Vaderlandsche historie. Deel 8
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |||||||
Derde hoofdstuk.gevolgen der ontzetting van calais. - de vlaemsche zeekusten verwoest. - groote onlusten in het land. - vyandschap tusschen brugge en sluis. - oproer in de eerste dier steden. - het volk vermoordt den schout. - vlugt der hertogin. - verlegenheid van philip. - de rust oogenblikkelyk hersteld. - wordt andermael gestoord. - nieuwe doodslagen. - de hertog trekt naer brugge met krygsvolk. - maer delft er het onderspit, en moet vlugten. - de brugsche handel gestremd. - het volk zoekt vrede en verzoening. - des hertogs voorwaerden en straffen. - onderwerping der bruggelingen. | |||||||
1436-1438.
Hertog Philip, nu de fout begaen was, erkende zynen misslag van eene groote krygszaek onderno- | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
men te hebben met de enkele hulp van wufte en ongeoefende burgerbenden. Men had het hem nogtans afgeraden, en het voorbeeld bygebragt van zyn' vader die, door eene dergelyke hoofdigheid, in 1411 verlaten was geweest van de Vlamingen, toen hy legerde onder de muren van Montdidier, gereed om te vechten met den hertog van OrleansGa naar voetnoot(1). Uit deze les had Philip verzuimd zyn nut te trekken; doch nu was hy geleerd door eigen ondervinding: ook wachtte hy zich in het vervolg van nog ooit met een leger, op dezelfde wyze samengesteld, in het veld te verschynen. Niet dat hy voortaen zyne onderdanen ontsloeg van allen krygsdienst, neen; maer hy telde sedert inzonderheid op zynen adel, en ondersteunde dien gewoonlyk door gehuerde benden, welke daggeld of soldy trokken, en daerom den gemeenen naem kregen van soldaten. De eerste noodwendigheid was voor het oogen- | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
blik dat men het land, althans de grensplaetsen, in staet stelde den aenval der Engelschen af te keeren, die zeker niet nalaten zouden gebruik te maken van de goede gelegenheid om aen Vlaenderen veel kwaed te doen. De hertog beproefde dan nog de afvallige menigte te overreden om te Grevelingen stil te houden, en deze stad te verdedigen, die niet alleen het eerst aen de beurt stond, doch waer een groot gedeelte van het krygstuig en van de bagaedje moest blyven liggenGa naar voetnoot(1). Maer ook dit voorstel, hoe redelyk in zich zelven en hoe zeer in het belang des lands, werd wrevelig afgeslagen, vooral door de Gentenaers, die naer niets meer luisteren wilden: dusdanig dat de hertog genoodzaekt was hen met de anderen te laten gaen. Hy beval dan de stad aen eenige trouwe ridders, stellende onder hen zyne beste mannen van wapenen, en gaf last aen twee andere heeren Ardres te bezetten, terwyl hy zelf naer Ryssel vertrok, werwaerts hy de edellieden zyner verschillende Staten | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
riep, om met hen raed te slaen over hetgeen er verder te doen stond. Wat voorzien was gebeurde. Korte dagen na het opbreken des belegsGa naar voetnoot(1), kwam Glocester te Calais aen, met eene vloot van meer dan 300 schepenGa naar voetnoot(2) en een leger van ten minste 10,000 manGa naar voetnoot(3), om aenstonds de krygskans te wagen met den hertog van Burgondië; doch vindende, tot zyne groote verwondering, de stad volkomentlyk ontzet, begon hy met het geschut, naest alles wat de belegeraers in hun kamp verlaten hadden, buit te maken. Vervolgens trok hy uit aen het hoofd zyner benden, en zette alles te vuer en te zweerd. Poperinghe, BelleGa naar voetnoot(4) | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
en eene menigte dorpen werden uitgeplonderd en neêrgeblaekt. Van daer liepen zy de omstreken af van Sint-Omaers, en drongen door tot in het Atrechtsche, maer vonden daer meer wederstand. Ten laetste keerden zy terug naer Calais, met roof in overvloed, dien de landlieden op karren hun achterna voerdenGa naar voetnoot(1), slepende tevens ontelbare runderen meê, en ja meer dan zes honderd kinderenGa naar voetnoot(2), om rantsoenen van de ouders te trekken naer ieders vermogenGa naar voetnoot(3). Terwyl Glocester aldus Fransch-Vlaenderen en de naburige streken verwoestte, waren zyne schepen, met de noodige manschap voorzien, naer de Oostendsche kust afgekomen, en stevenden voort de Schelde in, alwaer zy de Zeeuwsche eilanden | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
deerlyk teisterden, bykans nergens beletsel ontmoetende. Zoo deden zy ook aen de kanten van Sluis en in de Vier Ambachten; maer werden te Hulst duchtig bevochten en afgeslagen door twee vlaemsche edellieden, die in tyds het volk van rondom verzameld en gewapend haddenGa naar voetnoot(1). De hertog had heimelyk wel een beetje genoegen, ziende hoe zyne onderdanen voor hunnen moedwil nu gestraft werden; doch behalve dat de goeden het hier met de kwaden moesten bekoopen, was zyn vermaek toch van korten duer, want de baldadigheden der Engelschen hitsten de nog ontroerde geesten op, en verwekten een dusdanig rumoer door geheel het land, dat Philip er van schudde en beefde. De hertogin Isabelle, die met haer eenig kind den graef van CharolaisGa naar voetnoot(2) te Brugge was, hoorende dat de Engelschen aen de kanten van | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
Oostende voet aen land gezet hadden, verzocht de weêrgekomen krygsbenden dat zy de vreemdelingen zouden te keer gaen en de zeekust beschermen. Dit deden zy, doch wild weg en naer hunnen zin: het is te zeggen dat toen zy ter plaetse kwamen, de vyand reeds ingescheept was en naer elders voer. Om echter niet huiswaert te keeren zonder iets verrigt te hebben, begingen zy eene dubbele moord. Namelyk zy ontmoetten in de duinen heer Jan de Hornes met een klein gevolg reizende, en sloegen hem over doodGa naar voetnoot(1), omdat zyne zinkschepen in den pas van Calais niet waren blyven liggen, verhalende aldus op den ongelukkigen edelman den kwaden uitslag van het beleg, waer zy hem, dol en boosaerdig genoeg, al de schuld van te last leiden. Hetzelfde deden zy aen eenen van 's mans dienstknechten, die zyn' meester wilde voorstaen, Dit geschiedde den 9 Augusty 1436Ga naar voetnoot(2). Deze verfoeijelyke daed bedroefde grootelyks | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
hertog Philip, maer hy kreeg nog veel meer te lyden. Alles stond te Gent het onderste boven. De weêrgekomen burgerbenden hoorden niet dan verwytingen; de deftigste lieden spraken schande van hun gedrag, en zeiden dat zy de oorzaek waren van alle de rampen die het land beproefde. Doch zulks was olie in 't vuer gegoten; want de gewapende menigte hield nog altyd voor zeker dat men ze bedrogen en verraden had, en dat al de schuld te wyten was aen den onwil der baronnen en vorstelyke raedslieden. Het kwaed ging zoo ver, dat Philip er moest tusschen komen, niet om met bedwang de orde te herstellen en de moedwilligen te muilbanden: daer had hy nog volstrekt geene middelen voor, maer om de geesten tot bedaren te brengen met goede woorden. Hy deed zich dan geweld aen en beet op zyn tanden. De rebellen wilden niet dat zyne lyfwacht met wapens binnen de stad kwame, zeggende dat zy goed genoeg waren om hunnen vorst te beschermen; zy eischten dat men de sloten en vestingen niet zou laten bewaren dan door landzaten; dat men hun dry hopmannen zou laten kiezen, met het regt van onder dier bevel uit te trekken, zoo dikwerf het noodig mogt schynen, enz. | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
Op dat alles moest Philip een toestemmend antwoord geven, of het zou misschien met hem kwalyk afgeloopen zyn: doch wat meest bybragt om de gemoederen te stillen, was 's hertogs verklaring dat hy tevreden was van hun gedrag te Calais, en dat zy vertrokken waren met zyn genoegen en inwilligingGa naar voetnoot(1). Aldus weerde de hertog, voor een oogenblik, het onweder af van Gent, doch nu brak het te Brugge uit. De Bruggelingen waren, sedert meer dan eene eeuw, gebeten op het bygelegen SluisGa naar voetnoot(2) dat, van zynen kant, misschien het hoofd wel wat hoog in de lucht stak, omdat het meende te mogen rekenen op de gunst des landheers. Toen zy onlangs naer Calais gingen, hadden de Sluizenaers moeijelykheid gemaekt om de banier van Brugge te volgen, gelyk van ouds de gewoonte meêbragt. En nu laetst nog, wanneer hunne buren, op verzoek der hertogin, naer het ZwynGa naar voetnoot(3) trokken en | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
hunnen weg door Sluis wilden nemenGa naar voetnoot(1), had Roeland van UutkerkeGa naar voetnoot(2), die aldaer het bevel voerde, de poorten der stad voor hen doen sluiten, niet willende inlaten dan hunnen opleider, heer Jan van Steenhuyze, en een veertigtal anderen. Roeland voorzag waerschynlyk dat de Brugsche bende zich niet rustig zou gedragen hebben: evenwel zy moest onder den blooten hemel vernachten, te midden zelfs van eenen aenhoudenden stortregen; en hebbende des anderdags nieuwe poogingen aengewend om binnen te geraken, werd zy andermael met geweld afgedreven, hoorende zich nog bovendien den scheldnaem van verraders en van muiters toewerpenGa naar voetnoot(3). Zulken hoon konden de Bruggelingen niet verkroppen. Vol van gramschap naer hunne stad | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
weêrgekeerd zynde, verzamelden zy daer met de overige burgerbenden te midden der markt, en staken hunne banieren op, zeggende dat zy er in de wapens blyven zouden tot dat Roeland van Uutkerke gestraft wareGa naar voetnoot(1). Hunne eischen gingen nog verder: zy wilden dat de versterkingen van Sluis geslecht wierdenGa naar voetnoot(2), als strydig zynde met de regten van BruggeGa naar voetnoot(3), en dat men hun de sleutels | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
van het tuighuis zoo wel als die der stad en der handvesten afleverde, zullende zy hunne privilegiën zelf bewaren, en veel beter dan de wethouders het tot dus verre gedaen hadden. Eindelyk zy wilden dat de gemeenten van het VryeGa naar voetnoot(1) met Brugge vereenigd bleven, en niet, gelyk die sedert een geruimen tyd zich lieten voorstaen, tot vierde Lid van Vlaenderen zouden erkend wordenGa naar voetnoot(2). Te | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
vergeefs beproefde de griffier, Jan van Mil, door de overheden afgeveerdigd, de muitelingen te bedaren: hy moest hun zeggen waer de gevraegde sleutels lagen, namelyk by Dolin van Thielt den klerk ter Tresorye. Het was den 26 Augusty al vry wat in den avond, toen eene bende derwaert trok, met dusdanig getier, dat heer Jan van GruthuzeGa naar voetnoot(1) kapitein der stad, met den Baljuw Claes Utenhove, en den Schout Stassaert Bricx, die by van Thielt | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
spysden, kwamen uitgeloopen om reden te vragen van dat rumoer. Maer zy werden door de menigte als het ware meêgesleept naer de markt; en daer onder wege de Schout wat hooger dorst spreken dan het volk aenstond, sloegen zy hem dood ter aerde, tot groote ontsteltenis der twee overige heeren, die geen anderen raed wisten om zelf te ontsnappen, dan dat zy de geëischte sleutels naer de markt deden dragen. Daer haelde men dan ook al haest de stedelyke bombarden, en men ging aen 't schieten, dat er de huizen van daverdenGa naar voetnoot(1). Men ziet dat het gepeupel te Brugge meester was. Daegs daerna begon men een ander spel. De oproerigen deden in het openbaer aflezen alle de vryheid-charters en privilegie-brieven aen de stad in vorige tyden geschonkenGa naar voetnoot(2). Dit lezen duerde vier dagen, na welke alle de lieden die sedert dertig jaren in stedelyke bedieningen geweest waren, geroepen werden om op zekere uer ter markt te verschynen, en daer rekening te geven van hun gedrag, ten aen- | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
zien vooral van de regten en voorregten der inwoonders. Eenige overheids-persoonen, beducht voor de volkswoede, hadden zich uit de voeten gemaekt. Men zocht ze in alle hoeken en kanten, doch niet gevonden wordende, verhaelde men het op hunne huizen, waer alles kort en klein geslagen werd, tot de wynvaten in de kelders toe. De wanorde groeide van stond tot stond, dusdaniglyk dat de hertogin, niet langer meer durvende in de stad blyven, besloten had de wyk te nemen naer Damme, alwaer in dat oogenblik Philip zich bevond. Zy beklom dan haren wagen, met haer dryjarig kind op den arm, en raekte tot aen de Kruispoort; maer nu zag het volk dat de vorstin vergezeld was van twee edelvrouwen, de gemalin van Roeland van Uutkerke en de weduwe van Jan de Hornes. Beide werden van het rytuig gesleurd en in hechtenis genomen, niet tegenstaende het gehuil van den jongen Karel en de smeekingen zyner moeder. Deze liet men ongehinderd uitvaren, doch niet zonder haer scheldwoorden en beschimpingen achterna te werpenGa naar voetnoot(1). | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
De onbeschofte menigte was echter zoo dom niet, of zy begreep dat hare misdryven des hertogs gramschap ontsteken, en zyne wraekzucht verwekken moesten; doch verre van haer ongelyk in te zien, zocht zy slechts nieuwe aenhangers by te werven, en den vorst aldus in de onmogelykheid te stellen van straf te oefenen. De dekens der twee en vyftig ambachten van BruggeGa naar voetnoot(1) schreven aen de dekens der even zoo vele ambachten van GentGa naar voetnoot(2), om met hen aen hetzelfde touw te trekken, en de eischen hunner buren te helpen handhaven. Meteen werden er boden uitgezonden naer meest al de steden en dorpen van West-Vlaenderen, ten einde die aen te manen om met hunne standaerts en gewapenderhand naer Brugge te komen, en zich daer by | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
hunne landgenooten te vereenigen. Niet allen, 't is waer, beantwoordden aen deze uitnoodiging; maer velen toch, zeer velen begaven zich naer de oproerige stad, en heulden met de BruggelingenGa naar voetnoot(1). Volgens gedane belofte, wendden zich de dekens van Gent tot den hertog, die in hunne stad gekomen was, en maenden hem aen om de verzoeken der Bruggelingen in te willigen. Philip, volgens de eerste beweging zyns herten, toonde een streng gelaet, en liet hooren dat de moord van zynen Schout zou gewroken worden; - maer dat enkel woord was genoeg om de hoofden in 't vuer te zetten: op den zelfden dag, 3 September, trokken de twee en vyftig ambachten met hunne banieren naer de Vrydag-markt, en namen daer post gelyk die van Brugge. Zy deden nog meer. Matigende zich een regt aen dat hun niet toekwam, verwezen zy, in 's vorsten tegenwoordigheid, Roeland van Uutkerke en nog vier andere heeren tot een ballingschap van 100 jaren, als schuldig aen verraed. De hertog wist bykans niet wat aenvangen. Onderscheidene gezantschappen, door de Brugsche | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
burgery naer Gent afgeveerdigd om pardon te vragen wegens de begane fouten, kregen geen gehoor; maer ten laetste kwam de kapitein zelf der stad, heer Jan van Gruthuze, met den burgemeester Lodewyk van der Walle, eenige wethouders en voorname dekens naer Gent, om dezelfde bede te doen, en, na vry lang gewacht te hebben, werden zy eindelyk by den vorst toegelaten, die dit mael hunne verzoeken niet kortaf van der hand kon wyzen, maer zeide dat hy eerstdaegs zich naer Damme zoude begeven, en daer maetregelen nemen tot herstelling der algemeene rustGa naar voetnoot(1). Inderdaed, Philip vertrok naer Damme in de eerste dagen van October, en verzoende zich daer met de Bruggelingen op de volgende voorwaerden: ‘Dat die van Brugghe, met alle haerlieder adherenten ende anehanghers, ghehouden selen wesen, volghende haerlieder voorgaende beloften, van stonden an die marct te rumene, ende een yeghelic weder, in paeyse ende met vreden, up sijn ambocht ende handtwerck te keerene, sonder dies eenichsins in ghebreke te blivene. | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
Daerenboven so selen noch CC ende L persoonen, van de alder principaelste vander stede van Brugghe, van ghelijcken ooc ghehouden wesen den prince verghevenisse te bidden, up beede haerlieder knyen. Dies zal hemlieden daer voren vulcommelick pardoen ende remis verleent worden van al tghone dat zy in die voorleden wapeninghe jeghens hem, sijne huisvrau ende zeune mesdaen ende verbeurt moeghen hebben in eenegherande maniere. Met expresser cassatie bovendien ooc van den contrebrieve ofte calfsvelle, thaerlieder prejudicie ghefabriceert, gheexpediert ende ghemaect int jaer VII, ende rustende jeghenwoordelike binnen den casteele van RijsseleGa naar voetnoot(1). Actum bin- | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
der stede van Damme, smaendachs den XVdenGa naar voetnoot(1) vander maend van Octobre, int jaer XIVc ende xxxvjGa naar voetnoot(2).’ Deze voorwaerden werden aenveerd: de Baljuw, de Commoengemeesters, de schepenen, raden, tresoriers, hoofdmannen, notabelen en dekens, ten getalle van twee honderd vyftig, gingen den vereischten knieval doen, en de menigte trok eindelyk de markt af, alwaer zy volle zeven weken in de wapens gestaen had. Den volgenden ZondagGa naar voetnoot(3) deed men zelfs eene algemeene processie ‘omme den almueghenden Heere eendrachtelike te lovene ende te danckene van sijnder goedertierer gracie ende pays voerscrevenGa naar voetnoot(4).’ | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
Of echter deze pays allen zoo welkom was als de processie te kennen scheen te geven, is voor 't minst twyfelachtig; want (om van andere teekens te zwygen en niet te lang te worden) op het eigen oogenblik dat de Bruggelingen feest hielden over den herstelden vrede, daegden zy voor hunne vierschaer heer Roeland van Uutkerke met een twintigtal overheden van Sluis, om zich te verantwoorden wegens het bovengemeld sluiten hunner poorten, en vele andere stukken hun te laste gelegd. De gedaegden, als men raden kan, kwamen niet te voorschyn, doch werden by regtsverzuim verwezen tot vyftig jaer ballingschap uit het land en het graefschap van Vlaenderen, op doodstraf, indien zy vóór dien tyd weêrkeerden. De veroordeelden, na hunne klagten aen den hertog gedaen te hebben, bleven met diens toestemming te Sluis, en om zich van hunne regters te wreken, versparden zy het Zwyn: 't is te zeggen dat zy met draeiboomen en ander tuig het water afsloten dat naer Damme liep, stremmende aldus den koophandel hunner naburen, want daer was geen andere weg voor de schepen om naer Brugge te varenGa naar voetnoot(1). | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
Hieruit ontstond dan weêr nieuwe vyandschap, nieuwe samenscholing op de markt, mislukte krygstogt tegen Sluis, bezetting van Damme en andere plaetsen, plondering en verwoesting van huizen, doodslagen van hatelyke of verdachte persoonen: kortom allerlei wanorde en schennis, waer nagenoeg heel de winter meê doorgebragt werdGa naar voetnoot(1). De hertog, in weêrwil zyner verbittering op het Brugsch gemeen, toonde zich nog altyd langmoedig, luisterende naer den raed van deftige burgers, en naer de vreemde kooplieden die in de woelige stad gevestigd waren; maer verklaerde niet te min dat Sluis en NieuwpoortGa naar voetnoot(2), zoo wel als Audenaerde voortaen van den graef alleen zouden afhangen, zonder het gezag van Brugge of van Gent te moeten erkennen. Voorts wilde hy het vonnis, tegen Roeland van Uutkerke en anderen geveld, ingetrokken en te niet gedaen hebben, en by brieven van 11 February 1437 verhief hy plegtiglyk het Vrye tot vierde Lid van Vlaenderen, willende dat dit | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
voortaen op zyn eigen bestierd wierde, en ontslagen bleve van alle onderhoorigheid aen BruggeGa naar voetnoot(1). Philip voorzag wel dat zulke uitspraek nieuwe tegenkanting zou ontmoeten; maer hy was nu stouter geworden, hebbende zynen adel opgeroepen en krygsmagt uit Picardië doen komen, en zynde dus beter in staet om het hoofd te bieden aen de kwaedwilligen. Inderdaed, den 18den April was het er in Brugge weêr ten volle op. De smeden gaven het voorbeeld, trekkende gewapenderhand naer de markt, gelyk op hunne beurt ook de andere ambachten deden. Dit mael waren zy byzonder gebeten op hunnen burgemeester Maurits van VarsenareGa naar voetnoot(2), dien men wist meer dan eens in onderhandeling te zyn geweest met den hertog, en te onregt verdacht hield van ten nadeele des volks gesproken te heb- | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
ben. 's Mans eigen broeder Jakob, een van de zes hoofdmannen der stadGa naar voetnoot(1), beproefde om Maurits te ontschuldigen en te redden; maer de menigte liet hem niet uitspreken: zy sloeg hem dood. En hebbende vervolgens den burgemeester gevonden in eenen schuilhoek waer hy zich verstoken had, sleepten zy dien insgelyks naer de markt, en doorstaken hem op het lyk zyns broedersGa naar voetnoot(2). Dit dubbel schelmstuk deed de maet overloopen: daer moest een eind aen komen. Wie was er nog veilig in Brugge, als de eerste schurk de beste u kon verdacht maken van vyandlyke gezindheidGa naar voetnoot(3), en het offer doen worden van eene dolle menigte die, onder den schyn van hare regten en voorregten te handhaven, niet luisterde dan naer de snoode inblazingen van volksdryvers, en van de moord een spel maekte? De Baljuw, de Schout, de | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
overige hoofdmannen, en vele deftige lieden namen de vlugt: sommigen vertrokken met hunne tilbare have naer Antwerpen, anderen naer Mechelen, of elders buiten Vlaenderen. Eenigen gingen hunnen nood klagen by den hertog zelf, en verzochten hem dat hy de stad verlossen zou uit de handen van het grauw, iets waer de vorst lust genoeg toe had, indien er slechts middel voor was. Hy begon met op nieuw het Zwyn te doen afsluitenGa naar voetnoot(1) en de scheepvaert onmogelyk te maken, ten einde door de stremming des handels de oproerigen in hunne belangen te treffen, en aldus hunnen moedwil te breken. Dit was inderdaed het gevoellykste voor de Bruggelingen die, van hunnen kant gezanten naer Gent afveerdigden, om hulp te vragen; maer zy werden er kwalyk onthaeld. De Gentenaers hadden zelf, eenige dagen te voren, hunnen overdeken Ghysbrecht Pateel en den metser Jakob De Zaghere om het leven gebragt, omdat zy de eersten geweest waren die, te Calais, van naer huis gaen gesproken hadden: zoodat voor het oogenblik | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
de geesten daer niet Brugsgezind waren. Wat dan gedaen? De commoenge-meester, Lodewyk van der Walle, werd met eenige aenzienlyke kooplieden naer Atrecht tot den hertog gezonden, om daer nog eens zoete boter te stryken; doch Philip gaf hun dit mael geen ander antwoord dan dat hy eerstdaegs met krygsmagt naer Holland moest vertrekken, om de nalatenschap van wylen vrouw Jakoba te regelenGa naar voetnoot(1), en dat hy zynen weg door Brugge zou nemen, zullende daer een paer dagen vertoeven, en zien wat er tot herstelling der openbare rust gedaen kon worden. Hy voegde er echter by dat hy slechts met zyne ridderschap in de stad wilde komen, terwyl de krygsknechten hem te Male wachten zouden, om vervolgens den togt over Sluis naer Zeeland voort te zettenGa naar voetnoot(2). Of echter Philip hier alles regtuit zei, en geene andere voornemens in de mouw hield, is ten minste twyfelachtig. Evenwel hy had te Ryssel een | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
klein leger verzameld, bestaende uit ongeveer dry duizend manGa naar voetnoot(1), meest archiers in Picardyë en in het Atrechtsche gewerfd. Aen het hoofd dezer krygsmagtGa naar voetnoot(2) vertrok hy den 21 Mei van Ryssel, en kwam des anderdags, zynde een kwatertemper WoensdagGa naar voetnoot(3), omstreeks dry uren voor de dusgenaemde Bouverie-poortGa naar voetnoot(4) te Brugge aen. Daer verschenen aldra de burgemeester, de schepenen, de geestelykheid en de dekens der ambachten om hunnen | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
vorst welkom te heeten; doch ziende dat zyne archiers al voorop de stad in gingen, vertoonden de dekens hem dat zulks strydig was met hetgeen men hun beloofd had, en verzochten hem derhalve zyn volk weêr te roepen. De hertog aerzelde, en sleet onvoorzigtiglyk een paer uren tyds in onderhandeling; doch; eindelyk verklarende dat hy van zyne manschap niet, scheiden wilde, gaf hy bevel aen twee edellieden van het schofhekGa naar voetnoot(1) opgehaeld te houden voor die nog buiten waren, en trok met zyn gevolg de stad in. Ja, maer hy was nauwelyks eene halve straet ver, of de Bouverie-poort werd door de menigte overweldigd en toegesloten, zoodat er niemand meer binnen geraekteGa naar voetnoot(2). Philip, die de oogen naer voren had, wist niet wat achter hem geschiedde, en was slechts bedacht hoe het er op de markt uitzag. Een edelman kwam hem zeggen dat de plaets ledig stond; maer hy had onder wege gehoord dat er gewapende lieden in de Halle waren: weshalve een ander ridder den hertog ried naer | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
de Vrydag-markt te trekken, zullende daer volks genoeg doch zonder wapens vinden. Meteen riep deze tot de Archiers: Spant uwe bogen, en schiet er meter op. Dit deden de Walen, en de pylen begonnen te snorren, treffende de nieuwsgierigen die de hoofden buiten hunne vensters staken, terwyl een oude bakker, Raes Yweins, die met zynen hoed in de hand den prins vriendelyk groette, voor diens voeten neêrgeveld werd, naest eenen kuiper, Maerten vander Smissen, die het zelfde deed. Op de Vrydag-markt ging het nog heviger; want het galmde daer weêr van de stad is gewonnen, slaet maer dood, enz. dat de krygslieden van buiten het geschreeuw hoorden, en sommigen te peerd door de vesten zwommen, om meê te doen. Doch neen, de stad was niet gewonnen: verre van daer zelfs; want zoo haest de burgerlieden zagen waer het naertoe ging, liepen zy vlug naer hunne huizen, en haelden daer, de eenen pieken of slegels, de anderen veugelaers en ribaudekins (het schietgeweer van den tydGa naar voetnoot(1), waermede zy aldra, | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
in ontelbare menigte, onder het gelui der stormklok toegesneld kwamen, en eerlang de krygskans deden keeren. De hertog zag dat hy het niet houden kon, en deinsde naer de Bouverie-poort; maer de ambachtslieden, daerdoor zelfs stouter wordende, drongen in, en maekten eene deerlyke slagting van 's vorsten archiers. Het bloed stroomde over de straten. Jan van Villiers heer van L'Isle-AdamGa naar voetnoot(1), een van Philips trouwste ridders, werd gekeeld onder zyne oogen; de vorst zelf, met den degen in de vuist, was op het punt van dood geslagen te worden, ondanks het geroep van den burgemeester: Ziet toe wat gy doet, het is Mynheer van Vlaenderen. Hy ontsnapte aen de volkswoede langs eene andere straet, en week naer de Bouverie-poort, welke hy nogtans wist gesloten te zyn, want het was hem gewaerschuwd. - Waerheen dan, en hoe uit de voeten geraekt? De dood grynsde hem aen van alle kanten; een enkel pylschot kon hem nedervellen; de vorst was radeloos: toen by alle geluk Jakob Neyts, gezeid van Hardoye, hoofd- | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
man der SchablettersGa naar voetnoot(1), uit deernis met zynen landheer, by eenen smid in huis liep, en hebbende hamers en trektangen genomen, met diens hulp het poortslot springen deed, om Philip te verlossenGa naar voetnoot(2). Inderdaed, de hertog was gered, en met hem nagenoeg alle de geharnaste ruiters; maer 's vorsten archiers bleven grootendeels in de handen der Bruggelingen, die er, des anderdags, een aental van onthoofden, en ze misschien allen zouden ter dood hebben gebragt, hadden niet eenige voorname geestelyken en kooplieden het vonnis verbeden. Het duerde een geruimen tyd, eer de hertog van zyne ontsteltenis weêrgekomen was. Zyn overgebleven krygsvolk had ook dusdanig den schrik in 't lyf, dat men er voor 't oogenblik niets meê aenvangen kon. Middelerwyl trokken die van Brugge op nieuw uit, ten getalle van vyf duizend, om Sluis te belegeren en het Zwyn met geweld open te maken; doch deze onderneming bleef welhaest ste- | |||||||
[pagina 111]
| |||||||
ken, op den raed der Gentenaers, die hunnen dienst aenboden om eene verzoening met den hertog te bewerken. 's Lands Staten zelfs, versta de geestelykheid en twee der vier LedenGa naar voetnoot(1), te weten Yperen en Gent, bemoeiden er zich insgelyks meê; doch dit mael was Philip niet over te halen. Hy wilde de oproerige stad door den honger temmen, en hield het Zwyn zoo digt gesloten dat, wat ook de Bruggelingen doen mogten om lyftogt van elders te krygen, zy welhaest in 't nauw zaten, vooral uit hoofde der geschillen welke tusschen de vlaemsche steden ontstonden, dusdaniglyk dat de eene zich voor, de andere tegen Brugge verklaerden, niet zonder wederzydsche landverwoesting of zelfs gevechten onder elkander. Tot Gent toe werd op den duer vyandig, en werkte in den zin des hertogs. Eindelyk, en ten gevolge der schaerschheidGa naar voetnoot(2), | |||||||
[pagina 112]
| |||||||
werden de wrevelige burgers geslagen met eene soort van pest, die vier en twintig duizend menschen meêsleepteGa naar voetnoot(1), zonder te spreken van de melaetschen, welke ookal door de straten wandelden, met eene bel aen den hals en een houten schoteltje in de hand om aelmoezen te ontvangenGa naar voetnoot(2). Niets was bekwamer om den moed der kwaedwilligsten te doen zinken, en om de gedunde menigte naer vrede te doen verlangen. Ook liep de zomer niet ten einde, of zy vroegen brieven van vrygeleide, en zonden twee schepenen en twee poorters naer Atrecht, om zoete broodjens te bak- | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
ken; maer de hertog wilde ze hooren noch zien. Alsdan wendden zy zich tot de hertogin Isabelle, die altyd veel van Brugge gehouden had, en hun niet alleen goede hoop gaf, maer zelfs zoo wel ten beste wist te spreken, dat zy in 't eind van haren gemael een briefje verwierf, de byzonderste voorwaerden behelzende op welke de Bruggelingen in genade zouden ontvangen worden. Hiermede keerden de afgeveerdigden naer huis, den 7 December, maer dorsten den inhoud van het schrift niet openbaerlyk voorlezen, omdat er in gesproken werd van een groot getal burgerlieden die buiten allen vrede zouden gesloten blyven, en aen den landheer moeten uitgeleverd worden, om er meê te doen naer zynen wil. In de eerste dagen van 1438 wendde men nieuwe poogingen aen: veertien notabele persoonen vertrokken weder naer Atrecht, om wat afslag te krygen; doch zulks gelukte niet. En toen zy, den 6den February terug gekomen zynde, verslag gaven van hunne bemoeijingen, hoorden zy nergens tegenspraek. De menigte snakte naer vrede, en getroostte zich het verlies harer privilegiën (welke de hertog voor verbeurd hield), in de hoop van ze, met eene of andere goede gelegenheid, te | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
zien hersteld worden. Eerst vooral, gelyk de hertog wilde, stelde men zyne archiers, die sedert acht en dertig weken te Brugge gevangen zaten, op vrye voeten, gevende aen elk eenen rok van vier ellen donker groen laken, eenen hoed van twintig grooten het stuk, en het noodige reisgeld om naer Atrecht te gaen. Op denzelfden dag vertrokken ook derwaert de notabele persoonenGa naar voetnoot(1), om den vereischten voetval te doen, niet alleen voor den hertog, maer ook voor diens gemalin en zoon, gelyk daer al mede de vreemde kooplieden en zelfs de geestelykheid en de burgery dier fransche stad deden, ja tot Isabelle toe, haer eenige zoon Karel, en Philips eigen neef jonkheer Jan van KleefGa naar voetnoot(2), allen beurt om beurt op hunne knieën vallende en genade vragende voor de ondeugende BruggelingenGa naar voetnoot(3). | |||||||
[pagina 115]
| |||||||
Al hadde Philip een hart van steen gehad, het moest vermurwen voor al dat gekniel, geween en gesmeek; en zulks deed het ook. De vorst, by brieven van 4 Maert 1438Ga naar voetnoot(1), schonk vergiffenis aen zyne onderdanen op de volgende voorwaerden: ‘Te wetene, eerst dat sy, voor al haerlieder mesusen, mesdaden ende rebelliën, ghehouden selen wesen twee honorabele amenden ofte voetvallen te doene, deene voor hem buiter pale van haerlieder stede, ende dandere, binder pale, voor Jan 's hertoghen Adolfs zuene van Cleven. Die Bouverie-poorte sal moeten verkeert ende verandert worden in eene Cappelle, omme aldaer daghelix, ten coste van de voornoemde mesdadighen, te zinghene die zeven ghetiden, ende te biddene over die sielen van de overledenen. Ende so wanneer die prince, ofte syne naercommers, graven ofte gravinnen van Vlaenderen, te Brugghe waert comen selen, so zullen hem die vander stede ghehouden sijn die slotelen vander poorte buyten teghen te bringhene. | |||||||
[pagina 116]
| |||||||
Ooc zalder een groot steenen cruce up den cant vander Leye by dezelveGa naar voetnoot(1) moeten gherecht worden ende ghestelt wesen. Die vander Sluis zullen voortan up hemlieden zelve bliven, ende ghesepareert van Brugghe, so dat zyder niet meer voren te rechte staen en zullen, behoudens niettemin altijts die voorscreven van Brugghe haerlieder privilegiën ten surpluse jeghens deselveGa naar voetnoot(2). Voorts so selen die buiten woonende poirtersGa naar voetnoot(3) ghehouden wesen driewerf tsjaers, ende telkens zes weken ghedeurende, haerlieder fixe | |||||||
[pagina 117]
| |||||||
residentie binder stede van Brugghe te houdene, up die verbeurte van haerlieder poorterscipGa naar voetnoot(1). Van welcke stede in der eeuwicheit ghesepareert zullen bliven die van den Vrye, ende worden, voor den toecommenden tijt, tvierde Let van den lande ende graefscepe van Vlaenderen, met al zulcke preminentiën ende hoocheden als die andere drie Leden van oudts ghehadt hebben. Daer was ooc, boven al tghuene dies voorzeit es, gheconditionneert ende besproken dat die Brugghelingen, voor haerlieder pecuniaire ende profitable amende, ten zekeren corten gheprefigierden payemente, upbringhen ende betalen moesten de somme van twe hondert duysent goude rydersGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
Metsghaders ooc tlichame van den versleghen Jan van Villers, heere van Lilleadam ende ridder van den gulden Vliese, te doen bringhene uut den godtshuyze van Sint JansGa naar voetnoot(1) binnen die collegiale kercke van Sint Donaes, ende aldaer anderwarf met eenen solemnelen ende behoorlicken uytvaert te doen begraveneGa naar voetnoot(2). Mids fonderende daer bovendien noch, ter lavenesse zijnder ziele, een eeuwich jaerghetijde, te celebrerene telcken 22sten daghe van Meije, ter presentie van die vander wet, vier en twintich van haerlieder officiers, hebbende elc eene bar- | |||||||
[pagina 119]
| |||||||
nende toortse in haerlieder handt, verwapent met die wapen van der stede. Sonder by desen eenichsins te willen verminderne den profijtelicken montsoenGa naar voetnoot(1) van den selven heere van Lilleadam, voor den welcken die voorseide van Brugghe ooc gheobligiert zullen sijn, jeghens sijnen zuene, in de somme van thien duysent goude croonen van goeden alloye ende ghewichte. Maer also verre als angaet die smet (die welcke den prince in den Sinxendaghe de Bouveriepoorte opende, ende daervoren tsidert gheexcuteert es metten zweerde ende ghequartiert, so wy ghehoort hebbenGa naar voetnoot(2), zullen sy hem vermueghen te versoene jeghens sijn wijf ende kinderen, ten besten dat sy connen. Met expressen bespreke dat buiten desen payse | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
ghesloten selen bliven de XLII voorscrevene persoonenGa naar voetnoot(1), die welcke men in alder manieren sal pinen (trachten) tapprehendereneGa naar voetnoot(2) waert ooe zij, zonder eeneghe simulatie ofte dissimulatie: ende ghevanghen zijnde, men zalse alleghadere onthoofden als meutmakers ende seditieuse, ten ware datter naermaels by den prince anders gheordonneert wierde. Dies zal tZwyn vander Sluis weder gheopent worden telex behouve ende gherieve. Ende alle die ghevluchte poorters selen mueghen liberlick ende zonder eenich dangier weder thuysewaert keeren, elc int sijne, aneveerdende haerlieder huysen ende andere goedinghen zo sy die vinden. Behoudens dat hem niemende, van dier tijt voortmeer, vervoorderen en sal jeghens sijnen natuerlicken heere ende prince die wapenen an | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
te doene, up die verbeurte van lijf ende goet, niet jegenstaende alle privilegien ter contrarien. Actum tAtrecht, ten daghe ende jare als bovenGa naar voetnoot(1).’ Terwyl deze lange reeks van voorwaerden en artikelen, in 's hertogs hof en in zyne tegenwoordigheid, afgelezen werden, zaten de vier en twintig Brugsche smeekers op hunne knieën; doch ziende dat zy op den duer moede waren, deed Philip hun stoelen geven. Naer huis gekeerd zynde, riepen zy de burgery byeen, en maekten haer den vrede bekend. Velen hadden nog lust om de voorwaerden te verwerpen; maer de meerderheid nam hem aen, liever dan nog eens de stormklok te luiden en het volk tot een nieuwen opstand te wapenen, gelyk de eersten het raeddenGa naar voetnoot(2). |
|