Vaderlandsche historie. Deel 5
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 412]
| |||||||
1294-1312.Volgorde der keizers.
Brabants grootheid dagteekent vooral van de regering van Jan den OverwinnaerGa naar voetnoot(1). De roem door dezen vorst verworven straelde af op zynen zoon Jan II, bygenaemd de Vreedzame, wien de vreemde heeren, zoo wel als de inlandsche baronnen, hunne alloden vrywillig kwamen opdragen, om ze van hem te leen te nemen, gelyk zy zynen vader gedaen hadden. Graef Jan van SaynGa naar voetnoot(2) kocht opzettelyk een domein in deze gewesten, om het aen den hertog | |||||||
[pagina 413]
| |||||||
af te staen en 't uit zyne handen te verheffenGa naar voetnoot(1). De ridder Wouter Volckaert en diens kinderen vermaekten hem hun eigendom van CantecrodeGa naar voetnoot(2) op dezelfde voorwaerdeGa naar voetnoot(3). Zoo deed almede de heer van LignyGa naar voetnoot(4), een geldleen van hertog Jan ontvangende, en zich daerdoor zelf in diens afhankelykheid stellendeGa naar voetnoot(5). In geene mindere achting stond de opvolger van Jan I by den nieuwen keizer Albrecht I van OostenrykGa naar voetnoot(6), die in 1298 Adolf van Nassau op den | |||||||
[pagina 414]
| |||||||
troon verving. Nauwelyks had hy dien beklommen, of zyne eerste gunsten waren voor den hertog van Brabant, bevestigende hem, by brieven van 27 November, in al de leenen, regten en voorregten, welke de keizers sedert eene eeuw herwaerts aen Jans voorzaten hadden, uitgereikt, en vernieuwende in 't byzonder de schenkaedjen door Philip van Zwaben aen hertog Hendrik I gedaen, in 1204Ga naar voetnoot(1). 't Is waer, die zonderlinge bereidwilligheid van de hoofden des ryks, vooral sedert de tyden van Philip van Zwaben, om de brabantsche vorsten met weldaden te overladen, was niet enkel gegrond op persoonlyke achting of genegenheid. Zy verklaert zich tevens door het groot vermogen onzer hertogen die, veel onafhankelyker zynde dan het meeste deel der andere leenmannen, daerdoor zelf meer dienst aen den keizer konden bewyzen | |||||||
[pagina 415]
| |||||||
dan zy van hem voordeelen te verwachten hadden. Verre dat zy al hunne erflanden van de kroon te leen hielden, was bykans heel Brabant allodiael eigendom van hun stamhuis, voor hetwelk zy derhalve aen niemand hulde noch manschap doen moesten, gelyk wy hiervoren breedvoeriger hebben getoondGa naar voetnoot(1). Ook ziet men van ouds her de hertogen van Brabant, even als de koningen, en in 't algemeen de souvereine vorsten, hunne grootheid aen den dag leggen door eenen schitterenden hofstaet, vooral daerin gelegen dat, overal waer zy hun verblyf hielden of in hunne hoedanigheid verschenen, zy door erfelyke hoogambtenaren, immer uit 's lands adel gekozen, plegtiglyk gediend werden. Behalve hunne KapellaensGa naar voetnoot(2), hunne Kanseliers of Geheimschryvers, hunne Jagt-Ga naar voetnoot(3) en Warandmees- | |||||||
[pagina 416]
| |||||||
tersGa naar voetnoot(1), hunne Valkeniers en andere beambten, hadden de hertogen vier erfelyke Hofdienaers; den Seneschalk, den Kamerling, den Maerschalk en den Standaertdrager van Brabant. De Seneschalk of Hofmeester had de zorg over 's hertogs tafel, en stelde hem de spyzen voor, by plegtige feestmalen. Dit ambt behoorde erfelyk | |||||||
[pagina 417]
| |||||||
aen de heeren van RotselaerGa naar voetnoot(1), een paer mylen van LeuvenGa naar voetnoot(2). Dat van Kamerling was vastgehecht aen de baendery van Heverlé, naby dezelfde stad, en kwam, by verloop van tyd, met die heerlykheid in het huis van Aerschot. De weerdigheid van Maerschalk was erfelyk in het huis van Wesemale. Deze ambtenaer had het opzigt over het leger, strafte de misdaden der knechten en besliste hunne geschillen. Zonder hem mogt er geen krygsraed gehouden of geenen vrede | |||||||
[pagina 418]
| |||||||
gesloten worden. Hy was van regtswege de opleider der Leuvensche burgery, tot eene myl ver van hunne stad. Voorts zorgde hy voor de mondbehoeftenGa naar voetnoot(1); hy koos zelf zyne plaets in het legerveld; hy had het beste peerd na dat des hertogs, het derde van al de rantsoenen, en al het vee aen den vyand ontnomen, alsmede, op het einde van den oorlog, het linnen en de houten meubelen van 's vorsten keuken. Aen het Hof had hy de vrye tafel, laken voor zyne kleedy, handschoenen, keersen en andere dingen. Eindelyk, de heer van Assche was de erfelyke Standaertdrager van Brabant. Het vorstelyk krygsteekenGa naar voetnoot(2) zelf werd, in tyd van vrede, bewaerd in de naestgelegen abtdy van Afflighem, welke, telkens dat de hertog te veld trok, eenen wagen leveren en onderhouden moest, ten dienste van 's lands KornetGa naar voetnoot(3). | |||||||
[pagina 419]
| |||||||
Deze vier hooge hofambten bestonden van in de elfde of twaelfde eeuw, maer ontvingen een nieuwen luister uit de vermeerdering van magt en aenzien welke de victorie van Woeringen den landvorst had bygezet. Gelukkiglyk mogt de standaert van Brabant in zyn gewyden schuilhoek blyven, gedurende de regering van Jan den Vreedzame die, indachtig aen de groote opofferingen door adel en volk gedaen, geene andere bekommering had dan om den luister van zyn stamhuis en 's lands welvaert te handhaven, zonder op nieuwe krygsbedryven of nieuwe veroveringen te doelen. Het is nogtans niet dat Jan II zyne dagen in eenen stillen vrede door mogt brengen: verre van daer, hy leefde gedurig te midden van allerlei bezwaren en ruststoorende toevallen zoo buiten als binnen zyn land; want behalve de moeijelykheden welke het naburig Mechelen hem opleverden, en waer wy in het volgend hoofdstuk zullen van spreken, was hy noodwendig verwikkeld in de krakeelen die tusschen Vlaenderen en Frankryk om- | |||||||
[pagina 420]
| |||||||
trent dien tyd ontstonden. Trouwens hoe kon de hertog van Brabant onverschillig blyven by den hoon zyn' grootvader graef Wyt en zyne eigen gemalin aengedaen door koning Philip den Schoone, die de verloofde Philippine van Vlaenderen niet alleen aen haren bruidegom den prins van WallisGa naar voetnoot(1) met geweld onttrok, maer tegen alle regt en rede te Parys gevangen hieldGa naar voetnoot(2)? Hertog Jan sprak voor de jeugdige Philippine ten besteGa naar voetnoot(3); doch ziende dat de trotsche Franschman voor zyne zoo wel als voor de vermaningen van paus Bonifacius doof bleef, aerzelde hy niet om, ten jare 1296, met Wyt van Vlaenderen, met Eduard van Engeland en met onderscheidene andere vorsten in het verbond van Geertsbergen te treden, ten einde gezamentlyk palen te stellen aen den moedwil des koningsGa naar voetnoot(4). Wy hebben elders gezienGa naar voetnoot(5) hoe slecht de leden | |||||||
[pagina 421]
| |||||||
van dat bondgenootschap hun woord hielden: wanneer het er op aenkwam, lieten zy den ouden graef zoo goed als alleen vechten tegen zyn wreveligen leenheer. Te vergeefs werd hy ondersteund door hertog Jan en den graef van GulikGa naar voetnoot(1): zyn val was niet te beletten, vooral sedert dat in den zomer van 1299 koning Eduard zelf met Philip den Schoone vrede had gemaektGa naar voetnoot(2). Het jaer daerna zat Wyt, met twee zyner kinderen en met de voornaemste baronnen des lands achter de grendels van den Franschman, zoodat deze alhaest geheel Vlaenderen in zyne magt had; want de steden zelf vielen af, gelyk een groot gedeelte des adelsGa naar voetnoot(3). Zoo deed alsdan ook onze hertog, 't is waer, misschien niet meer wetende met wien het te houden, en latende daeromtrent den vryen keus aen zyne leenmannen. Evenwel men bevindt dat sommige heeren, in 1302, met de Vlamingen heulden op het slagveld van KortrykGa naar voetnoot(4), terwyl Jans eigen | |||||||
[pagina 422]
| |||||||
oom Godevaert en diens zoon aen de zyde der Franschen gingen vechtenGa naar voetnoot(1) en met hen verslagen werden, zoodanig dat beide vorsten, mitsgaders een aenzienlyk getal brabantsche riddersGa naar voetnoot(2), onder de dooden blevenGa naar voetnoot(3). Hertog Jan was zelf te Kortryk niet geweest, en sedert schynt hy zich met de vlaemsche zaken niet verder ingelaten te hebben, ten zy om, in 1305, den vrede van Athies te waerborgen, naer het | |||||||
[pagina 423]
| |||||||
voorbeeld van meer andere vorsten die, als hy, er belang by hadden dat de rust in dat land hersteld wierdeGa naar voetnoot(1). Trouwens, het zag er toen in zyn eigen land slim genoeg uit om den hertog ernstiglyk te bekommeren, want vele steden zwaeiden de vaen des oproers, even als eenige jaren vroeger Gent en Brugge gedaen haddenGa naar voetnoot(2), en met geen minder gevaer van heel Brabant in rep en roer te brengen. Hier, gelyk in Vlaenderen, was er eene algemeene terugwerking ontstaen van de nederige klassen der burgery tegen den stedelyken adel die, omstreeks denzelfden tyd, overal, mag men zeggen, doch voornamelyk in de meest bevolkte en bloeijendste gemeenten, het voorwerp was geworden van den haet en den nayver der menigte. Van ouds her vindt men in de steden aenzienlyke liedenGa naar voetnoot(3) van vrye geboorte, op allodialen bodem woonende, of hebbende voor en na den cynsgrond | |||||||
[pagina 424]
| |||||||
waer hunne huizen op stonden van den landheer afgekochtGa naar voetnoot(1). Aenvankelyk klein in getal, dewyl verre weg de meeste grondeigenaers op het land leefden, groeiden zy allengskens aen, en maekten op den duer, door eigen nakroost, door onderlinge huwelyken of door verbindtenissen met andere huizen, een merkelyk gedeelte der stedelyke bevolkingen uit, zoo nogtans dat de verspreide takkenGa naar voetnoot(2) immer vast hielden aen zekere oude stammen, waer zy de wapenschilden van voerden of met de hunne vermengden. Zie daer den oorsprong der dusgenaemde GeslachtenGa naar voetnoot(3), welke men, door geheel de middeleeuwen heen, in bykans al de steden van Opper- en Nederduitschland aentreftGa naar voetnoot(4). Zy waren, in de dry voornaemste van Brabant, Brussel, Leuven en | |||||||
[pagina 425]
| |||||||
AntwerpenGa naar voetnoot(1), ten getalle van zeven. Die van Brussel hieten S'LeeuwsGa naar voetnoot(2), S'Weerts, SerhuyghsGa naar voetnoot(3), Ser-Roelofs, Van Coudenberghe, Uten-SteenwegheGa naar voetnoot(4) en Van RodenbekeGa naar voetnoot(5). De Patriciërs van Leuven waren de Uten-Lieminghen, de Van Calsteren, de Van Redinghen, de Van den Steenen, de Verrusalems, de Van Roden en de GielissenGa naar voetnoot(6). | |||||||
[pagina 426]
| |||||||
Eindelyk de zeven Schaken van Antwerpen waren de Wilmaers, de Volckaerts, de Papen of S'papen, de Impeghems, de Bodes, de Van Hobokens en de AleynsGa naar voetnoot(1). Dat, by de opkomst der steden en hare langzame ontwikkeling, de eerste overheden of regters uit die klas van oude grondeigenaars moesten genomen worden, spreekt van zelf. Zy alleen waren vrygeborenen of, gelyk men zegde, schepenbare vryenGa naar voetnoot(2); zy alleen hadden eenig onderrigt, eenige beschaefdheid: terwyl de nering-doende ingezetenen, winkeliers, slyters van eetwaren, schoen- en kleermakers, vleeschhouwers en smeden, nog geen persoonlyke vryheid genoten of slechts ten halve vrye lieden waren, en dat de lagere klassen van handwerkers, dienstboden en dergelyken, nog lang lyfeigenen bleven. Tot dan toe kon er dus niemand klagen dat de stedelyke eereposten, waer de groote hoop onbevoegd en onbekwaem voor was, uitsluitelyk door de hooge burgery vervuld werden: de staet der maetschappy bragt dat meê. Doch wan- | |||||||
[pagina 427]
| |||||||
neer, by verloop van tyd, de steden eene betere inrigting hadden gekregen door de Keuren; wanneer de inwoonders, ook van lageren stand, de vryheid verworven hebbende op hunne beurt goede lieden geworden warenGa naar voetnoot(1); wanneer de handeldryvende burgers eene hoofdgildGa naar voetnoot(2) daerstelden, terwyl de werkende klassen, in ambachten ver- | |||||||
[pagina 428]
| |||||||
deeld, een meer of minder getal NatiënGa naar voetnoot(1) uitmaekten; wanneer de kleinen, door nyverheid of kunstvlyt welhebbend, sommigen zelfs ryk geworden, en dan ook al in beschaving vooruitgegaen waren: alsdan kon het niet missen of het meerendeel der ingezetenen moest met nydige oogen aenzien dat al de stedelyke ambten, waer eer of geld meê te winnen was, voortdurend alleen in de handen der Grooten, en de burgerlieden overal uitgesloten bleven. Het algemeen misnoegen had des te meer grond, daer de edelen, die in den stedelyken raed of aen de schepenbank zaten, niet altyd de ware belangen der burgery voor oogen hadden, of soms uitspraken deden welke eerder door baetzucht of party- | |||||||
[pagina 429]
| |||||||
digheid ingegeven waren, dan door het regt en het geweten. Doch hoe het kwaed geweerd? Die van de Geslachten waren sints onheugelyke tyden in bezit der posten, en wilden daer niet van afzien, bewerende dat hun zulks van regtswege toekwam. Een regt was het niet: 't was enkel aenmatiging, door een langdurig gebruik allengskens gewettigd, even als het voorregt der Keurvorsten in het ryk, en als vele andere regten of voorregten waer men in de middeleeuwen zich op beriepGa naar voetnoot(1). Maer de | |||||||
[pagina 430]
| |||||||
edelen spanden samen, en vonden daerenboven steun by den Landvorst, dien zy dienden, naest wien zy ten stryd trokken, velen zelfs bekleed met de ridderlyke weerdigheid. Het was dus te voorzien dat het de burgery groote moeite zou kosten om haer deel te bekomen in het stedelyk bestier en de eerambten. 't Is waer, die burgery mogt ook, en thans meer dan ooit, hare bewezen diensten doen gelden, sedert dat zy Jan I de victorie van Woeringen had helpen behalen, en zoo edelmoedig haren twintigsten penning opgeofferd om 's lands schulden te korten. De regerende hertog was daer getuige van geweest, en kon de trouw zyner stedelingen niet miskennen: ook zou hy hun vermoedelyk met tyd en stond regt hebben doen wedervaren, met aen de alleenheersching der edelen een einde te stellen; maer, gelyk het gaet, de burgers bedierven hunne zaek door een al te blinden drift. Zy wilden met geweld doordryven wat slechts van lieverlede | |||||||
[pagina 431]
| |||||||
en door het vorstelyk oppergezag kon tot stand worden gebragt, en werden gestraft voor hunne balddadigheid, in stede van het loon hunner vaderlandsliefde te ontvangen. Te Antwerpen brak reeds het onweêr uit in 1301; doch men weet er weinig byzonderheden vanGa naar voetnoot(1), ten zy alleen dat hertog Jan er met de wapens moest tusschen komen, dat hy eenige hoofden deed vallen, en de stad eene zware geldboet oplegde, om den moedwil der menigte in te toomenGa naar voetnoot(2). Het jaer daerna spookte het te Mechelen. Daer had de vorst eenen hoofdschout genoemd, die aen het volk mishaegde, en eerlang in eenen oproer dood geslagen werd. Ja meer, toen de hertog zich derwaerts begaf om de moord zyns ambtenaers te wreken, dorst het gepeupel de stadspoorten sluiten, zoodat Jan genoodzaekt werd krygsmagt te verzamelen en Mechelen te belegeren, waer hy veel tyd aen besteedde, en er met groote moeite in geraekteGa naar voetnoot(3). | |||||||
[pagina 432]
| |||||||
Van Mechelen sloeg het vuer over naer 's Hertogen-Bosch. Daer joeg, in 1304, het opgeruide volk zyne wethouders weg, en verving ze door anderen uit lagere standen gekozen. Te vergeefs zond de vorst er Jan Van Cuick naer toe met eene krygsbende, om de muiters te temmen: deze kwamen in menigte hunne stad uit, en randden zelf den heer Van Cuick aen, met zulk gevolg dat hy er het leven by inschoot naest velen der zynen, terwyl vele anderen gevankelyk meêgevoerd werden door de verwinnaers. Het blykt niet hoe de hertog de overhand heeft gekregen, maer wel dat de stad, het jaer daerna, tot de gehoorzaemheid weêrgekeerd was, en zich nieuwe schepenen, door den vorst zelf aengesteld, moest laten welgevallen, zynde die van 1304 in ballingschap gezonden, en de burgery met eene geldboet gestraft gewordenGa naar voetnoot(1). Deze strengheid belette niet dat, nog hetzelfde jaer, het volk van Leuven ook de horens opstak en tegen de Patriciërs samenzwoer. Maer de overheid nam daer in tyds de voorbaen, om het kwaed niet | |||||||
[pagina 433]
| |||||||
te laten uitberstenGa naar voetnoot(1). Zy legde de hand op het eedgespan, en verbande meer dan vyftig poorters, bykans allen ambachtsliedenGa naar voetnoot(2); terwyl onderscheidene wevers en volders, waerschynlyk de belhamels der oproerigen, met 's hertogs toestemming naer het burgslot van Genappe vervoerd en daer in hechtenis gesteld werden, ondanks het Privilegie, twee jaer vroeger aen de Leuvenaers vergundGa naar voetnoot(3), dat zy voortaen nimmer buiten hunne stad zouden mogen gevangen gehouden wordenGa naar voetnoot(4). Sommige andere steden, buiten Brabant gelegen, als Maestricht, Sint-Truijen, Tongeren, Hooi en Gent, het zy dat die van Leuven het erger verbruid hadden dan wy uit de Geschiedenis weten, het zy dat de wethouders overal elkander in de hand werkten, beloofden schriftelyk dat zy aen de leuvensche bal- | |||||||
[pagina 434]
| |||||||
lingen het verblyf binnen hunne muren niet zouden toelatenGa naar voetnoot(1). En zelfs graef Robrecht van Bethune beloofde zulks voor geheel VlaenderenGa naar voetnoot(2). Maer wat er dan ook in 1305 te Leuven mag omgegaen zyn, zeker is het dat het slechts een staeltje kon wezen van 't geen er weinige maenden daerna te Brussel gebeurde. Daer werd, omstreeks KersmisGa naar voetnoot(3), een werkman gewond door eenen burger uit de Geslachten. Zulk een alledaegsch voorval, waer men anders weinig of geen acht zou op gegeven hebben, was toen genoeg om de geesten in 't vuer te zetten en eene algemeene opschudding te verwekken. De ambachtslieden, schoenmakers, smeden, vleeschhouwers, bakkers en velerlei anderen, maer inzonderheid die der DraperyeGa naar voetnoot(4) schoolden samen, en liepen naer de huizen der edelen, waervan er eenige op den grond gehaeld werdenGa naar voetnoot(5), ondanks de poogingen der hertogin, | |||||||
[pagina 435]
| |||||||
die deed wat zy konde om de gemoederen te stillen maer nergens gehoor vond. Alsdan meenende dat zy het spel gewonnen hadden, stelden zy nieuwe Schepenen aen, gelyk ook BurgemeestersGa naar voetnoot(1) en Raedslieden of GezworenenGa naar voetnoot(2), even als of zy daer vrymagtig over beschikken konden, en zich om de goed- of afkeuring des hertogs niet moesten | |||||||
[pagina 436]
| |||||||
bekreunen. Maer Jan, die in dat oogenblik te Tervueren was, wachtte slechts tot zyne gemalin hem vervoegd had, om aen de Brusselaers eene les te geven. By akten van 21 February en 4 Meert 1306 besloot hy de edellieden in hunne voorregten te zullen herstellen, en verklaerde dat hy de zaek der Geslachten voor de zyne nam, belovende vrede noch vergiffenis aen de oproerigen te zullen schenken, voor aleer zy al de gedane schade vergoed haddenGa naar voetnoot(1). De Brusselaers werden bang, toen zy hunnen hertog een zoo ernstige houding zagen nemen, en hoorden spreken van brieven tegen hen uitgevaerdigd, waer niet alleen het vorstelyk zegel, maer die der voornaemste baronnen aen hingen, tot meerder bekrachtiging. Zy vonden dus raedzaem middelen van verzoening te beproeven, en maekten op hunne beurt brieven, insgelyks onderteekend of bezegeld door vreemde en brabantsche heeren, waerby van den eenen kant de stedelyke overheden en geheel de gemeente, van den ande- | |||||||
[pagina 437]
| |||||||
ren kant al de ambachten zich onderwierpen aen hetgeen de vorst goed zou vinden te beslissen, of voor te schryven, tot herstel van den vrede in zyne stadGa naar voetnoot(1). Maer het zy dat het volk, door sommige roervinken misleid, het op nieuw verkorf; het zy dat de vorst te veel eischte van zyne onderdanen, het kwam tot geen' zoen. Verre van daer, de edellieden uit de Geslachten ruimden op eens hunne woonplaets, en vervoegden zich by den hertog te Tervueren, die weldra met zyne ridderschap naer Vilvoorden ging, besloten hebbende dit mael de wapens te gebruiken tegen de wrevelige Brusselaers. Deze hadden echter moed genoeg om hunnen heer niet stilzittend af te wachten, maer om hem zelf te gaen opzoeken ter plaetse waer hy zich tot den stryd bereidde. De ambachten trokken dan met vliegende vendels de poort uit, en overvielen de mannen van wapenen in de Vilvoordsche weiden, zoo onversaegd, dat, by het eerste treffen, | |||||||
[pagina 438]
| |||||||
hertog Jan zyn peerd verloor, en zelf in 't gras tuimelde. Doch wat konden de onervaren werklieden, zonder hoofd, zonder krygskunst, zonder overleg, wat konden zy doen tegen ruiters in hun stalen pantsers en helmetten die, met een enkelen zwaei van hun zweerd eenen voetknecht in twee hakten, en er vier vyf anderen kwetsten of deden zuizebollen? De hertog was in min dan een omzien weêr regt, en viel nu aen het hoofd der zynen de Brusselaers zoo geducht op 't lyf, dat hy ze haest dooreen sloeg, terug dreef, en te gelyk met de vlugtelingen binnen de stad voer. Zeventig burgerlieden waren blyven liggen. Dit gebeurde op den eersten dag van Mei 1306Ga naar voetnoot(1). Nu was 't den hertog zyn beurt, en moesten de ambachten het misgelden. De wevers en de volders werden uitgezet, met verbod, op doodstraf en verbeurte hunner goederen, van nog in de stad te vernachten. Eenigen hunner werden ja levendig begravenGa naar voetnoot(2) op de kosten der gemeente, welke | |||||||
[pagina 439]
| |||||||
daerenboven meer dan dry duizend pond te betalen kreeg voor toegebragte schade aen die van de Geslachten, honderd pond voor 's hertogs klepper, alsmede andere boeten, van tien tot zestig pond, voor de peerden welke onderscheidene heeren in het zelfde gevecht van Vilvoorden verloren haddenGa naar voetnoot(1). Verder sprak Jan den 12 Juny zyn vonnis uit, waerby de Geslachten in hunne ambten en voorregten gehandhaefd werden, de jaerlyksche keus der Schepenen geregeldGa naar voetnoot(2), de Gemeente afgeschaftGa naar voetnoot(3), de Privilegiën ingetrok- | |||||||
[pagina 440]
| |||||||
kenGa naar voetnoot(1), en meer andere maetregelen genomen tot waerborg der openbare rust en orde in BrusselGa naar voetnoot(2). Den zelfden dag vaerdigde de hertog nog een ander Charter uit, om de twisten, welke tusschen de ambachten en de Laken-GildGa naar voetnoot(3) ontstaen waren te slechten. De Gild werd op eenen nieuwen voet ingerigt, en gesteld onder het bestier van acht HoofdmannenGa naar voetnoot(4) en twee Dekens, jaerlyks te kiezen uitsluitelyk onder de leden der Geslachten, zullende die aengestelde overheden, gezamentlyk met de Schepenen, magt hebben om andere verordeningen te maken ten algemeenen nutte, en | |||||||
[pagina 441]
| |||||||
's hertogs Amman, des noods, verpligt wezen met zyne serjanten hun krachtdadige hulp te leenen, tot zekerder uitvoering der beraemde voorschriftenGa naar voetnoot(1). Zoo, ziet men, werd het openbaer gezag te Brussel, beter dan ooit, in de handen der edelen gevestigd. Hetzelfde geschiedde ook te Leuven. De hertog gaf, den 17 September 1306, eene uitgebreide Keure aen de stad, waerby de ambachten insgelyks zeer gekortwiekt werden, en de magt der stedelyke ambtenaren niet weinig versterkt: zoo nogtans dat Jan tevens nieuwe gunsten aen de burgery bewees, zalvende aldus met eene hand, terwyl hy met de andere kastyddeGa naar voetnoot(2). De beroerten in de steden van Brabant schynen hiermede een einde gehad te hebben; ten minste vindt men in de volgende jaren geene nieuwe onlusten vermeld: zoodat Jan de Vreedzame hopen mogt voortaen vry te zullen wezen van de beslommeringen, welke tot dus verre hem het leven en | |||||||
[pagina 442]
| |||||||
het bestier vry moeijelyk hadden gemaekt. In 1308 had hy het genoegen zyne zuster Margareet den keizerlyken troon te zien beklimmen, toen, na de dood van Albrecht IGa naar voetnoot(1), haer gemael, graef Hendrik van Luxemburg, eerst te RheussGa naar voetnoot(2), vervolgens te Frankfort tot Roomsch-Koning gekozenGa naar voetnoot(3) en, den 6 January 1309, te Aken gekroond werdGa naar voetnoot(4). Onze hertog woonde deze laetste plegtigheid by, en kreeg weldra van zyn' zwager de bevestiging | |||||||
[pagina 443]
| |||||||
van alles wat diens voorgangers aen de brabantsche vorsten vergund haddenGa naar voetnoot(1). De toekomst scheen derhalve hertog Jan allenzins toe te lachen, hadde hy er slechts mogen op rekenen: maer neen, eene geheime kwael, het dusgenaemde steen of graveel, dat dagelyks toenam, voorspelde hem eene vroegtydige dood, des te meer onrustbarend, dewyl zyn eenige zoon en naemgenoot nog te jong was om de teugels des bewinds te houden, geboren zynde in of omstreeks 1300Ga naar voetnoot(2). Wat des vorsten kommer nog vermeerderde, was de vrees voor nieuwe gistingen in de steden, gedurende de minderjarigheid van zynen erfgenaem. Trouwens, de aengewende strengheid had er | |||||||
[pagina 444]
| |||||||
het kwaed wel oogenblikkelyk gedempt, maer de oorzaek niet weggenomen: in tegendeel, de adelyke familiën, fier op den steun dien zy by den landheer gevonden hadden, lieten hare meesterschap meer dan ooit gevoelen. Wat zou het dan zyn onder de regering van een kind, beroofd van eigen ontzag zoo wel by het volk als by de Grooten en de ambtenaren? Zouden deze niet dagelyks verder grypen, de geregtigheid verwaerloozen, de steden naer willekeur bestieren, de burgeryen knevelen, de ambachtslieden verdrukken, en eindigen met geheel den Staet om te keeren of in de grootste verwarring te brengen? Hertog Jan, willende daer zoo veel mogelyk in voorzien, beriep, in den zomer van 1312, de baronnen des lands en de wethouders der voornaemste steden op eene plegtige vergadering in de groote Zael van CortenbergGa naar voetnoot(1), ten einde met hen raed te slaen, en middelen te zoeken om het hertogdom in vrede te bewaren. Daer verschenen meer dan zestig groote leenmannen en baenrotsen van BrabantGa naar voetnoot(2), mitsgaders de afgeveerdigden van | |||||||
[pagina 445]
| |||||||
achttien steden of vryhedenGa naar voetnoot(1), welke, gezament- | |||||||
[pagina 446]
| |||||||
lyk met hertog Jan, het vermaerde Charter van Cortenberg opstelden, en allen teekenden, of liever bezegelden, gelyk het toen ter tyd de gewoonte was. Dit Charter moet beschouwd worden als de eerste Constitutie van Brabant, hebbende in het vervolg tot grondslag gestrekt voor de dusgenaemde Blyde Inkomst, waer later spraek zal van zyn. Wy deelen dan, om het byzonder belang der zaek, de verordeningen van Cortenberg meê, in | |||||||
[pagina 447]
| |||||||
hare oorspronkelyke tael, met weglating nogtans van de voorafgaende beweegredenen en de achtervolgende bedingen of clausen, die, even als in al de middeleeuwsche oorkonden, ruim de twee derden van het stuk uitmaken.
I. - Eerstwaerf, dat wij, no onse hoyr, no onse nacomelinghe nemmermeer binnen onsen lande settinghe no bedeGa naar voetnoot(1) nemen en selen, hensij omme ocaisonGa naar voetnoot(2) van ridderscape, van huweleke, ochte van ghevangnesseGa naar voetnoot(3). Ende die bede sal men also weselecGa naar voetnoot(4) nemen, dat niemen van onsen lieden daer mede gequetst no verladenGa naar voetnoot(5) en sij. II. - Vort selen wij houden ende setten al onse lant te wette ende te vonnesse, ende onsen lieden, riken ende aermen, wet en vonnesse doenGa naar voetnoot(6), ghelijc dat de brieven spreken diereGa naar voetnoot(7) op ghemaect sijnGa naar voetnoot(8), ende in manieren dat men de selve brieven van den | |||||||
[pagina 448]
| |||||||
vonnessen met goeden ripen rade versien salGa naar voetnoot(1), ochte enech point daer in es dat te beterne es, ochte te suaerGa naar voetnoot(2) in eneghen dinghen onsen lieden ende onsen lande, dat men dat altoes beteren ende verlichten sal metten rade der goeder liede van onsen lande, ende metten ghenen die men daer toe kiesen ende ordeneren sal, ghelijc dat hier naer bescreven es. III. - Vort selen wij, onse hoyr ende onse nacomelinghe alle onse vrie stadenGa naar voetnoot(3) houden in haerre vriheiden ende rechte die si harebracht hebbenGa naar voetnoot(4), ende houden ende handelen de goede liede vanden staden na drecht van elker stat, van allen dinghenGa naar voetnoot(5), ende daerbovenGa naar voetnoot(6) niet werken no laten werken in engheerre manieren. IV. - Vort selen wij ende onse nacomelinghe bi ghemeinen rade van onsen landeGa naar voetnoot(7) kiesen binnen lands viere ridderen, de orborlecste ende de vroedsteGa naar voetnoot(8) die men vinden mach omme 's lands orboreGa naar voetnoot(9); ende drie goede liede van Lovene, drie goede liede van Brussele, | |||||||
[pagina 449]
| |||||||
enen goeden man van Antwerpen, enen van 's Hertoghen Bossche, enen van Thienen, ende enen van LeuweGa naar voetnoot(1). Ende dese die aldus ghecoren worden, selen comen ende vergaderen te Cortemberghe, van drien weken te drien weken, ende selen mechtech sijn (de welke macht wij hem (hun) gheven vor ons ende onse nacomelinghe) te verhorne ende te weteneGa naar voetnoot(2) ochte enech ghebrec es in den lande van eneghen dinghen, alse van den pointen die hier vore ghescreven sijn, ochte hier namaels ghevallen moghen, in wat maniere dat sij, ochte ghescien mach. Ende volle macht hebben van onsen weghen ende onsen nacomelinghen, altoes alle dese dinghe te versiene ende te verbeterne, ende alle andre goede dinghe te makene ende te ordeneerne op hare beste, na den orbore ons ende ons lands. Ende dat si daer mede doen ende ordeneren selen, dat dat vast ende ghestadeGa naar voetnoot(3) blive, sonder nemmermeer daer jeghen te doene ochte te commene van onsen weghen ochte onser nacomelinghen, in engheerre manierenGa naar voetnoot(4). | |||||||
[pagina 450]
| |||||||
V. - Ende vort, ware dat sake dal enech vanden vorgheseiden viere riddren, ochte vanden andren goeden lieden die hier toe ghecoren werden selen, van live te doede ghinghe, ochte niet orborlec en ware te desen dinghen, dat men dan enen andren kiesen ende setten sal in sine stat (plaets), bi rade vanden andren ende der goede liede vanden lande, al te Cortemberghe. VI. - Ende dese riddren ende goede liede, die hier toe selen ghecoren werden, selen sueren (zweren) op de heileghenGa naar voetnoot(1) ende op de heileghe Evangeliën, dat si ons ende onsen nacomelinghen, ende allen den lieden van onsen lande, rike ende aerme, wale (wel) bewaren selen naest hare machtGa naar voetnoot(2), ende elken houden in sinen rechte, ende recht ghescien doen na hare beste. VII. - Ende ware dat sake dat de riddren ende de goede liede vorgheseit te Cortemberghe eneghe dinghe maekten, visierden ochte ordeneerden, ende wij ochte onse nacomelinghe, ochte el yemenGa naar voetnoot(3), die dinghe ochte enech daer af braken, ochte niet houden en wouden, so consenteren wij, ende willen vor ons ende vor onse nacomelinghe, dat men binnen onsen lande engheen vonnesse segghen salGa naar voetnoot(4), noch dienst doen | |||||||
[pagina 451]
| |||||||
en sal, tote ane dier stont dat men die dinghe hilde ende ghescien dade, ghelijc dat vorgheseght es ende si daer ghemaect ende gheordenert selen sijn. VIII. - Ende alle dese dinghe vorgheseght, van pointe te pointe, ghelijc dat si hier vore ghescreven sijn, gheloven wij bi trouwen, ende sueren, hant ten heileghen op de heileghe Evangeliën, vor ons, vor onse hoyr ende nacomelinghe, omme nutscap ende proffit ons, ende ons lands, ende onser liede ghemeinlec van onsen lande, ewelec vast ende ghestade te houdene ende te doen houdene, sonder nemmermeer daer jeghen te comene, bi ons, no bi onse hoyr ochte nacomelinghe, no bi niemene el; ende dat wij nemmermeer, no onse nacomelinghe, no niemen van onsen weghen subtilheit, const, wech ochte engienGa naar voetnoot(1) souken en selen, noch pinenGa naar voetnoot(2) te vindene, daer wij mede hier jeghen comen mochten in eneghen manieren. IX. - Ende omme de meerre sekerheit ende eweleke vestinghe van desen dinghen, so bidden wij, bevelen ende heeten allen onsen baroenen van onsen lande, riddren, beide banerache ende andrenGa naar voetnoot(3), ende allen wie si sijn, die herscap hebben ende houden binnen onsen lande, ende den goeden lieden van onsen staden, grote ende cleine, ende manenseGa naar voetnoot(4) op de trouwe | |||||||
[pagina 452]
| |||||||
ende de hulde die si ons sculdech sijn, dat si alle de vorghenoemde dinghe, van pointe te pointe, ghelijc dat wise vore hebben gheloft te houdene, ende op al selken eet alse wire (wy er) toe ghedaen hebben, gheloven te houdene vor hen ende vor hare nacomelinghe ewelec, vast ende ghestade. X. - Vort bidden wij, bevelen ende heeten alle de vorghenoemde, die nu sijn ende wesen selen ten tijde, op de trouwe ende de hulde vorgheseght, waert dat wij, onse hoyr, ochte onse nacomelinghe jeghen de dinghe ende de pointe vorghenoemt, in al ochte in deele, comen wouden, ochte die breken in enegher manieren, dat si ons, no onse hoyr, no onsen nacomelinghen enghenen dienst no hulpe en doen, no onderdanech en sijn, tote ane dier stont dat wy ghebetert hadden, ochte doen beteren ende oprechtenGa naar voetnoot(1), alle de broken diere toe gheschiet waren, in den staet ende der vormen ghelijc dat de dinghe ende de pointe vorghenoemt boven ghescreven ende verclaert sijnGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 453]
| |||||||
Ende ware dat sake, dat enech van onsen baroenen, ridderen, banerache ochte andren, ochte el yemene, die herscap onder ons houdt, ochte liede van onsen staden die nu sijn ochte ten tide wesen selen, enech van desen vorghenoemden pointen breken wouden, ochte daer jeghen quamen in enegher manieren, ochte daer jeghen comen wouden: die hebben wij, al nu ghelijc dan, vor ons, vor onse hoyr ende nacomelinghe, vor onwettech ende vor onghetrouwe, ende die vortane te enghenen orconscapeGa naar voetnoot(1), no te wette, no te vonnesse te stane. XI. - Vort bidden wij, bevelen, heeten ende manen alle onsen baronen, ridderen, cnapen ende lieden van onsen staden, op de trouwe, hulde ende eet vorghenoemt, dat si ewelec alle de dinghe ende pointe vorgheseght, ende elc sunderlinghe deen den andren houden doen, met eendrechtecheiden, ende daer toe helpen met crachte ende met machte, waert datter yemen jeghen quame, ochte comen woude in enegher manieren. XII. - Ende omme alle dese dinghe ende pointe vorgheseght, ende elc bi hem, van ons, van onsen hoyr ende nacomelinghe te houdene ghelijc dat vore ghescreven es, ewelec, vast ende ghestade, daer toe verbinden wij ons, onse hoyr ende nacomelinghe, ende renuncieren ende vertienGa naar voetnoot(2) vor ons, onse hoyr ende | |||||||
[pagina 454]
| |||||||
nacomelinghe, alle dier dinghe (beide van faite ende van rechte), in general ende in special, die ons, ochte onsen nacomelinghen helpen mochten, ochte in staden staenGa naar voetnoot(1) jeghen dese letteren, ende daer dese jeghenwardeghe letteren, in al ochte indeele, hare cracht ochte hare virtut verliesen mochten, in enegher manieren.
Wat volgt is eene lange beroeping, met naem en toenaem, van al de aenwezige heeren, en vervolgens van al de vertegenwoordigde steden, om hunne zegels met dat des hertogs aen het Charter te hechten in kennessen der waerheit. En eindelyk de verklaring dier zelfde heeren en steden, andermael allen genoemd, dat zy beloven en zweren de bovenstaende punten te zullen houden vast ende ghestade, en, ten blyke daervan, hunne zegels aen deze letteren hangen. Het slot luidt:
Dese letteren waren ghemaect int jaer vander Incarnacien ons Heren alse men screef MCCC ende tweleve, inde maent van Septembre, Swoendaghs vor Sente Baefs dachGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 455]
| |||||||
Door het Charter van Cortenberg wilde Jan II zyne onderdanen vrywaren tegen den willekeur en het onregt, en 't voorvaderlyk erfdeel in den vrede bevestigd aen zyn eenigen zoon overlaten. Daer bleef hem nog iets anders te doen ten behoeve der kloosters en abtdyen, welke, in den benepen toestand van het gemeenebest, ondanks hunne voorregten, door herhaelde talgen, schattingen en onverschuldigde diensten deerlyk waren verdrukt geweestGa naar voetnoot(1). De vorst voorzag daer ook in, door plegtige brieven van den 3 October 1312, waerby hy al de geestelyke gestichten van Brabant op nieuw en voor altyd ontslaet van al zulke onbillyke lasten, met eed belovende, ook in den naem zyner opvolgers, dat hun voortaen geen onregt meer zal gedaen wordenGa naar voetnoot(2). Met dezen akt van regtveerdigheid en godsdienstzin sloot Jan II zyne aerdsche loopbaen: hy stierf te Tervueren den 27 October naestvolgend, | |||||||
[pagina 456]
| |||||||
en werd begraven in de kerk van Sinter Goedele te BrusselGa naar voetnoot1. |
|