Vaderlandsche historie. Deel 5
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |||||||||||
1248-1273.Volgorde der keizers.
Groote tusschenregering.
Frederik II was bezig met krygvoeren tegen de Welfen van Lombardyë, alwaer hy sedert lang Parma vruchteloos belegerde, terwyl zyn zoon Koenraet aen deze zyde der Alpen worstelde om | |||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||
zich in Germanië staende te houden, maer ook al zonder gunstigen uitslag. Aken nogtans hield het nog altyd met de Hohenstaufers, en dewyl in deze stad de onlangs gekozen koning moest gekroond wordenGa naar voetnoot(1), besloten Willems vrienden haer met geweld in te nemen. Hertog Hendrik III had nauwelyks zyn' vader begraven, of hy trok met 's lands adel naer de keizerlyke vesting om zynen neef by te staen. De inwoonders verweerden zich dapperlyk gedurende bykans zes maenden; maer in 't eind, ziende dat zy van Koenraet geene hulp kregen, en reeds beginnende honger te lyden, gaven zy op het laetste van October 1248 de stad by verdrag over, en Willem werd er gekroond den 1sten November. Deze godsdienstige plegtigheid moest veel bybrengen om zyne zaken in Duitschland voort te zetten, onder de wyze leiding des hertogs van Brabant, die aen den jongen koning tot raedsman gegeven werdGa naar voetnoot(2), te samen met bisschop Otto van UtrechtGa naar voetnoot(3). Wil- | |||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||
lem maekte vooral groote vorderingen na de dood van zyn' tegenstander Frederik II, die den 4 December 1250 overleed. 't Is waer, Frederiks zoon nam aenstonds den titel van keizer aen, en haestte zich naer Italië om in bezit te komen van hetgeen de vader daer behouden had; maer terwyl hy aen gene zyde van 't gebergte de vyanden van zyn stamhuis bevocht, en ja eenig voordeel behaelde, viel hem heel het Noorden van Duitschland af, waer Willems heerschappy genoegzaem algemeen erkend werd. Zelfs de koning van Bohemen, de hertogen van Beijeren en Saksen, de markgraef van Brandenburg onderwierpen zich in 1252 aen Willem, doende hem hulde als aen hun wettig hoofdGa naar voetnoot(1), waerdoor de vorst zoo veel moed kreeg, dat hy nog hetzelfde jaer eenen ryksdag te Frankfort beschreef. Daer verklaarde hy zyn' mededinger vervallen van het hertogdom van Zwaben, en deed uitroepen dat de vasallen der duitsche kroon, die binnen jaer en | |||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||
dag hunne leenen uit zyne handen niet zouden verheven hebben, daerdoor zelf alles wat zy van het ryk hielden zouden verbeurenGa naar voetnoot(1). Hy mogt eerlang nog stouter spreken, toen Koenraet, op het oogenblik dat hy gereedschap maekte om naer Duitschland weêr te komen, den 21 Mei 1254 uit de wereld gerukt werd, in den ouderdom van 26 jaren. Van dan af, mag men zeggen, vond Willem van Holland nergens tegenspraek meer, en was hy meester in het ryk, voor zoo veel namelyk de ellendige staet der maetschappy alsdan toeliet. Het is moeijelyk zich een denkbeeld te maken van de wanorde, welke uit de langdurige twisten tusschen de geestelyke en de wereldlyke magt voortgesproten was, vooral in Duitschland. Al de maetschappelyke banden waren er, ik zeg niet verslapt, maer verbroken; niemand gehoorzaemde aen het openbaer gezag; regt en wetten lagen geknakt; overal heerschte geweld en moedwil; nergens was veiligheid; de landen werden afgeloopen van struikroovers en moordenaers, de waters van | |||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||
zeeschuimers; de edellieden, de leenmannen, niet te vrede met de kroon te bestelen en zich, waer zy konden, een stuk der koninklyke domeinen aen te matigen, bouwden kasteelen op de hoogste strandrotsen van Rhyn en ElbeGa naar voetnoot(1), van waer zy als verhongerde grypvogels op de voorbyvarenden nederstortten, om ze uit te schudden of hun ondragelyke tollen af te persen. Alle koophandel was dus gestremd, alle maetschappelyke voortgang opgeschorst, en de steden, te voren reeds bloeijend, moesten vallen, dewyl het vorstelyk gezag haer niet beschermen kon, of zy moesten de een de ander ondersteunen, en bondgenootschappen aengaen om malkander te verdedigen tegen de velerlei vyanden der gemeene welvaert. Dit middel verkozen zy. In 1254 werden te Mainz de grondslagen gelegd van het dusgenaemd Rhynsch-Verbond, waer aenstonds meer dan zeven- | |||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||
tig duitsche steden in traden, en dat door koning Willem bekrachtigd werdGa naar voetnoot(1). De steden van het Noorden, Lubeck, Bremen, Hamburg, en die naby de Oostzee gelegen waren, als Rostock, Stralsund, Stettin, Dantzig, Königsberg en andere, volgden dat voorbeeld naGa naar voetnoot(2), zich verbindende om gezamenderhand de zeeroovery tegen te gaen en den handel voort te zetten. Uit dit laetste bondgenoot- | |||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||
schap ontstond met der tyd de Duitsche HanseGa naar voetnoot(1), zoo vermaerd geworden om hare zeemagt, en om de uitgebreide handels-betrekkingen welke zy met Brabant en Vlaenderen, vooral met Brugge aenknoopteGa naar voetnoot(2), werwaerts zy de koopwaren van het Noorden aenvoerde, om die te ruilen tegen de voortbrengsels van Oost en ZuidenGa naar voetnoot(3). In de Nederlanden, alwaer de wanorde op verre na zoo groot niet was, gevoelden echter de steden even als de vorsten de noodwendigheid om, door onderlinge verdragen en verbindtenissen, zich te beschutten tegen vyandlyke aenvallen van buiten | |||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||
of woelingen van binnen. Aldus sloot hertog Hendrik III, in 1248, een verbond met graef Willem van VlaenderenGa naar voetnoot(1), waerby deze op zich nam Brabant te helpen tegen alle vyanden, uitgezonderd alleen Vlaenderens leenheerenGa naar voetnoot(2). Zoo verbonden zich nog dat zelfde jaer onze hertog, de bisschop van Luik en de graven van Gelder en van Loon om elkander by te staen met hunne vasallen en al hunne magt tegen al wie een van hen zou durven aenrandenGa naar voetnoot(3). De brabantsche steden, op hare beurt, zochten omtrent denzelfden tyd de inwendige rust te waerborgen, en de neringen harer burgeryen te beschermen, door onderlinge overeenkomsten, gelyk er in 1249 eene getroffen werd tusschen Brussel en Antwerpen, alsmede tusschen de eerste dier beide steden en DiestGa naar voetnoot(4). | |||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||
De herstelling van het keizerlyk oppergezag kon alleen den vrede en de openbare veiligheid doen herleven in deze landen, doch vooral in Duitschland, alwaer de onlusten het meeste kwaed gesticht hadden. Koning Willem zag dat wel genoeg in: ook beriep hy den duitschen adel, alsmede de afgezanten der voornaemste steden op eenen ryksdag, die te Worms gehouden werd in de maend October 1255. In deze vergadering sloeg men raed over de beste middelen om orde in de zaken des ryks te brengen, en om de wederspannige leenmannen, die hunne baet zochten in plondertogten en knevelary, tot hunnen pligt weêr te brengen en tot de gehoorzaemheid. Daer werd mede besloten dat de koning het aenstaende jaer naer Roomen reizen zou, om de keizerskroon uit de handen van paus Alexander IVGa naar voetnoot(1) te ontvangenGa naar voetnoot(2), opdat hy aldus zyne volle magt en weerdigheid zou bezitten, en nog beter in staet wezen om de gewenschte orde in het ryk te herstellen. | |||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||
Ongelukkiglyk moest Willem nimmer de keizerskroon dragenGa naar voetnoot(1). Hy wilde, alvorens zich over de Alpen te verwyderen, eerst de WestfriezenGa naar voetnoot(2) temmen, die tot dan zyne heerschappy miskenden en versmaedden. Dat wrevelige volk, in zyn' overdreven vryheidszin, had sedert eeuwen de graven van Holland onophoudelyk bekommerd en, ofschoon meer dan eens overwonnen, telkens het hoofd weêr opgebeurd om halsstarrig in zyne ongehoorzaemheid voort te gaen. Koning Willem had zulks van het begin zyner regering ondervonden; want niet alleen was, in 1254, een eerste veldtogt tegen hen zonder goeden uitslag gebleven, maer een tweede, het jaer daerna te midden van den zomer ondernomen, was grootendeels mislukt, omdat 's ko- | |||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||
nings leger tusschen de meiren en kreken, die het land doorsnyden, en over den moerassigen bodem niet diep genoeg had kunnen indringen om de landzaten door eene ernstige nederlaeg tot onderwerping te brengen. Hy had dan besloten er op nieuw in den winter heen te trekken, wanneer de wateren zouden bevrozen en de weeke gronden in vaste vloeren veranderd zyn, bekwaem dus om talryke drommen van krygslieden te dragen. De togt werd inderdaed ondernomen in January 1256, met des te meer hoop, daer de vorst sedert ruim veertien dagen begonnen was, en aenhield. Tot aen de kanten van MedemblikGa naar voetnoot(1) voortgerukt zynde, verdeelde de koning zyne magt in tweëen, gevende het eene deel te bestieren aen den heer van Brederode, en stellende zich zelven aen het hoofd van 't andere. Jammer maer, de vorst was al te driftig, al te gejaegd om zyne wederspannige onderdanen op het lyf te vallen; want in stede van den bodem door anderen te doen beproeven, reed hy zelf vooruit, | |||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||
zwaer geharnast en zittende op een strydpeerd dat zelf met stalen deksels overladen was: toen op eens het ys van BerkmeirGa naar voetnoot(1) onder des ruiters voeten brak, zyn klepper tot aen den buik in den modder zonk, en de Koning, terwyl hy moeite deed om los te geraken, door de Friezen, welke uit eene hinderlaeg toeschoten, dood geslagen werd, eer hy den tyd had om zich te doen erkennen, of hulp van de zynen te krygenGa naar voetnoot(2). Zoo sneuvelde, den 28 January 1256, koning Willem, in den bloei zyner jaren, tot groot leed van geheel Holland, doch vooral tot ramp van het duitsche ryk, dat van zyne wysheid en kloeken moed alles had mogen verhopen, en nu op het onvoorzienst in de uiterste ellende gestort werd; want voortaen was er aen geen herstel van orde of gezag te denken. De troon stond ledig, de kroon lag op den grond, en men vond niemand wien men ze aen kon bieden. De laetste Hohenstaufer, Koenraets zoon en naemgenootGa naar voetnoot(3), was een vierjarig | |||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||
kindGa naar voetnoot(1), gansch onbekwaem in zulke nare omstandighedenGa naar voetnoot(2): en behalve de koning van Bohemen, die zich weigerig toonde, had niet één der ryksvorsten geld of magt genoeg om den wankelen troon van Duitschland te beklimmen, met eenig vooruitzigt van hem zynen vroegeren luister weêr te geven. Wat de verwarring nog grooter maekte, was, dat de aertsbisschop van Mainz die, als deken of voorzitter van het kies-kollegie, de keurvorsten samen moest roepen, in dat oogenblik gevangen zatGa naar voetnoot(3), en derhalve niets verrigten kon. Hy werd dan vervangen door den keulschen kerkvoogd, | |||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||
Koenraet van Hostade die, wetende dat geen der duitsche vorsten in staet was om de kroon te aenveerden, het besluit nam van ze te verkoopen aen eenen vreemdeling, aen Rykhart graef van Cornwall, Hendrik III van Engelands eigen broeder, en des laetsten keizer Frederiks zwagerGa naar voetnoot(1). Hy maekte met hem akkoord, stellende wat de kooper aen iederen keurvorst betalen zou; en koos hem vervolgens den 13 January 1257 te Frankfort tot Roomsch-koning, gezamentlyk met den paltzgraef van den Rhyn en den koning van Bohemen. Geeraert van Mainz had zyne stem uit Brunswyck gezondenGa naar voetnoot(2). Maer wat deden de andere keurvorsten? Die van Trier, gebelgd omdat zyn keulsche medeambtenaer voor hem minder gevraegd had, en daerenboven opgestookt door den koning van Frankryk, belegde op zyne beurt eene andere kiesvergadering, en samenspannende met den hertog van | |||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||
Saksen en den markgraef van Brandenburg, kozen deze dry, den 1 April, koning Alfons X van Castielje, bygenaemd den SterrekykerGa naar voetnoot(1), tot hoofd van het duitsche ryk. Zoo was dan dat ryk op nieuw verdeeld, dit mael zelfs tusschen twee vreemdelingen, die niet dan te worstelen hadden voor de oppermagt, om het luttel welvaert dat er in Duitschland nog over mogt blyven, onherstelbaer te vernielen. - Gelukkiglyk had Alfons X in zyn eigen land de handen zoo vol met de Mooren, welke nog gedeeltelyk van Spanje meester waren, dat hem tyd en lust ontbraken om over de Pyreneën te komen en zyn' mededinger in den weg te loopen. Hy beproefde dit wel door brieven, stellende by voorbeeld onzen hertog Hendrik IIIGa naar voetnoot(2) aen tot Vicaris des ryksGa naar voetnoot(3) tusschen Bra- | |||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||
bant en den RhynGa naar voetnoot(1), en zendende hem geld in overvloed om aenhangers onder de leenmannen te winnen en den Engelschman tegen te werkenGa naar voetnoot(2). Maer zulks kon weinig afdoen, noch belette dat Rykhart op O.-H. Hemelvaert te Aken gekroond werd; want deze ook had schatten van geld meêgebragt om vrienden te koopen, - en hertog Hendrik hield van geen twisten of van het bloed zyner onderdanen voor vreemde belangen op te offeren. Hendrik gaf daer, hetzelfde jaer 1258, een bewys van, toen de voogd des jongen graefs van Holland Floris VGa naar voetnoot(3), te Antwerpen op een steekspel by ongeluk gekwetst, aen zyne wond gestorven was, en hy, met Adelheid, Floris moei, tot de voogdy geroepen werd. De hertog nam dien last aen; maer ziende dat het getwist en de yverzucht van 's lands | |||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||
edellieden hem in moeijelykheden zouden verwikkeld hebben waer hy wilde buiten blyven, gaf hy wysselyk zyn ontslagGa naar voetnoot(1). Het is niet nogtans dat Brabants vorst, wanneer het zyn regt of zyne pligten gold, zich ontzag van handen uit de mouw te steken: neen, hy wist waer zyn zweerd hing, en toonde dit meer dan eens in zyne hoedanigheid van Groot-voogd van Sint Truijen, welks burgery hy moedig beschermde tegen de onbillyke eischen des luikschen kerkvoogdsGa naar voetnoot(2). Hy was zelfs zoo hoog in zyn wapens, dat het hem als beneden zyne weerdigheid scheen te moeten manschap doen aen den hertog van Limburg voor het gedeelte van Daelhem, dat een Limburgsch leen wasGa naar voetnoot(3): ook kocht hy, na er veel voeten voor verzet te hebben, in 1258 dat leenregt af van hertog Walraven IV, voor eene som van zes honderd keulsche marken, waermede hy het graefschap in vollen eigendom kreeg, zonder daer aen iemand | |||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||
ter wereld nog iets voor verschuldigd te blyvenGa naar voetnoot(1). In 1260 bereidde zich hertog Hendrik tot eenen togt naer het heilig Land, maer zyne reis werd verhinderd door eene ziekte die haestig toenam, en aldra zoo groot gevaer meêbragt, dat de vorst aen iets anders denken moest, namelyk om schikkingen van uitersten wil te maken. Hierin volgde hy het schoon voorbeeld van zynen vader, door een testament nagenoeg in denzelfden zin begrepen, maer nog gunstiger bepalingen voor de onderdanen inhoudendeGa naar voetnoot(2). Dit stuk is gedagteekend van den 26 February 1261, en de hertog stierf den laetsten dag derzelfde maend. Hy werd begraven in de kerk der Predikheeren te Leuven, wier klooster hy vier jaer vroeger gesticht hadGa naar voetnoot(3). | |||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||
Het was jammer dat Hendrik niet tevens gedacht had om zyne opvolging te regelen, alsmede om voor de voogdy zyner kinderen te zorgen; want beide die belangen verwekten veel onrust in het land, en dreigden uit te leiden op burgerkryg. De verstorven hertog liet dry zonen na, Hendrik, Jan en Godevaert, allen nog onmondigGa naar voetnoot(1), en eene dochter met name Maria. Deze vonden, 't is waer, de gereedste bescherming in hunne moeder Adelheid van BurgondiëGa naar voetnoot(2), die eene uitstekende vrouw moet geweest zyn; maer dewyl de voogdy als van zelf gepaerd ging met het bestier des lands gedurende de minderjarigheid van den oudsten erfgenaem, maekte zy de heerschzucht en den nayver gaende onder de naestbestaenden van het huis van Brabant. De landgraef van Hessen, als halve broeder des overledenen hertogsGa naar voetnoot(3), bood zich den | |||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||
eerste aen, doch werd zonder veel moeite afgewezen. Adelheid had er meer met Hendrik van Leuven, heer van Gaesbeke die, zwaerdmaeg der kinderen zyndeGa naar voetnoot(1), daerenboven land en banier in Brabant hebbende, en vooral de openbare achting genietende, zich feitelyk in de regering drong, tot groot mishagen niet alleen van de hertogin weduwe, maer naer 't schynt van vele anderen; want Adelheid, door de baronnen aengemoedigd, riep graef Otto van Gelder met diens broeder den bisschop van Luik, beide door hunne moeder na verwant aen de weezenGa naar voetnoot(2), tot onderstand, en bragt het zoo ver, dat zy Hendrik van Gaesbeke het land deed ruimenGa naar voetnoot(3). Maer in de handen van Otto, die toch eenigzins vreemd aen Brabant en dikwyls afwezig was, kon het bestier niet blyven, zoo min als in die des luikschen kerkvoogds. Ook zocht weldra de herto- | |||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||
gin zich van hen beleefdelyk te ontmaken, en kwam ten laetste met 's lands edellieden overeen dat zy de voogdy harer kinderen alsook 't bewind des hertogdoms waer zou nemen, gezamentlyk met heer Godevaert van PerweysGa naar voetnoot(1) en Wouter Berthout van Mechelen. Deze keus werd dan ook algemeen bygestemd, als zynde hiermeê de belangen der vorsten en der onderdanen even wel gewaerborgd. Adelheid van Burgondië had dus de eerste moeijelykheid gelukkig overwonnen; doch eene tweede kwam achterna, en was ja veel ernstiger van aert. Haer oudste zoon gaf weinig blyken van schranderheid, en scheen nimmer bekwaem te zullen worden om de teugels te houden van eenen aenzienlyken Staet. Zyn broeder Jan, in tegendeel, een ryzige jongeling, vol van vuer, van moed en van vernuft, toonde reeds dat hy met der tyd aen het hoofd der brabantsche ridderschap zou kunnen in het perk treden, en den roem van zyn stamhuis, ik zeg niet handhaven, maer verheffen, ja ten top | |||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||
voeren. Geen wonder dus dat de moeder hem liever zag, of ten minste dat zy van toen af den wensch koesterde om de opvolgingsorde te onderbreken, en haer tweeden zoon in Hendriks plaets te stellen. Die wensch was allenzins wettig, zoodanig dat de beide medevoogden de hertogin in de hand werkten om haer voornemen tot stand te brengen. Doch, gelyk het gaet in zulke hooge staetsbelangen, de gevoelens van adel en burgeryen liepen uiteen: velen, het zy uit beginselen van geregtigheid, het zy uit vrees voor de gevolgen - twist tusschen de broeders, onlusten in het land -, waren er tegen dat Hendrik onterfd wierde, die dan toch, zeiden zy, bejaerd geworden zynde, met behulp van wyze raedslieden het roer van den Staet wel zou kunnen bestieren. Van dat gedacht was Leuven, de hoofdstad van Brabant, niet zoo zeer misschien door eigen overtuiging dan wel opgestookt door den naburigen heer van Wesemale, die 't niet verkroppen kon dat de voogdy zyner klein-nevenGa naar voetnoot(1), aen een' Bert- | |||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||
hout toevertrouwd, en hy, erfmaerschalk van Brabant, voorbygezien werd, als een onweerdige. Hoe 't zy, heel de stad raekte welhaest in rep en roer: de burgers liepen verdeeld in twee vyandlyke partyen, de Blanckaerts en de ColversGa naar voetnoot(1), waervan de eersten het met de hertogin hielden, de anderen Hendriks regten waenden voor te staen. Na meer dan een jaer woelens, waer veelal bloed gestort, lichamen verminkt, ja levens by ingeschoten werden, kwamen in 1264 de Blanckaerts boven, en joegen hunne tegenstanders de stad uit, terwyl de heer van Wesemale, die voor den aendryver der Colvers genoegzaem bekend was, van hooger hand vermaend werd om aen zyn oproerig gedrag een eind te stellen. Hy zou dat mogelyk gedaen hebben, ware niet dit zelfde jaer Godevaert van Perweys uit de wereld gescheiden, en Hendrik van | |||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||
Bautershem, een aenverwant van Wouter BerthoutGa naar voetnoot(1), in zyne plaets gesteld als medevoogd der kinderen van BrabantGa naar voetnoot(2); maer nu was er aen Wesemaels woede geen houden meer. Hy zet zich opentlyk aen het hoofd der Colvers, maekt zich meester van de stad, verdryft met geweld de Blanckaerts, sluit zelfs de poorten voor de hertogin en haren zoon Jan, en stelt Geert de Colvere aen tot burgemeester. Het is nog niet al. Vuer en vlam als hy was tegen Berthout, op wien hy al de schuld wierp van zyne ter-zyde-stelling, leidde hy, in 't begin van 1266 de Leuvenaers met stille trommel naer Mechelen, om daer zynen wrok te gaen uitwerken op de inwoonders, alsof die verantwoordelyk waren voor hetgeen hun Dynast aen het hof van Brabant verrigtte. Zulke onderneming was dus al te onregtveerdig om niet kwalyk uit te vallen. Inderdaed, Wouter Berthout had er in tyds lucht van gekregen; maer verre van zyne stad te laten | |||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||
verrassen, kwam hy zelf aen de spits der Mechelsche en Brusselsche burgery die van Leuven te gemoet, en viel hun zoo driest op het lyf, dat zy, met een merkelyk verlies van manschap, tot Thieldonck toe terug geslagen werdenGa naar voetnoot(1), en ja twee neven van hunnen opleiderGa naar voetnoot(2) in de handen der overwinnaers lietenGa naar voetnoot(3). Hiermede was de heer van Wesemale een beetje getemd, en de Leuvenaers ook, zoodanig dat zy het jaer daerna reden verstonden, toen de hertogin hun een bezoek deed om uitleg te geven van hare loffelyke inzigten. Dit mael stemden zy zelfs in alles wat gedaen was, of voorgeslagen werd, bereidwillig toe, ingenomen, naer 't schynt, door het gunstig voorkomen van den jongen vorst die de moeder vergezelde. Ook werd er eerlang eene plegtige verzoening getroffen, door de voornaemste steden gewaerborgdGa naar voetnoot(4), en zoo was de rust in | |||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||
het volkryk Leuven weêr gelukkiglyk hersteldGa naar voetnoot(1). Zy werd het aldra in geheel het land door den plegtigen afstand dien Hendrik deed ten voordeele van zynen jongeren broeder. In eene vergadering gehouden te CortenbergGa naar voetnoot(2), tusschen Leuven en Brussel, den 14 Mei 1267Ga naar voetnoot(3), in het bywezen der voornaemste abten, edellieden en steden, door hare wethouders vertegenwoordigdGa naar voetnoot(4), droeg Adel- | |||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||
heids oudste zoonGa naar voetnoot(1), met vryen wil en uit eigen bewegingGa naar voetnoot(2), al zyne erfelyke regten op het hertogdom van Brabant en wat daer toe behoorde, over aen zyn volgenden broeder Jan, zwerende op het heilig Evangelie dat hy nimmer op deze overdragt weêr zou komen, ontslaende al de onderdanen en edelen van hunne trouw en manschap aen hem beloofd, en bevelende dat zy Jan voortaen erkennen zouden voor hertog van Brabant, alsmede hem in die hoedanigheid hulde en dienst bewyzen. Van dezen afstand en overdragt werden vervolgens openbare brieven opgesteld door den bisschop van Kameryk, onder de getuigenis van eene menigte edelliedenGa naar voetnoot(3). Aldus was dan de groote moeijelykheid wegens de hertogelyke opvolging in Brabant beslist; maer de zaek had haer volle beslag niet, zoo lang de keizer, als leenheer van Brabant, er zyne toestem- | |||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||
ming niet aen gegeven had. Daer werd dan ook haestig voor gezorgd. Een brabantsch gezantschap vertrok naer Stratford by Londen (alwaer de Roomsch-Koning zich ophield) om het verrigte te Cortenberg door het hoofd des ryks bevestigd te krygen. Dit ging zoo goed als van zelf. Rykhart, bly genoeg dat men zyn gezag van zoo verre erkennen kwam, gaf last aen bisschop Nicolaes van Kameryk, bekleed met het ambt van kanselier, om, in zynen naem en by voorraed, de gedane overdragt te bekrachtigen, de gewoone hulde van Jan te ontvangen, en hem het verlei te geven van alles wat in Brabant leenroerig was van het rykGa naar voetnoot(1). Wy zeggen, by voorraed; want het was in Rykharts lastbrief besproken dat, wanneer hy zelf naer deze landen zou komen, de Brabantsche leenman | |||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||
zyne hulde in 's konings eigen handen vernieuwen zou. Dit geschiedde dan ook den 16 Augusty 1268, alswanneer de Engelschman, na eene lange afwezigheid Duitschland op nieuw bezoekende, eenigen tyd zyn verblyf hield te Kameryk, alwaer hy Adelheids zoon tot den eed van trouw en manschap ontving, en hem vervolgens het plegtig verlei gaf, uitdrukkelyk bevelende dat Jan voortaen als ryksvorst en wettige hertog van Brabant door allen erkend wierdeGa naar voetnoot(1). Aldra van Kameryk weêrgekeerd, deed hertog Jan zyn blyde intrede eerst vooral, gelyk de gewoonte meêbragt, te Leuven, alwaer hy den eed van getrouwigheid afnam, en op zyne beurt de voorregten der burgery bezwoerGa naar voetnoot(2). Daer verzoende hy | |||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||
zich ook met Arnout van WesemaleGa naar voetnoot(1), ontvangende diens hulde, en vervolgens die van al de andere leenmannen; want allen stemden nu met geestdrift toe aen hetgeen vroeger zoo veel tegenspraek had geleden. Des hertogs oudere broeder Hendrik vertrok met zyn' grootvader Huig van Burgondië, om te DijonGa naar voetnoot(2) het kloosterlyk leven te omhelzen in de abtdy van Sint Stephanus, alwaer hy het jaer daerna zyne plegtige belofte deedGa naar voetnoot(3). Wat den jongsten broeder, Godevaert van Brabant raekt, hertog Jan gaf hem voor zyn erfdeel of appanagie een jaerlyksch inkomen van dry duizend pond, daervoor aenwyzende de stad van Aerschot met een aental dorpen, landen, weiden en bosschen, van welke Godevaert de vruchten naest alle heerlyke regten genieten moestGa naar voetnoot(4), mits het geheel te leen te houden van zynen broeder en diens opvolgers in het hertogdomGa naar voetnoot(5). | |||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||
Thans was des vorsten eerste zorg om door den echt zyn eigen stamhuis te ondersteunen. De gemalin, van in 's vaders tyd aen Jans ouderen broeder bestemd, werd nu de zyne, Margareet namelyk, de dochter van den heiligen koning Lodewyk van Frankryk, met wie hy in 1269 het huwelyk aenging, maer eilaes! niet lang gelukkig was; want de edele vrouw bezweek in haren eersten arbeid, nemende hare spruit meê naer den hemel. In 1273 hertrouwde Jan met eene andere Margareet, dit mael de dochter van graef Wyt van VlaenderenGa naar voetnoot(1), welk huwelyk even spoedig gezegend werd en langer duerde. Nauwelyks echter waren de bruiloftsfeesten afgeloopen, of de hertog verloor zyne teer- | |||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||
geliefde moeder Adelheid van Burgondië, den 23 October van dat zelfde jaer overleden. Wy bebben hier nog eene andere dood te melden, die van den Roomsch-Koning Rykhart van Cornwall, welke den 2 April 1271 in Engeland gestorven was, latende de duitsche kroon zonder aenspraek van wege zyne kinderen. Het is waer zyn mededinger, Alfons X van Castielje, leefde nog; maer deze had nimmer eenen voet in Duitschland gezet, en mogt volstrekt op geenen byval rekenen van den kant der groote leenmannen, die meer dan ooit de noodwendigheid voelden van een' inlandschen vorst aen hun hoofd te hebben, om het ryk op te beuren uit den ellendigen staet van regeringloosheid en wanorde, waer het sedert zoo langen tyd in gedompeld lag. Ongelukkiglyk wist men niet wien de kroon aen te bieden, want bykans niemand was bekwaem om er den last met eere van te dragen. Na meer dan een jaer gedraeld en getwyfeld te hebben, besloten ten laetste onderscheidene keurvorsten zich te wenden tot koning Ottocar van Bohemen, werwaerts de aertsbisschop van Keulen aen het hoofd van een groot gezantschap vertrok, om het voorstel te doen; | |||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||
maer dit werd met een soort van versmading afgeslagen. Zoo stond dan de kroon van Duitschland voortdurend ledig, wanneer in September 1273 de keurvorsten te Frankfort vergaderd zynde, doch het onder hen niet eens kunnende worden, zich verlieten op Lodewyk den Strenge, paltzgraef van den Rhyn, met voorafspraek van den keus dien hy doen zou gezamentlyk by te treden. Dus gebeurde het: Lodewyk verklaerde zyne stem te willen geven aen den graef van HabsburgGa naar voetnoot(1); de overige keurvorsten te Frankfort tegenwoordig vereenigden zich daermeêGa naar voetnoot(2), en zoo kwam de zaek tot eenen uitslag den 29sten der opgemelde maend. Deze uitslag verwekte eene algemeene vreugd door geheel Duitschland: en te regt, want het ryk kreeg in Rodolf van HabsburgGa naar voetnoot(3) een' man | |||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||
van groote verdiensten, wys en kloekmoedig, in staet om een eind aen de wanorde te stellen en de vervallen welvaert allengskens te doen herleven. Den 24 October werd hy te Aken plegtiglyk gekroond, in het bywezen van eene menigte ryksvasallen, onder welke hertog Jan van Brabant een der voornaemste was, en te dier gelegenheid het verlei zyner leenen van den nieuwen Roomsch-Koning ontving, met bevestiging tevens van al de regten, vryheden en voordeelen door Rodolfs voorgangers aen onze vorsten vergundGa naar voetnoot(1). Van dat oogenblik was Jan I in zyn hertogdom geankerd; want mogt al de erkentenis van Rykhart, die slechts den naem van koning had, niet veel | |||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||
afdoende geweest zyn, het verlei van Rodolf stopte al de monden, en liet geen plaets meer voor de geringste tegenspraek. Het tydvak van zeventien jaren, verloopen tusschen de dood van koning Willem van Holland en de verheffing van Rodolf van Habsburg, draegt in de Geschiedenis den naem van Groote-tusschenregering. |
|