | |
[pagina 235]
| |
Zoo stond het nog geschapen toen, in 1369, Philip de Stoute, door zyn huwelyk met Margareet van Male, Vlaenderen in het huis van Burgondië overbragt. Daer hy de zoon was van koning Jan II, en dat zyn eigen broeder op den troon zatGa naar voetnoot(1), mogt hy wat meer doen dan zyne voorgangers. Onder Philips regeering kwam er dan werkelyk te RysselGa naar voetnoot(2) eene Kamer tot standGa naar voetnoot(3), samengesteld uit twee Raedsheeren voor de justicie en twee Rekenmeesters voor de financiën, met magt om, in zaken van buitengewoon groote aengelegenheid, den Baljuw der stad, den ontvanger van Vlaenderen, en 's graven raedslieden by te roepen. Dit geregtshof diende, onder anderen, om de appellen der vlaemsche steden te ontvangen en uit te wyzen; doch de schepenen van Gent, Brugge, Yperen en het Vrye wilden zich daer niet aen onderwerpen. Die zelf van Ryssel en van Douai gingen ook liever | |
[pagina 236]
| |
naer Parys, zoodat de hertog zyn werk moeijelyk staende hieldGa naar voetnoot(1). Na Philips dood, nam zyn zoon en opvolger Jan Onversaegd aen de Kamer van Ryssel de regtsmagt af, latende haer alleenlyk bestaen als Rekenkamer, en rigtte te Gent eenen Raed van justicie opGa naar voetnoot(2), samengesteld uit eenen Voorzitter en zes Raedsheeren, eenen Procureur-generael, eenen Advokaet-fiscael, eenen Greffier en eenen Notaris, met een' Guarde-chartres en twee Deurwaerders. Dit Hof zou kennis nemen van en uitspraek doen over alle crimineele en civiele zaken den landheer toebehoorende, als feiten rakende de kerken, de munten, enz. ongetrouwigheden van ambtenaren, misdryven van burgeryen, vyandschappen tusschen de steden of de kasselryen, uitlegging van den zin der privilegiën, en in 't algemeen alle zaken die vroeger door de Kamer van Ryssel geoordeeld werden. Dat zelfde Hof ontving ook de appellen der steden, zoo nogtans dat eenige nog | |
[pagina 237]
| |
tegenstribbelden, bewerende de schepenen dat zelfs het Parlement van Parys geen regt had om hunne vonnissen te niet te doen. Die van Gent waren, naer gewoonte, de koppigstenGa naar voetnoot(1). Zulks ondervond vooral Jans zoon en opvolger, hertog Philip de Goede die, als ten overvloede blykt uit hetgeen wy tot dus verre verhaeld hebben, bykans gedurig met die dwarsgezinde stad te worstelen had. Om haer te straffen, verplaetste hy zyn geregtshof naer KortrykGa naar voetnoot(2), later naer Dendermonde en, in 1451, naer Yperen, omdat die van Dendermonde toen ter tyd met Gent in twist warenGa naar voetnoot(3). In 1451 had hertog Philip, by de landen welke hy van zyne ouders geërfd had, bykans al het overige van België gevoegd. Hy was toen graef van | |
[pagina 238]
| |
Namen, van Henegau, Holland en Zeeland, - markgraef van Antwerpen, - hertog van Luxemburg, Brabant en Limburg, - heer van Mechelen en van Friesland: zoodat hy thans voor den ryksten en magtigsten vorst van gansch de Christenheid mogt gehouden worden. Doch nu diende de hertog ook, om in zoo vele verschillende landen orde en geregtigheid te handhaven, andere middelen aen te wenden dan welke tot dus verre hadden kunnen toereikend schynen: des te meer, dat het grootste gedeelte zyner bezittingen in de Nederlanden of het oude Lotharingen, keizerlyke leenen waren, zonder eenige de minste feudale betrekking met Frankryk, en op welke derhalve het Parlement van Parys hoegenaemd geene regtsmagt oefende, noch oefenen kon. Daerenboven waren er, vooral in Philips leeftyd, ontelbare persoonen welke eigentlyk voor niet ééne stedelyke regtbank konden gedaegd worden, als de prinsen van den bloede, de Vliesridders, de hooge ambtenaren, de gezanten van andere mogendheden, de vreemde heeren die het hof van Burgondië volgden en, in 't algemeen, de edellieden groot of klein welke de vorst in zynen dienst had. Deze allen | |
[pagina 239]
| |
waren wel niet doenvry: verre van daer; maer eene geregelde justicie bestond voor hen nietGa naar voetnoot(1). In die noodwendigheid werd voorzien. Zoo haest Philip de Bruggelingen en de Gentenaers had gedempt, en dus hopen mogt dat die twee steden voortaen gewilliger zouden wezen, keerde hy al zyne zorg tot het inrigten van een hoog geregtshof, dat gewoonlyk in 's vorsten verblyfplaets zyne zittingen houden zou, en uit dien hoofde den naem dragen van collateralenGa naar voetnoot(2) of priveën Raed, of ook wel dien van Grooten Raed, welke laetste naem er eigen is aen gebleven. Deze instelling kwam tot stand in 1455Ga naar voetnoot(3). De hertog noemde tot regters, of raedslieden, eenige rekwestmeesters van zyn hof, alsmede eenen Procureur-generael, en tot hoofd of Voorzitter, den Kanselier van BurgondiëGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 240]
| |
Deze Raed moest regt spreken: 1o over de ambtenaren en edellieden boven vermeld; 2o over de vreemdelingen die in 's hertogs landen verbleven zonder daer gehuisvest te zyn; 3o over de armen en ongelukkigen, welke voor niet of om Gods wil mogten pleiten, zelfs in eersten aenleg, en alhoewel zy door hunne woonst van andere regtbanken afhingen. Onder den Grooten Raed stonden onmiddelyk alle de steden en districten die deel maekten van 's vorsten erflanden, zonder nogtans tot een zyner graefschappen te behoorenGa naar voetnoot(1); 2o alle de vrye leenen des Ryks, in de Nederlanden gelegen, maer die van den keizer gehouden werden; 3o de universiteit van Leuven; 4o het kapittel der kanonikersen van Nyvel; 5o het meerendeel der leen- | |
[pagina 241]
| |
hoven van België. Voorts strekte de Groote Raed tot hof van appel voor alle de stedenGa naar voetnoot(1), dit mael ook voor de vier Leden van Vlaenderen, Gent, Brugge, Yperen en het Vrye, wier tegengepreutel | |
[pagina 242]
| |
thans niet meer gold, zoo nogtans dat het hun toegelaten werd van de uitspraek des Grooten Raeds te beroepen op het Parlement van ParysGa naar voetnoot(1). Deze laetste schikking zal waerschynlyk zyn genomen geweest om Frankryk en het fransche hoog geregtshof te paeijen. Niettemin verzetten zich de koning en zyn Parlement ten sterkste tegen 's hertogs instelling, en lieten niets onbeproefd om haer omver te werpen. Zelfs bedreigingen van oorlog werden aen Philip gedaen; maer hy was magtig genoeg om zich daer weinig om te stooren, en hield zyn werk staende, tot groot voordeel zyner landen en onderdanenGa naar voetnoot(2). Doch weldra viel er iets anders voor, dat onzen hertog meer kommer en moeijelykheid aenbragt, nogmaels van wege den koning, of liever van wege diens oudsten zoon en vermoedelyken erfgenaem, den dolfyn Lodewyk. Deze ondeugende vorst, geboren in 1423, leefde sedert jaren in gedurige onee- | |
[pagina 243]
| |
nigheid met zyn' vader, zonder wiens toestemming hy getrouwd wasGa naar voetnoot(1), en wiens regeering, naer zynen zin, veel te lang duerde. In 1446 had hy beproefd om met list de magt in handen te krygenGa naar voetnoot(2); doch zulks mislukt zynde, had hy de wyk genomen naer zyn apanagie, het dusgenaemde DauphinéGa naar voetnoot(3). Daer zat hy nog, in 1456, plannen te smeden tegen zyn' vader, dien hy niet zien wilde, noch aen het hof verschynen, tot dat eindelyk de koning dit hatelyk spel moede wordende een' zyner trouwste edellieden, den graef van Dammartin, last gaf om met een leger naer Dauphiné te trekken, het landschap te onderwerpen en zynen zoon er uit te koteren. Maer de Dolfyn liet het zoo ver niet komen: wetende | |
[pagina 244]
| |
dat hy op zyne aenhangers niet rekenen mogt, haestte hy zich, nog eens met slimme treken, zyn erfgoed te verlaten, en vlugtende over Burgondië en Lorreynen naer Luxemburg, kwam hy ten laetste, op 't einde van September, te Brussel aen, vergezeld van een tiental ruitersGa naar voetnoot(1). Philip was op dat oogenblik te Brussel niet, maer in Holland, bezig met zyn onechten zoon David van Burgondië op den bisschoppelyken Stoel van Utrecht te plaetsenGa naar voetnoot(2), om aldus van langerhand de vereeniging diens aenzienlyken Staets aen zyne andere vorstendommen voor te bereiden, gelyk hy reeds, een jaer vroeger, te Luik gedaen hadGa naar voetnoot(3). De hertogin, en hare schoondochter mevrouw van CharolaisGa naar voetnoot(4), ontvingen dan den franschen | |
[pagina 245]
| |
vlugteling op haer beste. Maer Philip had zoo haest de weet niet gekregen van het bezoek zyns neefsGa naar voetnoot(1), of hy haestte zich om naer Brussel te komen, alwaer hy hem de grootste eer bewees, als aen den erfgenaem der fransche kroon en derhalve zyn toekomenden leenheerGa naar voetnoot(2). Den volgenden dag deed Lodewyk uitleg van zyn gedrag, en wist geen kwaed genoeg van zyn' vader te zeggen, om Philip tegen den koning op te maken, latende zelfs hooren dat hy genegen was om de wapens tegen hem te voeren, indien zyn oom van Burgondië eene behulpzame hand wilde leenenGa naar voetnoot(3). Doch daer had onze vorst geene ooren naer: hy antwoordde aen den koninklyken schurk, dat hy gereed was hem woonst en onderhoud te geven, en hem met lyf en goed by te staen tegen wie het ook wezen mogt, behoudens tegen zynen wettigen heer en vaderGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 246]
| |
De Dolfyn zweeg dus van zyne booze voornemens, en Philip hield zyn woord. Hy gaf hem tot verblyf het kasteel van GenappeGa naar voetnoot(1) door Lodewyk gekozen, met twee duizend gouden kroonen maendelyksGa naar voetnoot(2) voor zyne noodwendigheden, en toereikende manschap voor zynen hofdienst. Kort daerop vertrokken er gezanten naer koning Karel, om hem van alles rekenschap te geven, en de stellige verzekering dat de hertog, verre van met kwade inzigten den Dolfyn hier te lande ontvangen te hebben, daerentegen niets onbeproefd zou laten om hem met zynen vader te verzoenen, iets waer hy te meer gelegenheid toe hebben zou, nu de Dolfyn zoo digt by Brussel zyn verblyf hield. Al de omstandigheden bewyzen inderdaed dat Philip in deze zaek met de beste trouw te werk ging, en zeker is het | |
[pagina 247]
| |
dat Karel VII tegen de betuigingen door 's hertogs afgeveerdigden aen hem gedaen, niets gegronds wist in te brengen. Maer hy bleef niet te min ten zeerste gebelgd op zynen zoon, en dusdanig misnoegd wegens de herbergzaemheid welke hem in Brabant te beurt viel, dat er ernstig spraek was van met volle magt deze streken te overrompelen, en den vlugteling uit zyns ooms handen te halen. Doch zoo ver kwam het nietGa naar voetnoot(1). Het jaer daerna, den 13den februaryGa naar voetnoot(2), beviel Karels gemalin van eene dochter. De vader aenzocht den Dolfyn om het kind over de Vont te houden, te samen met de hertogin van Burgondië en mevrouw van RavensteinGa naar voetnoot(3), en het was hy, die | |
[pagina 248]
| |
aen de doopeling den naem gaf van Maria, ter eere zyner deugdzame moederGa naar voetnoot(1). Te dier gelegenheid werden er vreugdevuren ontstoken, en te Brussel, alsook in andere steden, feesten gehoudenGa naar voetnoot(2), waer echter Philip weinig deel schynt aen genomen te hebbenGa naar voetnoot(3), het zy dat hy reeds eene soort van voorgevoel had van het staken zyns geslachts; het zy dat de oneenigheid, onlangs ontstaen tusschen hem en den graef van Charolais, hem in dat oogenblik nog te zeer griefde. Trouwens Philip en Karel leefden sedert eenigen tyd in de hevigste verbittering, waer de Dolfyn de eerste oorzaek van was, bevestigende aldus de voorspelling zyns eigen vaders, welke gezegd had dat de hertog van Burgondië eenen wolf voedde die zyne schapen verslinden zou. Hy zat daer te Genappe, zynen tyd doorbrengende met eenige fransche edellieden, doch tevens het oog houdende op alle Bur- | |
[pagina 249]
| |
gondische heeren die hem kwamen bezoeken, om, wanneer hy eenen aentrof die hem schrander en handig scheen, dien tot zich te trekken en er zyn' aenhanger van te maken. Zoo had hy aldra, onder 's hertogs hovelingen, de heeren uit het huis van Croy weten te verlokken, omdat zy alles te zeggen hadden in het hof van Burgondië, en hem derhalve daer ook veel invloed konden doen krygen, want Philip zag niet dan door hunne oogen. Zulks mishaegde grootelyks den graef van Charolais, getuige van 's vaders overdreven betrouwen en inschikkelykheid ten aenzien der Croys, aen wie hy allerlei giften deed, heerlykhedenGa naar voetnoot(1) en domeinen wegschonk, en andere gunsten bewees, tot nadeel zyns eenigen erfgenaems. Karels wrevel werd nog gevoed en aengestookt door hunne nauwe vriendschap met den Dolfyn, voor wien het allenzins bleek dat zy meer over hadden dan voor den zoon van hunnen vorstGa naar voetnoot(2). Voeg daerby dat verre de meeste Burgondische edellieden, uit verontweer- | |
[pagina 250]
| |
diging, misschien ook uit nyd, insgelyks gebeten waren op de Croys, en deel namen in Karels afkeer. Zoo stond het geschapen aen het hof des hertogs toen, nauwelyks een paer dagen na de geboorte van MariaGa naar voetnoot(1), er eene plaets van Kamerling open gevallen was in den hofdienst van graef Karel, die haer bestemde voor Antonis Raulin den zoon des KanseliersGa naar voetnoot(2), terwyl de hertog wilde dat zy gegeven wierde aen Philip van Croy, heer van Sempy in PycardiëGa naar voetnoot(3). Karel bleef by zyn voornemen, en zynde, den 15den February, door den vader geroepen om den brief van benoeming te toonen, nam deze hem het papier uit de handen, maer verscheurde het, omdat hy er den naem van Raulin op las, en wierp het in 't vuer, zeggende met heftigheid: ‘Ga, en maek eenen anderen | |
[pagina 251]
| |
brief naer mynen zin.’ - ‘Dat zal ik niet doen,’ antwoordde Karel, wien nu ook het bloed aen 't zieden raekte: ‘of meent gy dan, voegde hy er by, dat ik my door de Croys zal laten bestieren, gelyk zy het sedert al te lang u doen?’ - Op dit verwyt school Philip in zoodanige woede dat hy, naer zynen degen grypende, Karel gebood aenstonds het hof te ruimen, en hem misschien een kwaden slag zou toegebragt hebben, ware de hertogin er niet tusschen gesprongen om haren zoon te beschermen. Karel pakte zich weg en week naer Dendermonde, doch nu stortte het overschot der bui op Philips gemalin, welke er derwyze door getroffen werd, dat zy sedert nooit meer een oogenblik genoegen hadGa naar voetnoot(1). De hertog zelf was als zinneloos van ontsteltenis. Hy liep het hof uit, gedoken in zynen mantel, en verdween in de Warande, alwaer hy aen iemand last gaf de Croys te verwittigen en hun te zeggen | |
[pagina 252]
| |
van naer Halle te gaen. Meteen deed hy een peerd aenbrengen, en vertrok geheel alleen uit Brussel, zonder op straet erkend te worden, of zonder dat men wist waer hy heen voer. De hertog wist het even zoo min: hy doolde den ganschen dag, door bosschen en over velden, verkleumd van koude, druipnat van den regen, bedekt met modderGa naar voetnoot(1), vooral door het gedurig strunkelen van zyn peerd, tot dat het donkere avond werd, en de vorst nergens intrek vond om eenig voedsel te nemen en naer den weg te vragen, want hy kende of herkende niets van hetgeen hem omringde. Eindelyk ontmoette hy eene boeren-stulp, waer hy schuilplaets en brood verzocht, en hoorde dat hy niet ver was van AlsembergGa naar voetnoot(2). Derwaert deed hy zich dan leiden door den gedienstigen landman, en kwam er na middernacht aen by een' zyner oude jagthoeders die hem, des anderdags, vergezelde tot GenappeGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 253]
| |
Te Brussel was men in de uiterste onrust. De Dolfyn, daer nog aenwezig sedert den doop van Karels dochter, vreesde voor den kwaden indruk welken het verdwynen van Philip en diens geschil met zynen zoon maken zouden in Frankryk, alwaer men hem de schuld van alles op zou dringen, en zegen dat overal waer hy de voeten zette, onheil en vyandschappen ontsprotenGa naar voetnoot(1). Hy had dan haestiglyk links en regts mannen uitgezonden om den hertog op te zoeken, onder anderen Philip Pot, die den vlugteling aldra in het slot van Genap tot zyne groote vreugd wedervond. Deze edelman had veel moeite om den vorst te overreden van naer Brussel terug te keeren, want hy wilde naer Burgondië gaen, doch liet in 't eind zich gezeggen, en kwam eerlang te Brussel aen, nog vol van gramschap op de hertogin en op zynen zoon. Daer deden de Dolfyn, de heer van Ravenstein en anderen hun best om Philip allengskens te bedaren, hem verzekerende dat de graef van Charolais gereed was zich aen 's vaders wil in alles te onderwerpen: kort, daer | |
[pagina 254]
| |
werd eene verzoening bewerkt, en Karel, die zich in deze zaek wyzer en gewilliger toonde dan men van zynen aert moest verwachten, kwam eerlang ook weder naer het hof, en werd behoorlyk wel ontvangenGa naar voetnoot(1). De wond was gezalfd, maer niet geheeld. Philip had afleiding, verstrooijing noodig om zich te ontmaken van zyne zwarte gedachten. Te dien einde ondernam hy, met den Dolfyn, eene omwandeling te doen in de voornaemste steden van Vlaenderen. Zy vertrokken, kort na PaschenGa naar voetnoot(2), uit Brussel naer Audenaerden, bezochten vervolgens Kortryk, en kwamen aldra in Brugge, dat al zyne vorige welvaert scheen hernomen te hebben. Ook werden er de vorsten luisterlyk onthaeld. De natiënGa naar voetnoot(3), de aenzienlykste burgers, allen gekleed in zyde of fluweel, en wel achthonderd in getal, verwelkomden hen, gevolgd van zulk eene menigte stedelingen, | |
[pagina 255]
| |
dat de Franschman er van verbaesd stond, zeggende: ‘Ik wist niet dat er zoo veel volk in heel Vlaenderen was.’ Hy zag er, daegs daerna, nog meer in de stad zelf, waer bovendien de huizen behangen waren met tapyten, de straten versierd met banieren en festoenen, dat er de Dolfyn en zyne gezellen jaloersch van waren, want in hun land hadden zy nimmer zulke schoone dingen gezien. De volgende dagen gingen door in feesten, in ridderspelen en andere vermaken, waer de Dolfyn getuige van was of deel aen nam, eens zelfs met gevaer van zyn leven. Want zynde in eenen visschersboot gestapt om een vreugdebedryf op het water by te woonen, sloeg het vaertuig om, en het scheelde maer weinig of de vreemdeling verdronk. Daer waren er, zegt Meyer, die spyt hadden dat hy het ontkwam, kennende waerschynlyk des vorsten kwade inborst, en voorziende dat zy van hem niets goeds te verwachten hadden. Van Brugge begaf zich Lodewyk naer Antwerpen en naer Leuven, terwyl de hertog naer Pycardië vertrok, om zyne steden in veiligheid te stellen tegen de aenvallen van FrankrykGa naar voetnoot(1), welke men | |
[pagina 256]
| |
nog immer te vreezen had, des te meer zelfs dat er gehandeld werd van een bestand met Engeland te treffen, gelyk dit dan ook, kort daerna, te Calais gesloten werd, namelyk voor acht of negen jarenGa naar voetnoot(1), en tot groot ongenoegen van koning Karel. Middelerwyl had de Dolfyn zyne gemalin of liever zyne bruid, Charlotte van SavoyëGa naar voetnoot(2), herwaerts ontboden. Zy kwam te Namen aen den 10 July 1457, alwaer dan ook het huwelyk ingezegend of voltooid werdGa naar voetnoot(3), en betrok vervolgens met haren gemael het burgslot van Genappe. Daer werden hun sedert onderscheidene kinderen geboren, het oudste van welke, Joachim genaemd, maer dat korten tyd leefdeGa naar voetnoot(4), ten doop werd gehouden door hertog | |
[pagina 257]
| |
Philip en den heer van Croy, daer mevrouw van Charolais hem tot meter verstrekteGa naar voetnoot(1). Op het einde van 1457, keerde de hertog weêr naer Brugge, en schynt daer een groot gedeelte van den winter te hebben doorgebragtGa naar voetnoot(2). Terwyl hy er zich ophield, kwam er een gezantschap der Gentenaers den vorst bidden dat hy ook hunne stad, waer hy sedert jaren geenen voet meer gezet hadGa naar voetnoot(3), met een bezoek zou willen vereeren. Philip was daer juist niet ongenegen voor. Hy had reeds aen Gent meer dan eene gunst bewezenGa naar voetnoot(4) om er de gemoederen te winnen, vooral in eenen tyd dat de | |
[pagina 258]
| |
kryg met Frankryk van dag tot dag uit kon bersten. Doch niettemin toonde hy zich weigerig, latende hooren dat hy nog steeds het slecht gedrag der Gentenaers van 1453 en vorige jaren indachtig was. De afgeveerdigden erkenden ootmoediglyk de schuld hunner medeburgers, doch zeiden tevens, tot dier verschooning, dat zy ten minste hunnen wettigen vorst niet aen het lyf geweest warenGa naar voetnoot(1), gelyk de Bruggelingen van 1437; en wat den huidigen geest des Gentschen volks aenging (waer de hertog benauwd van was, gelyk de bisschop van Toul, die naest hem stond en in zyne plaets het woord deed, duidelykGa naar voetnoot(2) te kennen gaf), verzekerden Mathys de GrootheereGa naar voetnoot(3) en Jan de StoppelaereGa naar voetnoot(4) dat er van dien kant volstrekt niets te vreezen was, maer dat in tegendeel groot en klein even vuriglyk haekte | |
[pagina 259]
| |
om hunnen heer te mogen zien en ontvangen. Om nog meer kracht aen hunne woorden te geven, boden zy den hertog van stads wege eene vrywillige gift aen van twintig duizend gouden LeeuwenGa naar voetnoot(1), iets wat Philip goed in 't oor moest klinken, want hy had altyd geld en veel geld noodig, inzonderheid voor den kruistogt, die hem nog immer nauw aen 't hert lag. Kort, hy stemde in de bede der gezanten toe, belovende zyne stad te zullen bezoeken in de eerste dagen van April des volgenden jaers. Intusschen, daer hy toch altyd argwaen koesterde, gaf hy last aen eenige trouwe dienaers van naer Gent te gaen, kwansuis om daer alles te helpen bereiden tot zyne blyde Inkomst, doch inderdaed om te vernemen naer de gesteldheid der gemoederen. Deze, weêrgekeerd zynde den 27 Maert, getuigden dat er alles even vreedzaem en welgezind was, en ja yverig aen 't werk om den vorst heerlyk te onthalen. Maer op den eigen dag beproefde men te Gent eene kortstondige aerdbeving die, onder de burgery, eene algemeene onrust verwekte, en oor- | |
[pagina 260]
| |
zaek was dat de hertog zynen intrede nog een beetje verschoof, namelyk tot den 23sten April. Daegs te voren vertrok Philip uit Brugge en ging vernachten te Eecloo. Den volgenden morgen zette hy zyne reis voort, vergezeld van een groot getal ridders en baronnen, en voorafgegaen van twaelfhonderd gewapende ruiters, behalve eene sterke bende archiers, als hadde hy nog zyne achterdocht niet volkomen kunnen afleggen. Nogtans had men, tot 's vorsten meerdere geruststelling, de beide deuren of vleugels der WalpoortGa naar voetnoot(1) uitgehangen en op den grond gelegdGa naar voetnoot(2), alsmede de ameiden of slagboomen geweerd, daerdoor te kennen gevende dat de harten, even als de stad, voor den landheer open stonden. Inderdaed, de Groot-Baljuw, aen het hoofd van vier Schepenen beider banken, en gevolgd van vierhonderd burgers te peerd, rykelyk uitgedost, gingen den hertog te gemoet, en wachtten hem af te MariekerkeGa naar voetnoot(3). Achter hen kwamen | |
[pagina 261]
| |
de dekens der ambachten en andere ingezetenen, vervolgens de Prelaten en de geestelykheid, en laetst van al de Beggynen. Na de eerste eerbetuigingenGa naar voetnoot(1), en onder het zingen van het Te Deum, trok de plegtige stoet stadwaerts en de Walpoort binnen. Eene jonge maegd, staende daer aen den ingang en gestoffeerd als een engel, pastte den hertog den tekst toe: Inveni quem diligit anima meaGa naar voetnoot(2). ‘Ik heb hem gevonden dien myne ziel bemint.’ - Wat verder hoorde of las men: Omnia quae locutus est Dominus, faciemus, et erimus obedientesGa naar voetnoot(3). ‘Alles wat de Heer gezeid heeft, zullen wy doen, en hem gehoorzamen’; want men had de gewyde Bladeren, zoo wel als Cicero en andere ongewyde schryvers, doorsnuffeld, en de gevels waren zwart van spreuken op de omstandigheid eenigzins slaende. De straten verdwenen onder de draperyën, de vaendels en de blasoenen; op alle hoeken en pleinen stookte men vreug- | |
[pagina 262]
| |
devurenGa naar voetnoot(1), speelde men mysteriën, of verbeeldde men tooneelen zoo uit het oud als uit het nieuw Verbond, en aldus ging het tot aen het Hof ter WallenGa naar voetnoot(2) toeGa naar voetnoot(3), waer de vorst en zyn gevolgGa naar voetnoot(4) hunnen intrek namenGa naar voetnoot(5). By menschen-gedenken, | |
[pagina 263]
| |
of liever sedert vyf eeuwen herwaerts, had men zulke triomfantelyke inhaling van eenen vorst nergens gezienGa naar voetnoot(1). Aen de pracht en den luister dezer blyde Inkomst beantwoordden de pracht en de luister der volgende feesten. De hertog aenvaerdde, voor Zondag daerna, zynde den laetsten AprilGa naar voetnoot(2), een banket op het stedelyk raedhuis, dat meer dan tien duizend gouden kroonen aen de gemeente kosten moest, want acht en negen uren in de rondte deed men alle lekkernyen opkoopenGa naar voetnoot(3). Tusschen in gaf de vorst feestmalen in het Hof ter Wallen, en geheel de stad stond vol tafels, waer alle de voorbygangers, gekend of ongekend, mogten eten en drinken. Wy zwygen van andere openbare vrolykheden, van | |
[pagina 264]
| |
dansen en springen, van klokkenspel en straetmuziek, van tornooijen en andere pryskampen, waer eind noch maet aen was, en hetwelk van dag tot dag meer volk naer Gent lokte, dusdaniglyk dat Philip, uit voorzigtigheid, er meende een slot te moeten aen stellen, met zyn afscheid te nemen. Men ziet, de Gentenaers waren overdreven, zoo wel in het goed als in het kwaed. Hier ontvangen zy hunnen geduchten heer als een' God, doch zulks belet niet dat zy, by eene andere gelegenheid, hem den grootsten smaed zullen aendoen, volgens dat de wind der volksgezindheid meê of tegen blaest. |
|