Vaderlandsche historie. Deel 5
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 457]
| |||||||
1312-1355.Volgorde der keizers.
Tusschenregering van veertien maenden.
Jan III, sedert bygenaemd de ZeeghaftigeGa naar voetnoot(1), ontving zyn erfdeel in een vry bedenkelyken toestand; want hy vond eene ledige schatkist en schuld in overhoop. Deze kwam nog gedeeltelyk voort uit den Limburgschen kryg, maer gedeeltelyk ook uit zware sommen door Jan II op woeker | |||||||
[pagina 458]
| |||||||
geligt by vreemde bankiersGa naar voetnoot(1), en welke, door het slecht bestier van 's lands finantiën, verre van afgekort te worden, jaerlyks aengegroeid waren, ofschoon de steden en de geestelyke huizen geld genoeg hadden opgebragt om ze geheel en al te kwytenGa naar voetnoot(2). Het kwaed ging zoo ver, dat de Brabantsche kooplieden, naer elders verreizende, door huns vorsten schuldeischers lastig gevallen, ja soms vast gehouden, en hunne waren aengeslagen werdenGa naar voetnoot(3), tot groote schade des handels die, in korten tyd, bykans volkomen gestremd was. De edellieden die, gedurende des hertogs minderjarigheid, aen het roer warenGa naar voetnoot(4), schynen zich | |||||||
[pagina 459]
| |||||||
met dat ongeval weinig bekreund te hebbenGa naar voetnoot(1); maer de steden, welke er vooral by te lyden hadden, staken zelf de hand aen het werk, om door eigen opofferingen in 's lands nood te voorzien. Namelyk het volgend jaer besloten de burgeryen onder elkander den jongen hertog ter hulp te komen by middel van een buitengewoon hoofdgeld, en verder door toelagen uit de gemeentekassen, waermede men zyne schulden betalen zou: zoo nogtans dat de cynzen, renten, tollen en andere geregtigheden welke de steden hem opbragten, tot hetzelfde einde zouden besteed worden. En om zich te verzekeren van het goed gebruik der gelden, stelden zy byzondere ontvangers aen die, op tyd, zouden rekening doen van hetgeen inkomen zou en uitgegeven worden, tot groot misnoegen van de gewoone rentmeesters des hertogs, die daer tegen opkwamen, doch te vergeefsGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 460]
| |||||||
De steden deden meer: in July 1213 sloten Brussel en Leuven een verbond, waer vervolgens nog andere by toetradenGa naar voetnoot(1), ten einde door onderlingen waerborg het behoud harer vryheden en voorregten te verzekeren, elkander hulp belovende indien iemand ze daerin wilde verkorten, en voorts plegtiglyk overeenkomende al hare krachten te zullen inspannen om te beletten dat 's hertogs heerlykheid of erfelyke domeinen eenige afbreuk ledenGa naar voetnoot(2). Het jaer daerna trouwde Jan III met Maria, des graven dochter van EvreuxGa naar voetnoot(3). Wanneer de huwelyksfeesten afgeloopen waren, deed hy zyne blyde inkomst te Leuven en in de andere steden waer de gewoonte zulks meêbragt, om bezit te nemen van zyne Staten. Te dezer gelegenheid vaerdigde hy | |||||||
[pagina 461]
| |||||||
den 3 July twee Charters uit, door zyn' schoonvader en door de voornaemste baronnen des lands bevestigd, by het eerste van welke, of het dusgenaemd Waelsch Charter, de hertog, erkennende dat hy nimmer uit zyne schulden geraekt zou wezen zonder den raed en de hulp van zyne goede Steden, Abtdyen en Land van Brabant, belooft dat hy geene ontvangersGa naar voetnoot(1) aen of af zal stellen dan met den raed der steden; dat alles wat aen hem vervallen moet, tot kwyting van 's lands schulden besteed zal worden door de aengestelde rentmeesters, die daer rekening zullen van te doen hebben aen de steden; dat zonder haren raed het vorstelyk zegel niet zal gesteld worden op nieuwe schuldbrieven; dat niemand beloond zal worden uit 's hertogs erfgoederen, maer alleen uit zyne havelyke eigendommen; eindelyk dat de onderdanen | |||||||
[pagina 462]
| |||||||
voor niet meer dan veertig duizend pond turnoische grootenGa naar voetnoot(1) in 's lands lasten zullen moeten komenGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 463]
| |||||||
De hertog gaf nog denzelfden dag een ander Charter, waerby hy niet slechts al de regten, voorregten en vryheden aen de steden, de abtdyen of het Land van Brabant vergund, op nieuw bevestigt, maer tevens verklaert dat alwie schade of ongelyk lyden, of zyn eigendom kwyt geraken mogt om des lands schuld, hem zulks vergoed zal worden van 's hertogs eerste en gereedste penningen; dat er voortaen geene munt zal geslagen worden dan in de vrye steden van Brabant, met haren raed en onder haer opzigtGa naar voetnoot(1); dat de hertogen in 't vervolg geene posten van Meijer, Ondermeijer of VorsterGa naar voetnoot(2) voor 't leven meer zullen vergeven; | |||||||
[pagina 464]
| |||||||
en eindelyk dat de gelden die men betaelt tot het onderhoud der wegen, daertoe getrouwelyk zullen aengewend wordenGa naar voetnoot(1). Kort daerna, namelyk in Oostmaend 1314, veerdigde Jan een derde Charter uit, door hetwelk hy het staetshuishouden in handen geeft aen zekere goede lieden uit de steden van Brabant gekozen, om, gezamentlyk met Geert van Diest, burggraef van AntwerpenGa naar voetnoot(2) en den ridder Daniel van Bou- | |||||||
[pagina 465]
| |||||||
choutGa naar voetnoot(1), al de hertogelyke goederen, domeinen en inkomsten te bestieren ten besten nutte van vorst en land, belovende hy vooraf alles voor goed te zullen houden wat zy doen of laten zullen, en last gevende aen de Schepenen, Gezworenen en Raden, van Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogen-Bosch, Maestricht, Nyvel, Thienen en Zout-Leeuw om aen deze verordeningen de hand te houden, opdat zy stiptelyk ten uitvoer mogen gebragt en alle beletsels weggeruimd wordenGa naar voetnoot(2). Men ziet dus klaer dat de steden van Brabant, | |||||||
[pagina 466]
| |||||||
onder de regering van Jan III, een geheel nieuwen rol beginnen te spelen. Te voren worden zy beloond voor bewezen diensten; zy verwerven vryheden, voorregten, gunsten van den landheer, die ze ja soms een enkelen keer naest den adel oproept, om haren raed te geven in zaken van algemeen belang: maer voortaen gaen zy regtstreeks deel nemen aen het bestier des hertogdoms, in zulken zin, dat de zors over 's lands schatkist aen de steden zal toevertrouwd wezen; dat de vorstelyke inkomsten onder haer opzigt zullen verzameld en besteed worden; dat de burgerlyke ambtenaers, het goed van heer en volk bewakende, de deur zullen sluiten voor de spilzucht der hovelingen en voor de begerigheid der stadsdienaren. Zulks was het gevolg van de edelmoedige tusschenkomst der brabantsche steden in de schulden van hertog Jan, die van zynen kant erkennende dat hy door de burgeryen gered was geworden, en voorziende dat hy of zyne nazaten de hulp der steden nog zouden noodig hebben, niet minder doen kon dan 's lands hooge geldbelangen, te voren zoo dikwyls verroekeloosd of aen eigen baet opgeofferd, voortaen onder den waerborg der steden zelf te stellen. | |||||||
[pagina 467]
| |||||||
Hertog Jan was nauwelyks deze eerste moeijelykheden te boven gekomen, of hy had te kampen met eene andere, des te zwaerder dat zy door geene menschelyke middelen overwonnen kon worden. Het jaer 1315 weigerde zyne vruchten. Aenhoudende regens, gedurende meer dan tien maenden, verstikten de granen op het veld, en bragten eene dusdanige schaerschheid voortGa naar voetnoot(1), dat er met duizenden van honger stiervenGa naar voetnoot(2). Hierop volgde, het jaer daerna, de pest, die een derde der bevolking van Brabant meêsleepteGa naar voetnoot(3), zoodat er, om de plagen voltallig te maken, alleen de kryg ontbrak, doch welke er eerlang ook bykwam. | |||||||
[pagina 468]
| |||||||
Otto van BurenGa naar voetnoot(1) maekte gebruik van 's hertogs jongheid om de TielenaersGa naar voetnoot(2), met welke hy in geschil was, aen te randen, en hunne stad deerlyk te mishandelenGa naar voetnoot(3), dwingende aldus onzen vorst de wapens op te vatten om zyne onderdanen te wrekenGa naar voetnoot(4). De zaek werd echter bygelegd door den graef van HenegauGa naar voetnoot(5), weshalve het tot geen vechten kwam; maer geheel anders liep het af met den heer van ValkenbergGa naar voetnoot(6) die, om zyne schulden | |||||||
[pagina 469]
| |||||||
te betalen, de Maestrichtenaers gedurigen overlast aendeed, de hand leggende op het goed dat deze in zyne buert bezaten, of hun, onder verschillende voorwendsels, geld afpersendeGa naar voetnoot(1). Hertog Jan had reeds meermalen beproefd om Reinout tot reden te brengen; doch ziende dat deze, in stede van te luisteren, het van dag tot dag nog erger maekte, trok hy, in den zomer van 1318, met krygsmagt de Maes over, en, na vry wat verwoestingen in het Valkenbergsche te hebben aengerigt, ging hy 't beleg slaen om de stad van Sittart, die deel maekte van Reinouts heerlykheid. De vesting, ofschoon wel versterkt en moedig verdedigd, hield het geen veertien dagen vol; want hare muren bezweken voor het stormtuig der Brabanders, zoodanig dat de belegerden zich den 10 Augusty by verdrag overgaven, op de enkele voorwaerde van het leven te mogen behoudenGa naar voetnoot(2). Daermede was Reinouts magt gebroken, en moest hy het hoofd in den schoot leggen, om niet geheel zyn grondgebied kwyt te worden, gelyk het anders zou gebeurd zyn, | |||||||
[pagina 470]
| |||||||
als bleek uit meer dan een kasteel dat zonder slag of stoot de Brabanders in de handen viel. Reinout onderwierp zich dan, latende, behalve het slot van HeerlenGa naar voetnoot(1), de stad Sittart aen den hertog, welke haer voor altyd met Limburg vereenigde, belovende aen zyne leenmannen van over Maes dat hy ze er nimmermeer zou van afscheidenGa naar voetnoot(2). Dusdanig was de uitslag van hertog Jans eersten veldtogt. Men ziet dat hy van toen af zynen bynaem van zeeghaftige begon te verdienen, en het duerde niet lang of hy kreeg eene nieuwe, ja en grootere gelegenheid om door schitterende blyken van kloeken moed den roem zyner vaderen te handhaven. Dit mael kwam de vyandschap van waer men ze niet verwachten moest. Jan van Luxemburg, de eigen zoon van graef Hendrik V en van Margareet van BrabantGa naar voetnoot(3), had in 1309 de erfdochter van | |||||||
[pagina 471]
| |||||||
Bohemen getrouwd, en twee jaer later den koninklyken troon van dat land beklommenGa naar voetnoot(1); doch daer weinig vrienden en veel moeijelykheden met den adel hebbendeGa naar voetnoot(2), vond hy meer genoegen in zyn belgisch graefschap, alwaer hy dan ook by voorkeur zyn gewoon verblyf hield. Alleen was Luxemburg een beetje klein, en vooral niet ryk genoeg voor een gekroond hoofd, weshalve koning Jan lust gevoelde om aen zyne bezittingen wat meerder uitgebreidheid te geven. Met zulke gedachten kwam hy, omstreeks 1324, naer Brussel den hertog voorhouden dat zyne moeder Margreet hoegenaemd geen deel had gehad in de erfenis haers vaders, en hem diensvolgens aenmanen tot afstand van hetgeen haer uit dien hoofde toekwam. De hertog vond die eischen volstrekt ongegrond; maer willende op zyn eigen oordeel niet afgaen, stelde hy ze voor aen zyne raedslieden die, door den mond van 's lands KanselierGa naar voetnoot(3) Rogier van Leef- | |||||||
[pagina 472]
| |||||||
daleGa naar voetnoot(1), den koning voor antwoord gaven dat zyne moeder, in den tyd, een betamelyken bruidschat hebbende meêgekregen, op niets verders aenspraek kon maken, dewyl, volgens het brabantsch regt, de dochters niet erven wanneer er zonen zyn, en dat onder deze de oudste alleen in de edele leengoederen opvolgt gelyk in de heerlykheid, mits uitkeering aen zyne jongere broeders van toereikende alloden of inkomsten. Zy voegden er ten bewyze by, dat des konings ouders, na de dood van hertog Jan I, nimmer iets gevraegd hadden, weshalve hy ook van zyne eischen af moest zien of, verkoos hy zulks, de zaek laten beslissen door de baronnen van Brabant, welke de regerende vorst | |||||||
[pagina 473]
| |||||||
des noods byeen zou roepenGa naar voetnoot(1). Tegen deze redenen viel er weinig in te brengen; maer Jan van Luxemburg, behalve dat de stem der eigen baet luider in hem sprak dan die der geregtigheid, was een vorst van Limburgsch bloed, en als dusdanig behebt met een geheimen erfwrok tegen het huis van Brabant. Wat deed hy? Hy sprak voor 't oogenblik van geenen afstand meer, doch nam party voor een anderen Limburger, den heer van Valkenberg die, omdat hy het akkoord van 1318 gebroken had, te Leuven gevangen werd gehouden, zoo nogtans dat hy in en uit de stad mogt gaen, alleen op zyn woord van eer verpligt zynde des avonds naer huis te komen, tot dat hy aen den hertog voldoening zoo gegeven hebbenGa naar voetnoot(2). Thans wilde koning Jan zyn' bloedverwant op vrye voeten gesteld zien, en werkte onder duims met Reinout; maer de brabantsche vorst lucht hebbende van hetgeen er op handen was, deed den gevangen naer het slot van Genappe voeren, alwaer hy aen geen ontsnappen meer denken kon. | |||||||
[pagina 474]
| |||||||
Hy bekwam echter kort daerna, namelyk in 1326, zyne vryheid, door de tusschenspraek van den luikschen kerkvoogd, alsmede van de graven van Henegau en van Gelder, mits plegtige en schriftelyke belofte dat, zoo hy voortaen zyn woord nog schond, met de Maestrichtenaers te kwellen of andere vyandschap tegen Brabant te plegen, hy, op 's hertogs eerste indaging, naer Genappe weêr zou keeren of, by gebreke daervan, eene boet betalen van twintig duizend pond, waer de opgenoemde middelaers borg voor blevenGa naar voetnoot(1). Deze wisten misschien niet, maer ondervonden thans, dat Reinout den aert naer zyn' vader hadGa naar voetnoot(2); want hy sloeg zyne beloften in den wind, en | |||||||
[pagina 475]
| |||||||
deed erger dan te voren, opgestookt naer 't schynt door den koning van Bohemen die, even als eenige andere heeren, hem hulp toegezegd haddenGa naar voetnoot(1). Zulks belette echter niet dat hertog Jan, ten zeerste gebelgd wegens zoo veel meineed, in oostmaend van 1327 met volle magt naer Valkenberg trok, en ja, hoe wel ook die van binnen er op voorzien waren, na zeven weken tyds de stad en haer slot in den uitersten nood bragt, eer zy nog eenigen onderstand gekregen hadden. Maer alsdan wist Jan van Luxemburg, door detusschenkomst des graven van Gulik, het zoo ver te brengen, dat het beleg voor een oogenblik geschorst werd, tot dat de hertog met zyn koninklyken bloedverwant een gesprek zou gehad hebben te Rolduc, werwaerts hy verzocht was zich te begeven. Het middel gelukte. De beide vorsten spraken elkander, en maekten vooreerst vrede tusschen hen twee. Vervolgens kwamen zy overeen dat de poorten en de muren van Valkenberg geslecht, en dat, voor 't overig, de bestaende twist aen 's konings oordeel onderworpen zou worden, die, ten laetste omstreeks | |||||||
[pagina 476]
| |||||||
Paschen van het naestkomende jaer, regtmatiglyk uitspraek zou doen. Hiermede brak hertog Jan het beleg op, en keerde naer huis met den koning, die te Brussel feestelyk onthaeld werd, en, tot teeken zyner genegenheid, een van 's hertogs kinderen, hetwelk tydens zyn verblyf ter wereld kwam, als doopsvader boven de vont hieldGa naar voetnoot(1). Dit alles was echter van 's konings zyde, louter geveinsdheid; want toen hy, na maenden op maenden gedraeld te hebben, eindelyk in December 1328 eenen dag te Nyvel gesteld had om de hangende zaken uit te wyzen, in stede van den hertog regt te doen wedervaren, opperde hy nieuwe zwarigheden, verwekte hy nieuwe geschillen, en gaf zoo veel blyken van onwil, dat de brabantsche vorst op 't laetst geduld verliezende hem ronduit verklaerde dat hy, met de hulp van God en van zyne onderdanen, Reinout van Valkenberg de vlag zou doen stryken, wat ook de koning daer voor of tegen mogt hebbenGa naar voetnoot(2). Verre dan van vrienden te schei- | |||||||
[pagina 477]
| |||||||
den, zooden, nog denzelfden dag, de beide vorsten krygsboden tot elkander, met brieven van wederzydsche oorlogsverklaring. In het hart van den winter was er niets aen te vangen; doch met de eerste dagen van Meert 1329 trok Jan voor de derde reis de Maes over, regt naer Valkenberg, hetwelk er dit mael niet goedkoop van afkomen moest. Reinouts oudste zoon zat er in met meer dan dry honderd uitgelezen ridders, en middelen van tegenweer meer dan ooit. Geen wonder derhalve dat het beleg negen weken duerdeGa naar voetnoot(1). Zy zouden het welligt nog langer vol gehouden hebben, ware niet de bevelhebber zelf op de vesten gesneuveld; maer toen verloren de belegerden den moed, en gaven zich eindelyk den 9 Mei over, op de enkele voorwaerde dat men hun het leven schonke. Daer had hertog Jan niets tegen, doch van het burgslot of de muren der stad liet hy den eenen steen op den anderen niet, willende aen de heeren van Valkenberg voortaen de gelegenheid ontnemen | |||||||
[pagina 478]
| |||||||
om Maestricht te plagen of de magt van Brabant te trotsenGa naar voetnoot(1). Jan van Luxemburg of zyn gunsteling Reinout van Valkenberg hadden geene manschap genoeg op de been kunnen brengen, om den vorst der Brabanders van zyne onderneming af te trekken. Maer nu waren zy bezig in Frankryk met kwaed vuer te stoken, en koning PhilipGa naar voetnoot(2) tegen onzen hertog op te hitsen, omdat deze schuilplaets had verleend aen graef Robrecht van Artois, des konings doodsvyandGa naar voetnoot(3). Inderdaed, deze edelman uit zyn land gevlugt zynde, alwaer men hem vermoedelyk het hoofd op de schouders niet zou gelaten hebben, was in Brabant herberg komen vragen by | |||||||
[pagina 479]
| |||||||
Jan III, zyn' bloedverwantGa naar voetnoot(1), die hem eerst het slot van Argenteau op de MaesGa naar voetnoot(2), vervolgens de burgt van Leuven inruimde, daerdoor zelf genoegzaem te kennen gevende dat hy, met den vlugteling tot zynent te ontvangen, geene vyandlyke inzigten koesterde, maer alleen een werk van christelyk mededoogen oefende, gelyk zyne pligt meêbragt. Intusschen had koning Philip daer zoo haest geene kennis van gekregen, of hy zond een gezantschap herwaerts om den hertog te vermanen dat hy Robrecht onverwyld uit zyn land te zetten had of, beter nog, hem gevangen over te leveren in de handen welke hy ontvlugt was. Verwonderd van zulke onredelyke eischen, deed Jan daerop antwoorden dat hy niet wenschte dan den koning te believen in alles wat billyk was; maer dat hy deze zyne vraeg niet inwilligen kon zonder zyne eigene eer te krenken, dewyl hy aen den uitwyke- | |||||||
[pagina 480]
| |||||||
ling, die met hem vermaegschapt was, schuilplaets had verleend in een land dat ver genoeg van Frankryk lag, en waervan geen duim gronds aen de fransche kroon behoordeGa naar voetnoot(1). Zulks was ridderlyk gesproken van hertog Jan; doch de koning, verblind door zynen drift, en reeds gebeten op onzen vorst, omdat deze een' voorgeslagen echt tusschen zynen oudsten zoon en Philips dochter Maria zoo goed als verworpen hadGa naar voetnoot(2), besloot thans op een vyandlyken voet met Brabant voort te gaen, een voornemen waer hy door den koning van Bohemen in gesterkt werd. Wat doet hy? Hy geeft den erfprins der fransche kroon ten huwelyk aen Bonne van LuxemburgGa naar voetnoot(3), en laet haer vader werken om een bondgenootschap tot stand te brengen, waer hertog Jan, tot dan toe zoo hoog in zyn wapens, niet alleen zou moeten voor zwichten, maer zelfs blyde wezen indien hy, met | |||||||
[pagina 481]
| |||||||
afstand der laetst veroverde landen, het oude erfdeel van zyn stamhuis ongeschonden bewaren mogt. De wrevelige Luxemburger laedde deze taek met geestdrift op, en slaegde er in boven alle verwachting. Wat hy de naburen van Brabant in het oor luisterde om ze tot vyandschap op te stoken, is moeijelyk om raden, doch het gaet vast dat er, in 't begin van 1332, twee koningen en twintig andere vorsten gereedschap maekten om hertog Jan gezamenderhand met de wapens aen te vallen. Dat Reinout van Valkenberg en de graef van GelderGa naar voetnoot(1) onder de yverigsten waren, spreekt van zelf. By hen vervoegden zich de graven van Gulik, van Kleef en van der MarckGa naar voetnoot(2), de aertsbisschoppen van KeulenGa naar voetnoot(3) en van TrierGa naar voetnoot(4), de bisschop van LuikGa naar voetnoot(5), de graven van LoonGa naar voetnoot(6), van HenegauGa naar voetnoot(7) | |||||||
[pagina 482]
| |||||||
en van NamenGa naar voetnoot(1), met dier beiden broedersGa naar voetnoot(2), alsmede de heeren van BorneGa naar voetnoot(3), van HeinsbergGa naar voetnoot(4), van VoorneGa naar voetnoot(5), de graven van SaynGa naar voetnoot(6), van SpanheimGa naar voetnoot(7) en CatzenellebogenGa naar voetnoot(8), ja zelfs de graef van Bar die, ofschoon nauw vermaegschapt met onzen hertog, liever den koning van Frankryk te wil stond, dan zyn' bloedverwant te helpenGa naar voetnoot(9). | |||||||
[pagina 483]
| |||||||
Al deze vorsten, en nog anderen, zonden, ieder van zynen kant, krygsboden met brieven van oorlogsverklaring aen hertog Jan die, zonder zyne vyanden te tellen, zich in gereedheid stelde om hun met de wapens een kort antwoord te geven. Donderdags in de Paeschweek, zynde den 23sten April 1332, staken de bondgenooten Hannut in brand, naest eenige bygelegen dorpen, by wyze van voorspel. Vervolgens begaven zy zich naer Luik, om den bisschop, die sedert jaren zyne stad niet meer gezien hadGa naar voetnoot(1), maer op beloken Paschen daer plegtiglyk binnen moest treden, te vergezellen, en om dan gezamentlyk raed te slaen over den aen te vangen krygstogt. Middelerwyl deed de hertog Zout-Leeuw bezetten, en trok zelf, aen 't hoofd zyner ridderschap, tot tusschen Thienen en | |||||||
[pagina 484]
| |||||||
Landen, kiezende daer eene bekwame legerplaets in de buert der abtdy van Heylissem. Aldra kreeg hy berigt van 's vyands nadering, die werkelyk den 6 Mei met volle magt op brabantschen bodem verscheen, en doordrong tot aen Mont-St.-GuibertGa naar voetnoot(1) en Geldenaken, waervan hy de voorsteden in asch legde, gelyk hy overal op zynen weg verwoesting had gesticht, wordende de voorhoede opgeleid door den Groot-Voogd van Haspengau, Arent van Lummen. De hertog had, op zyne beurt, ook kunnen branden en vernielen, als liggende hy tegen de grenzen van Luikerland; maer het dacht hem veel ridderlyker in het open veld te beproeven wie van twee het sterkste was. Hy liet dan aen de bondgenooten weten dat hy bereid was om slag te leveren, stellende hun ja eenen dag voor, doch byvoegende dat, indien zy haestig waren, hy hen verzocht zelf te willen dag en plaets bepalenGa naar voetnoot(2). Zou men niet zeggen dat de vorst der Brabanders met zyne tweeen-twintig vyanden den gek scheerde? Trouwens | |||||||
[pagina 485]
| |||||||
zy waren te veel in getal om lang eensgezind te blyven, en hadden daerenboven uiteen loopende belangen in 't oog te houden, wat immer de zwakheid der bondgenootschappen maekt. Daer kwam by dat het sedert acht dagen niet gedaen had dan geregend, waerdoor in den zwaren grond dier landstreek de peerden niet voort konden, maer uitschoven of in de klei bleven steken, behalve dat er haest geen voeder te vinden was voor de arme beesten. Kortom de duitsche heeren walgden van den kryg eer hy voor goed begon, en hadden meer lust om naer huis te keeren dan om zich van de Brabanders te laten klein hakken, hebbende reeds vernomen dat hertog Jan en de zynen niet van zins waren het op te geven, zoo lang hun een arm aen de schouders stond om het zweerd of de strydbyl te reppenGa naar voetnoot(1). | |||||||
[pagina 486]
| |||||||
Daer werd niet gevochten: neen, graef Willem van Henegau kwam, in stede van antwoord te brengen op 's hertogs koene vraeg, eene wapenschorsing voorstellen tot veertien dagen na Sint-Jan, om niet ineens te zeggen dat de bondgenooten van hunne onderneming afzagen. Onze vorst had geene reden om daer tegen te zyn: ook teekende hy den 11 Mei, in het klooster van Heylissem, het aengeboden bestandGa naar voetnoot(1), en keerde triomfantelyk weder van eenen veldtogt, waer zyne vyanden de grootste vernedering van Brabant uit voorspeld haddenGa naar voetnoot(2). Koning Philip van Frankryk was zelf te Heylissem niet geweest; maer toen hy vernam hoe grootmoedig hertog Jan zich daer gedragen had, kon hy zyne bewondering niet ontveinzen, en dacht zulk een' man diende hy zich tot vriend te maken. Welhaest kwamen er fransche gezanten naer Brussel, om den hertog uit te noodigen tot een gesprek met hunnen meester die, zeiden zy, hem voorstellen | |||||||
[pagina 487]
| |||||||
van vrede te doen had. Jan stemde toe en vertrok aldra naer Compiègne, waer de koning met een talryk gevolg hem te gemoet kwam. Vervolgens begaven zich beide vorsten naer Parys, en sloten daer niet alleen den vrede, maer verzekerden dien, als 't ware, met het huwelyk, te voren nog besproken doch niet ingewilligd, tusschen des hertogs oudsten zoon en Philips eenige dochter, thans voor goed vast te stellenGa naar voetnoot(1). Nog meer, Jan werd des konings lidig man, ontvangende van hem een geldleen van twee duizend pond jaerwedde, waervoor hy hem beloofde te zullen bystaen met twee honderd ruiters, tweemael 's jaers, en telkens gedurende twee maendenGa naar voetnoot(2), tegen alle vyanden, den | |||||||
[pagina 488]
| |||||||
keizer alleen uitgezonderdGa naar voetnoot(1). Wat de moeijelykheden raekte, welke koning Jan van Bohemen en diens twintig bondgenooten tegen Brabant geopperd hadden, daer zou Philip als scheidsman van oordeelen, tot welken einde hy de vorsten aenmaende om hunne bezwaren uiterlyk in Mei 1333 te Kameryk schriftelyk in te zenden, zullende hy te Kersmis naestvolgende daer een billyk vonnis over vellenGa naar voetnoot(2). Thans kon Robrecht van Artois niet gevoegelyk meer in Brabant blyven: zulks erkende hy zelf, en, zonder dat de hertog hem de gastvryheid opzegde, verliet hy vrywillig het land, om heimelyk schuilplaets te gaen zoeken by zyne zuster, de gravin van NamenGa naar voetnoot(3). | |||||||
[pagina 489]
| |||||||
Aldus staekte, voor 't oogenblik, de kryg, hertog Jan aengedaen; doch meer dan een der verbonden vorsten bleef in zyn hart tegen hem wrokken, vooral Reinout van Valkenberg, die niet verkroppen kon dat zyn slot van de Brabanders ontmanteld was en verwoest. Om zynen wrevel bot te vieren, en zonder naer de uitspraek van koning Philip te wachten, liep hy nu het land van Limburg plat langsheen zyne heerlykheid van MontjoieGa naar voetnoot(1), tergende alzoo den vorst der Brabanders, en dwingende hem andermael naer zyn zweerd te grypen. Dit deed de hertog nog het zelfde jaer. Van Daelhem uit, ging hy het vyandlyk slot belegeren, doch vond het zoo sterk, dat hy er zeker veel tyd aen besteed zou hebben, ware geen toeval hem te stade gekomen. Maer op zekeren dag dat Reinout, vermoeid van 't vechten, zynen stormhoed had afgelegd om in een der gaenderyen van het kasteel | |||||||
[pagina 490]
| |||||||
wat lucht te gaen scheppen, werd hy ongelukkiglyk door een verloren pylschot aen het hoofd getroffen, en stierf er van, meteen den moed benemende aen zyne voorstanders, die zich eerlang overgavenGa naar voetnoot(1). In deze onderscheidene krygsbedryven had hertog Jan telkens den goeden wil zyner steden en burgeryen beproefd, welke hem nimmer in den nood gelaten, maer zoo wel met geld als met manschap edelmoedig bygestaen hadden. De vorst vergold haer zulks door velerlei gunsten en weldaden. Zoo bevestigde en vermeerderde hy, in 1326, de privilegiën van AntwerpenGa naar voetnoot(2), en schonk er nieuwe aen BrusselGa naar voetnoot(3), gelyk mede het jaer daerna, aen LeuvenGa naar voetnoot(4). Zoo gaf hy, in 1330, eene uitgebreide | |||||||
[pagina 491]
| |||||||
Keure of stedelyk wetboek aen 's Hertogen-BoschGa naar voetnoot(1), zonder te spreken van vele andere voorregten en vryheden, het zy aen de gemeenten, het zy aen de ambachten verleend, en welke alle haren eersten grond hadden in de uitstekende diensten, door de onderdanen aen hunnen landheer bewezenGa naar voetnoot(2). Om dezelfde reden vernieuwde Jan, in 1332, het Charter van CortenbergGa naar voetnoot(3) en beval tevens, door een ander diploom, dat de verschillende regters van het land, Drossaerts, Baljuws, Ammans, Schouten, Meijers, jaerlyks aen den hertog of diens afgeveerdigden zouden rekenschap doen over de wyze dat zy hunne ambtspligten hadden waergenomen, om, naer verdiensten, geloond of gestraft te wordenGa naar voetnoot(4). | |||||||
[pagina 492]
| |||||||
Aldus werkten, met gelyken yver, de vorst van eene, het volk van de andere zyde, tot elkanders eer en welzyn, toen, het naestvolgend jaer 1333, met den graef van Vlaenderen een hevige twist uitbrak, waer het verkoopen der heerlykheid van Mechelen aenleiding toe gaf. Te dezer gelegenheid zullen wy hier de geschiedenis dier stad en harer wisselvalligheden in korte woorden ophalen. |
|