Vaderlandsche historie. Deel 5
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |||||||
1203-1235.Volgorde der keizers.
In 1203 waren de zaken van koning Otto niet weinig achteruit gegaen. Zyn mededinger, Philip van Zwaben, had zich in Duitschland weten te ankeren, vooral door de medehulp des franschen konings Philip-Auguste, die zich de gibeliensche belangen ernstiglyk aentrok. Vervolgens had hy op den Neder-Rhyn, met geld en schoone beloften, meer dan eenen ryksvorst overgehaeld, verzwak- | |||||||
[pagina 162]
| |||||||
kende aldus de party van zynen tegenstander. Otto's eigen broeder, Hendrik de Lange, paltzgraef van den Rhyn, viel hem afGa naar voetnoot(1), uit vrees dat hy anders zyn leen mogt kwyt geraken. Zoo deed mede de graef van Gulik die, wat meer te verwonderen was, den aertsbisschop van Keulen deed omslaen, hem die tot dan zoo yverig voor den welfschen vorst gewerkt had. Deze kerkvoogd ontving negen duizend marken zilvers tot loon van zynen afval, en tevens om er nog anderen meê te sleepen, gelyk hy werkelyk deed; want kort daerna bragt hy den hertog van Brabant zelf op Philips hand, wiens zaek daerdoor in Nederduitschland zoo goed als gewonnen wasGa naar voetnoot(2). In November 1204 trok Hendrik met een talryk gevolg van edellieden naer Coblenz, om de leenen, welke hy van het ryk hield, uit Philips han- | |||||||
[pagina 163]
| |||||||
den te verheffen, en werd daer overladen van weldaden. De koning, vol van vreugd dat hy een zoo magtigen vorst bywon, wist niet hoe hem zulks genoegzaem te vergelden. Hy beleende hem met de stad en de abtdy van NyvelGa naar voetnoot(1); hy gaf hem Maestricht met al de heerlyke regten zoo buiten als binnen de stad, mitsgaders de kerk van Sint-Servatius, tot een erfelyk leenGa naar voetnoot(2); hy stond hem | |||||||
[pagina 164]
| |||||||
DuisburgGa naar voetnoot(1) af, tot onderpand voor eene jaerlyksche rent van 250 marken zilvers, uit de stedelyke tollen op te brengen; hy verzekerde hem de geheele erfenis van graef Albrecht van DasburgGa naar voetnoot(2), indien deze kinderloos te sterven kwam; hy schonk aen de inwoonders van 's Hertogenbosch en van Tiel vrydom van tollen door het gansche ryk; eindelyk, naest andere gunsten, verleende hy aen den brabantschen vorst het regt om jaerlyks zestig karren wyns te halen, deels te Boppart aen den Rhyn, deels te BaldenbernGa naar voetnoot(3) in den Elsasz. Maer hetgeen Hendrik nog het meeste genoegen gaf was, dat de koning het hertogdom van Brabant tot een vrouwelyk leen maekte, willende dat voortaen de dochters, by gebreke van mannelyke erfgenamen, | |||||||
[pagina 165]
| |||||||
haer vader wettiglyk zouden mogen opvolgenGa naar voetnoot(1), en aldus haer stamhuis handhavenGa naar voetnoot(2). Op dien zelfden ryksdag van Coblenz, alwaer koning Philip tevens de hulde van andere leenmannen had ontvangen, werd ook besloten dat hy naer Aken zou gaen om daer door den Keulschen aertsbisschop gekroond te worden, gelyk dit werkelyk plaets had op Dry-Koningen dag 1205, ondanks al de moeite van Otto's wege aengewend om het te belettenGa naar voetnoot(3). Kort daerna vertrok de welfsche vorst naer Engeland, latende voor het oogenblik zyn' mededinger volkomen meester van het ryk. Deze nam den tyd waer om zich de vasallen van Neder-Duitschland nog nauwer te verbinden, inzonderheid den hertog van Brabant, aen wiens oudsten | |||||||
[pagina 166]
| |||||||
zoon koning Philip zyne dochter Maria, in 1208, ten huwelyk gafGa naar voetnoot(1). Maer nauwelyks was die hooge echt voltrokken, of de koning werd te Bamberg verraderlyk vermoord door den paltzgraef van Wittelspach, den 22 Juny van het zelfde jaerGa naar voetnoot(2). Dit treurig toeval wierp de gibeliensche zaken weêr omver, want de ongelukkige vorst had niet nagelaten dan dochters, welke van de troons-opvolging uitgesloten bleven, weshalve Otto andermael aen de kans kwam. Inderdaed eenige Saksische leenmannen vergaderden den 22 September te HalberstadtGa naar voetnoot(3), en kozen hem daer tot hoofd des ryks, keus die vervolgens door de meeste duitsche heeren, omstreeks half November te Frankfort samengekomen, zoo goed als eenpariglyk bekrachtigd werd. | |||||||
[pagina 167]
| |||||||
Daer ontbrak thans aen Otto, om al zyn gezag naest den keizerlyken titel te kunnen voeren, niets anders meer dan dat hem de kroon door den paus zelf op het hoofd gesteld wierde. Daer legde hy dan ook aenstonds op aen. Hy begaf zich naer Italië; hy trad in onderhandeling met 's pauzen afgezanten, en beloofde hun zoo plegtiglyk niet alleen de regten der Kerk te zullen eerbiedigen, maer tevens al de ongelyken herstellen welke de Hohenstaufers den heiligen Stoel hadden aengedaen, dat Innocentius, staet makende op Otto's woord, hem met eigen handen kroonde den 27 SeptemberGa naar voetnoot(1) 1209. Maer het duerde niet lang of het hoofd der Kerk beklaegde zyne inschikkelykheid; want de keizer was zoo haest niet in bezit van de oppermagt, of hy sloeg zyn gedanen eed in den wind. Verre van iets weêr te geven van 't geen zyne voorgangers den Stoel van Roomen ontweldigd hadden, toonde hy aldra zynen onwil door nieuwe aenslagen op de regten en de eigendommen der Kerk, tot dat de Paus, na vergeefsche poogingen te hebben aengewend om den meineedigen | |||||||
[pagina 168]
| |||||||
vorst over te halen, hem op het laetste van 1210 in den ban deed, en van den troon vervallen verklaerde door eene uitspraek welke hy overal in Duitschland beval af te kondigen, op straf, tegen alwie hem voortaen tot keizer erkennen zou, van buiten de Kerk gesloten te worden. Meteen ried de Paus aen de ryksvorsten om Frederik II, koning van SicieljeGa naar voetnoot(1), in Otto's plaets op den troon te stellen, gelyk zy het werkelyk deden in eene vergadering het jaer daerna te Coblenz gehouden, zoo nogtans dat uit dien keus eene nieuwe scheuring in het ryk geboren werd; want vele leenmannen bleven, ondanks de pausselyke bedreigingen, Otto aengekleefd, terwyl anderen zich voor Frederik verklaerden, en beide partyen in het harnas vlogen om boven te geraken. Onder de aenhangers van keizer Otto was hertog Hendrik van Brabant met zyn' oom van Limburg en andere vorsten van Nederduitschland; maer de Luikenaers en hun bisschop, Huig van PierrepontGa naar voetnoot(2), hielden het met den Gibelienschen koning | |||||||
[pagina 169]
| |||||||
Frederik, in hunne oogen het alleen wettig hoofd des ryks. Daer hadden zy juist geen ongelyk aen; doch Otto was op den kerkvoogd fel gebeten, omdat deze de pausselyke bullen tegen den welfschen vorst in zyn bisdom had doen aflezenGa naar voetnoot(1). Ongelukkiglyk stelde onze hertog zich tot uitvoerder en werktuig van Otto's wraekzucht; want zynde dien, omstreeks half Meert, op den ryksdag van Frankfort gaen vinden, kreeg en ontving hy den last van de Luikenaers op 's keizers hand te brengen, of hunne stad ten gronde te verwoestenGa naar voetnoot(2). Zulke verfoeijelyke taek zou de Brabander zeker niet opgeladen hebben, hadde hy niet reeds met den luikschen kerkvoogd in de war gelegen; maer de beide vorsten waren in geschil sedert 1206, wanneer de bisschop, ondersteund door den graef van LoonGa naar voetnoot(3), in 't geheim naer Maestricht getrok- | |||||||
[pagina 170]
| |||||||
ken was, en de versterkingen door den hertog daer aengelegd, zoowel als de brug die over de Maes leidde, feitelyk afgebroken hadGa naar voetnoot(1). Deze twist was door de tusschenkomst van vrienden, by middel van een huwelyk tusschen Arnout van Loon en Hendriks dochter AdelheidGa naar voetnoot(2), eenigzins gesmoord geworden; doch daer bleef den hertog altyd iets in den krop tegen bisschop Hugo, tot dat het afsterven des graven van Dasburg en Moha de oude vete op nieuw kwam ontsteken. De graef van Moha, geene kinderen hebbendeGa naar voetnoot(3) had in | |||||||
[pagina 171]
| |||||||
1202 al zyne eigendommen, leenen zoo wel als alloden, vermaekt aen zynen neefGa naar voetnoot(1) van BrabantGa naar voetnoot(2), die hem daervoor vyftien duizend marken zilvers toegezegd, en gedeeltelyk reeds betaeld hadGa naar voetnoot(3): toen kort daerop, om welke redenen weet men nietGa naar voetnoot(4), de graef andere gedachten krygende zyne alloden van Walef en MohaGa naar voetnoot(5) aen de kerk van Luik plegtiglyk opdroeg, met besprek nogtans dat, indien hy nog kinderen kreeg, deze in bezit | |||||||
[pagina 172]
| |||||||
van zyne erfenis zouden komen, en de twee gemeende eigendommen van den bisschop te leen nemenGa naar voetnoot(1). Daer werd hem inderdaed sedert eene dochter geboren, met name GertrudisGa naar voetnoot(2), tot groote teleurstelling des luikschen kerkvoogds, die niet te min, na de dood des vaders, in 1211 voorgevallen, de beide sloten van Moha en Walef op zekere voorwendsels deed bezetten, en daerdoor den hertog van Brabant geweldig verbitterde. Hendrik, als bloedverwant en voogd der jonge Gertrudis, maekte aenspraek op het bestier harer goederen, inzonderheid van hare alloden, als zynde die uit het huis van Leuven voortgekomen; weshalve hy regt meende te hebben om de twee sloten in handen te houden, des te meer dat de afgestorven graef zyn schuldenaer was gebleven voor groote sommen gelds, welke uit de opbrengsten der alloden dienden gekweten te wordenGa naar voetnoot(3). Maer de bisschop had daer geen ooren naer. | |||||||
[pagina 173]
| |||||||
Zoo ver stond die zaek, toen, in 1212, de hertog, van Frankfort wederkeerende, over Luik kwam, om den bisschop nog eens in persoon aen te manen tot het ruimen der kasteelen. Misschien sprak hy daer op al te hevigen toon: evenwel de kerkvoogd liet Hendrik zonder veel antwoord heengaen; maer deze vertrok met het opzet van eerlang nader bescheid te vragen door zyne wapens. Inderdaed, hy riep zonder uitstel zyn volk op, en, bygestaen door zyn halven broeder heer Willem van PerweysGa naar voetnoot(1), door WalravenGa naar voetnoot(2) des hertogs zoon van Limburg, en door eene menigte van Brabantsche edellieden, trok hy moedig naer het land van Luik, alwaer hy in 't geheel niet verwacht werd. Bisschop Hugo meende dat Hendrik het slot van Moha zou hebben aengerand, en had het daerom goed doen voorzien; maer te Luik zelf dacht hy niets te vreezen te hebben, en was alles in volstrekte ongereedheid, wanneer het hertogelyk leger, onderrigt van dien toestand, regelregt op de hoofdstad aftrok. De tyding kwam daer | |||||||
[pagina 174]
| |||||||
aen den eersten Mei, zynde Dynsdag voor O.H. Hemelvaert. De Luikenaers liepen verbaesd door hunne straten, niet wetende wat aen te vangen; velen vlugtten met den bisschop over de Maes; maer eenige voorname edellieden spraken de overigen moed in 't hart, en Raes DesprezGa naar voetnoot(1), hebbende den standaert van Sint Lambertus in de kerk gaen halen, stelde zich aen het hoofd eener krygsschaer om den vyand te gemoet te trekken. Zy vonden dien te HorionGa naar voetnoot(2), doch al te sterk in getal om hem tegen te houden of te bevechten, weshalve Raes Desprez raedzaem oordeelde met zyn volk den rug te toonen, en ja haestiger dan zy gekomen waren naer de stad te keeren, waervan zy, door hunnen aftogt zelf, den toegang voor de Brabanders openden. Deze maekten dan ook gebruik van de omstandigheden, en vielen in Luik den volgenden Donderdag, zonder eenigen tegenstand te beproeven. | |||||||
[pagina 175]
| |||||||
Men denke echter niet dat zy daerom te minder razerny lieten blyken: in tegendeel, de stad werd deerlyk gehavend, uitgemoord en leeg geplonderd, zonder onderscheid van heilig of onheilig, zonder mededoogen voor vrouwen of kinderen. Den dag daerna ging het nog woester. Graef Geert van Gelder was met krygslieden derwaerts gekomen om zyn' schoonvader te ondersteunen; maer niets te doen vindende in de weerlooze stad, vernielden of roofden zy wat die van Brabant mogten gespaerd hebben: en, alsof die verregaende baldadigheid den overmoed des vyands nog niet gekoeld had, werd er ten laetste gesproken van Luik aen de vier hoeken in brand te steken, gelyk het te Frankfort bestemd was. Dat barbaersche opzet zou ongetwyfeld uitgevoerd zyn geworden, hadden niet de heer van Perweys, de kastelein van BrusselGa naar voetnoot(1), en eenige andere brabantsche edellieden den hertog dringend aengemaend om van zulk gruwelfeit af te zien. De huizen en de kerken bleven dan gespaerd; maer den derden dag ontbood Hendrik de | |||||||
[pagina 176]
| |||||||
geestelykheid, en de weinige burgery die het tot dan toe ontkomen was, in het bisschoppelyk paleis, en eischte dat zy gehoorzaemheid zwoeren aen keizer Otto, gelyk zy dan ook allen deden, want niemand had het hart van tegen te sprekenGa naar voetnoot(1). Den vyfden dag vertrok hertog Hendrik met zyn leger naer Moha om het slot in te nemen, doch vond het zoo sterk bezet dat hy 't niet aen dorst randen. Het krygsvolk had daerenboven te veel buit gemaekt om nog lust te hebben voor een beleg dat langdurig kon wezen, weshalve de vorst besloot naer huis te keerenGa naar voetnoot(2). Hoe bisschop Hugo te moede was, toen hem het rampzalig lot zyner hoofdstad geboodschapt werd, kan men raden. Hy hield in dat oogenblik zich op te Hooi, alwaer hy de luiksche prelaten byeen ge- | |||||||
[pagina 177]
| |||||||
roepen hebbende, een plegtig banvonnis velde tegen den hertog van Brabant, den graef van Gelder, en alle hunne aenhangers. Doch niet te vrede met deze geestelyke wapens tegen zynen vyand gewend te hebben, maekte hy eerlang gereedschap om hem met krygsmagt aen te vallen. Hy verbond zich met den graef van Vlaenderen en HenegauGa naar voetnoot(1), met de graven van NamenGa naar voetnoot(2), van LoonGa naar voetnoot(3) en van RhetelGa naar voetnoot(4), met den hertog van LorreynenGa naar voetnoot(5) en andere vorsten, zoodat hy een leger te been bragt, waer meer dan vyfhonderd riddersGa naar voetnoot(6) met hun tal- | |||||||
[pagina 178]
| |||||||
ryk gevolg van edelliedenGa naar voetnoot(1) in geteld werden, behalve de voetknechten die ontelbaer waren. Met deze magt kwam de kerkvoogd, tegen het einde van July, naer Brabant af, doch zonder veel uit te zetten. Het was juist in dat oogenblik zoo geducht warm, dat de ruiters, onder hunne pantsers en helmetten, niet ademen konden, en dat geheel het leger, peerden zoo wel als menschen, te midden eener langdurige droogte die al de grachten had uitgeheveld, stikten van dorst, en niet zagen van het stof dat hun op den weg in de oogen woeiGa naar voetnoot(2). Dit zonderling toeval kwam den hertog te stade, die anders voor de overmagt had moeten zwichten. Maer nu vond hy ligtelyk gehoor by de graven van Vlaenderen en Namen, om door hunne bemidde- | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
ling een bestand te treffen, belovende hy van zynen kant den buit van Luik meêgebragt, of de weerde daervan, te zullen wedergeven en alle schade herstellen, belofte waer de vlaemsche vorst borg voor bleef. En zoo schudde Hendrik den last van zyne schouders. Daer was het den hertog alleen om te doen, niet om den vrede met Luik te koopen. Want toen eenigen tyd daerna graef Ferdinand hem zyne belofte indachtig maekte, gaf hy voor antwoord dat hy 't geld nog niet had kunnen byeenbrengen, om den bisschop te betalen. De zaek bleef dan sleepen, tot dat den 8 October de graef van Namen vroegtydig te sterven kwam, latende eene kinderlooze weduwe, Maria van Frankryk, koning Philips eigen dochter. Daer Hendrik juist het jaer te voren zyne eerste gemalin verloren had, haestte hy zich de fransche vorstin van haer vader ten huwelyk te vragen, ziende daer een goed middel in om zyne zaken te redden; want hy wist vooraf dat de koning, die op dat oogenblik met Vlaenderen in geschil wasGa naar voetnoot(1), er hoogen prys zou op stellen de | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
Brabanders meê te hebben. Inderdaed, Philip-Auguste stemde des hertogs vraeg gereedelyk toe, en het huwelyk werd in de maend April 1213 te SoissonsGa naar voetnoot(1) voltrokken, alwaer de koning zyne leenmannen gedagvaerd had om hem behulpzaem te wezen op zyn' krygstogt naer EngelandGa naar voetnoot(2). Dat hertog Hendrik insgelyks beloofde zyn nieuwen schoonvader te zullen bystaen, spreekt van zelf; maer om de handen daer ruim voor te hebben, verzocht hy den koning door brieven of gezanten zoo veel te doen, dat de bisschop van Luik zich stil hield. Philip gaf daer gevolg aen, schryvende aen den kerkvoogd om hem tot vrede met Brabant te vermanenGa naar voetnoot(3): en daer de Luikenaers van toen af gewoon waren naer Frankryk te luisteren, dorst Hugo dien raed niet opentlyk verwerpen; maer ging toch voort met zyne stad te versterken en de noodige toebereidselen te maken om, byaldien de hertog zyne beloften niet vervulde, hem den oorlog aen te doen. | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
In den tusschentyd had koning Philip van zynen togt naer Engeland moeten afzienGa naar voetnoot(1), en had zyne wapenen tegen Vlaenderen gerigt, alwaer hy vry wat onheil stichtte, gelyk wy in ons vierde Deel verhaeld hebbenGa naar voetnoot(2). Tot in het hart des lands doorgedrongen zynde, sloeg hy het beleg om Gent, vooral met de hulp van brabantsche krygsbendenGa naar voetnoot(3), en bragt het, tegen 't eind van Juny, tot overgaef; maer keerde kort daerna terug naer Frankryk, want hy zelf had groote verliezen beproefd, inzonderheid dat van zyne schoone vloot, die te Damme verbrand was gewordenGa naar voetnoot(4). Aldus raekte voor het oogenblik graef Ferdinand weêr boven in Vlaenderen en, vuer en vlam als hy was tegen hertog Hendrik, zond hy gezanten naer den bisschop van Luik, hem berigt gevende dat hy voornemens was uiterlyk den 10 October met volle magt in Brabant te vallen. Van zynen kant moest de kerkvoogd met zyn bondgenooten zich gereed maken om ter zelver tyd naer Haspengau af te | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
komen, ten einde hun gemeenen vyand tusschen twee vuren te stellen. Wel overleid was dat genoeg, als men ziet, maer het viel niet even goed uit; want ter nauwernood had graef Ferdinand den voet op brabantschen bodem gezet, of hy kreeg tyding dat de Franschen een nieuwen inval gedaen hebbende, bezig waren met Ryssel in kolen te leggen, zoodat hy geen oogenblik te verliezen of geenen man te veel had om zyn eigen land te beschermen, en derhalve dat van zynen nabuer aenstonds moest ruimenGa naar voetnoot(1). De Luikenaers hadden op denzelfden dag den krygstogt aengevangen, toen het nieuws van pas gemeld toeval hen insgelyks deed achteruit trekken. Maer hertog Hendrik, die van zynen kant mede een talryk leger verzameld had, viel nu zelf in hun land, verbrandde Walef, TourinneGa naar voetnoot(2), en Waremme op de Geer, van waer hy naer Tongeren trok, hetwelk op zyne beurt wreed gehavend werd. Te XhendermaelGa naar voetnoot(3) hield hy stil, om raed te slaen of men Luik | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
aen zou randen. Eenigen waren van gevoelen dat er niet moest gedraeld worden; doch de meesten, wetende hoe wel de stad versterkt en de bisschop door zyne leenmannen ondersteund was, achtten het voorzigtiger te wachten, en te zien wat de Luikenaers zelf verrigten zouden. In dien zin besloot de hertog; maer dewyl de plaets waer hy zich bevond ongunstig was, week hy, des Zaterdags 12 October, naer den kant van MontenakenGa naar voetnoot(1), om een steunpunt te hebben op Landen en Hannut, van waer hy tevens mondkost trekken kon. Denzelfden avond verscheen het vyandlyk leger, veel sterker in getal dan dat des hertogsGa naar voetnoot(2), en kwam vernachten in het dorp van Lens op de ZeckerGa naar voetnoot(3), | |||||||
[pagina 184]
| |||||||
dusdanig dat de beide kampen slechts een paer mylen van elkander verwyderd warenGa naar voetnoot(1). Des anderdags zou dan het pleit beslist worden. Inderdaed, met het eerste morgenkrieken ontwikkelde de hertog zyne magt in het plein van StepsGa naar voetnoot(2), alwaer de vyand hem eerlang den stryd kwam aenbieden. De graef van Loon, met zyn volk over Brusthem aengekomen, voerde het bevel op den regter vleugel; Diederik van Walcour leidde den linker vleugel op, waer die van Dinant zich bevonden, terwyl de bisschop zelf in het midden stond, aen 't hoofd der stedelingen van Luik en Hooi. Op de brabantsche zyde was het leger verdeeld in vier drommen, bestierd, de twee eerste door de graven Thibout van Bar en Diederik van Kleef, de derde door Willem van Perweys, en de laetste door hertog Hendrik zelf, die, by den aen- | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
vang des gevechts, de zynen toeriep: ‘Dringt aen op den heer van Loon; als wy dien houden liggen, zullen de anderen haest gaen loopen.’ Daerop gaf hy het sein, en de worsteling begon. Zy was schrikkelyk. Die van Lier en van Leuven, vervoegd by de Gelderschen, stortten op de Luikenaers, welke, met hunne pieken, in de aerde gestoken en de punten vooruit, den eersten schok ontvingen, en moeite hadden om hem door te staen. Gelukkiglyk werden zy ondersteund door de leden van het vleeschhouwers ambacht, gewapend met aksen en slagtmessen, die, tusschen de pykeniers in vechtende, de vyandlyke ruiters in 't zand smakten, of hunne peerden de buiken open reten en de mannen het hoofd kloven. De burgers van Dinant en omliggende steden hadden te doen met den graef van Kleef, en insgelyks hun volle werk. Doch de hitte des stryds was aen den kant waer Lodewyk van Loon den bevelstaf voerde. Vyf der koenste ridders van Brabant waren gelast hem levend of dood meê te brengen; en daer de graef aen de spits der zynen vocht, werd hy ook aldra omringd, ja tweemael van zyn' klepper geslagen, en zou zeker omgekomen wezen | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
krygsgevangen gemaekt, hadde niet zyn broeder HendrikGa naar voetnoot(1) hem uit den drang geholpen. De graef raekte dan weêr te peerd, doch zyn vallen had wanorde gebragt onder de voelknechten die reeds begonnen te deinzen, een kwaed voorbeeld gevende aen het overig des luikschen legers. De voorspelling van hertog Hendrik was dus op het punt van waergemaekt te worden; maer het zy dat de brabantsche ridders te veel acht sloegen op het geen aen dien kant omging en al te menigvuldig daerheen drongen; het zy dat de raagt aen de zyde van Luik inderdaed ongelyk grooter was: terwyl des bisschops regter vleugel wankel stond, schoot de baljuw van Franchimont, met sint Lambrechts standaert in de hand, vooruit, en plantte dien te midden van de Brabanders, welke op eens als overstelpt werden van de luiksche baronnen. Meteen gelukte het den graef van Loon zyn volk te hereenigen, en aldus den stryd te herstellen, - nu geheel en al ten voordeele van den kerkvoogd. Te vergeefs deed de hertog alles wat hy kon om de zynen aen te moedigen; te vergeefs sprong hy by | |||||||
[pagina 187]
| |||||||
waer het noodigst was: zyn lot was geworpen en hy verloor het spel, zoo volkomen zelfs dat, zonder Hein van Huldenberg die hem zyn eigen kolder op de schouders wierp, om den vorst minder erkennelyk te maken, deze waerschynlyk zelf op het slagveld zou gebleven zynGa naar voetnoot(1). Daer bleven er toch meer dan twee duizend in het plein, ongerekend de menigte van gevangenen, en geheel de tros of bagaedje, door de Luikenaers buit gemaekt. Hertog Hendrik onderging de straf voor het kwaed dat hy te Luik had bedreven of laten bedryven. Nog den eigen avond waren de overwinnaers te Hannut, dat zy den volgenden morgen leeg plonderden en in brand staken. Zoo deden zy ook met Landen, Zout-Leeuw, Thienen en andere steden, | |||||||
[pagina 188]
| |||||||
behalve twee-en-dertig dorpen, die mede aen het vuer prys gegeven werdenGa naar voetnoot(1). En nog bepaelden zich daerby de rampen niet welke Brabant, ten gevolge van 's hertogs nederlaeg, te lyden had. Nauwelyks was Hendrik van zynen ongelukkigen veldtogt weêrgekeerd, of hy kreeg te doen met den graef van Vlaenderen die, na het vertrek der Franschen, den tyd vond om zyn onderbroken opzet te hernemen. Bygestaen door Reinout van DammartinGa naar voetnoot(2) en den graef van SalisburyGa naar voetnoot(3), viel hy eerlangGa naar voetnoot(4) in BrabantGa naar voetnoot(5), en drong door tot aen de poorten van Brussel; want de hertog had in dat oogenblik de middelen niet | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
om hem tegen te houden. Verre van daer, hy moest het hoofd in den schoot leggen, en, kost dat kost, trachten vrede te maken, wilde hy een zyner schoonste steden niet laten innemen, of, erger nog, half het land zien verwoesten. Hendrik maekte dan van den nood een deugd. Hy beloofde herstelling van schade en opentlyke boete aen den bisschop van Luik, in wiens naem en met wiens toestemming de graef een bestand sloot tot den feestdag van Lichtmis naestvolgende, maer eischte, tot waerborg van 's hertogs gegeven woord, diens beide zonen Hendrik en Godevaert, welke hem met der daed uitgeleverd en naer Gent gevoerd werdenGa naar voetnoot(1). Aldus hadden dan de vyandlykheden met Luik een eind, en bisschop Hugo ruimde den brabantschen bodemGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 190]
| |||||||
Maer het was den graef van Vlaenderen thans niet uitsluitelyk meer te doen, om hertog Hendrik tot het volbrengen zyner beloften aen te zetten: hy wilde vooral hem meêsleepen in het groote verbond tegen Philip-Auguste, dat op het punt stond van gesloten te worden, en waer Reinout van Dammartin de voornaemste aenlegger van wasGa naar voetnoot(1). Deze driftige edelman gebruikte al zyne welsprekendheid om den Brabander over te halenGa naar voetnoot(2) die, onstandvastig van aert, en daerenboven op zyn' schoonvader gebelgd, omdat deze hem in den steek had gelaten, te ligter gehoor gaf, dewyl hy van den eenen kant zich genoodzaekt vond te buigen voor zynen Vlaemschen nabuer, en van den anderen verzekerd was dat de koning het tegen de bondgenooten moeijelyk zou uitgehouden hebben. Kort, | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
hy stemde toe met den graef meê te doen, en derhalve vrede te maken met Luik, om de handen ruim te hebben. Dit laetste viel echter den hertog hard, uit hoofde inzonderheid van zekere voorwaerden die er by besproken waren. Ook had hy weinig zin om tegen Lichtmis 1214 naer Luik te gaen, en moest andermael door graef Ferdinand daertoe gepraemd wordenGa naar voetnoot(1). In 't eind toch maekte hy van zyn hart eenen steen, beloofde aen bisschop Hugo te zullen betalen vyftien duizend pond wit geldGa naar voetnoot(2) voor geleden schade, behalve honderd pond luikschGa naar voetnoot(3) | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
ten behoeve van Sint Lambrechts kerk, en begaf zichGa naar voetnoot(1), den laetsten February, naer de bisschoppelyke stad om openbare boete te doen. Daer werd de arme vorst ten zeerste verootmoedigd. Hy moest, te midden der hoofdkerk en in het bywezen van den adel en de geestelykheid, op zyne kniën vergiffenis vragen, alsmede ontslag van den ban, en het Crucifiks dat, volgens de gewoonte van den tyd, sedert de verwoesting van Luik en het ontwyden der heilige plaetsen, op een handvol doornen gelegen had, van den grond opnemen, waerna de verzoening door eenen kus van vrede voltrokken werdGa naar voetnoot(2). Hoe de hertog, van Luik naer huis keerende, te moede was, meldt de Geschiedenis niet, doch men kan het gissen. En zekerlyk hadden de zaken der bondgenooten tegen Frankryk een goeden uitslag gehad, de kerkvoogd zou Hendriks vernedering | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
geducht bezuerd hebbenGa naar voetnoot(1). Maer voor het oogenblik had hy niets te vreezen, omdat de gemoederen met iets anders ingenomen waren. Keizer Otto, meer dan eens door de gibeliensche party geslagen, had in Duitschland weinig of geenen aenhang meer. Hy stelde thans zyne eenigste hoop op het bondgenootschap, waer hy een van de eersten in getreden was, vertrouwende dat, zoo men Philip-Auguste, Frederiks yverigsten voorstander, kon meester worden en van den troon smyten, de welfsche zaken in het hart des ryks wel zouden te herstellen zyn. Van Keulen, waer hy zich ophield, zond hy gezanten tot den hertog van Brabant, om diens dochter Maria, welke hem sedert zoo veel jaren verloofd wasGa naar voetnoot(2), thans het huwelyk aen te gaenGa naar voetnoot(3). De keizer wilde aldus | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
zich verzekeren van Hendriks medehulp tot bereiking van het groote doel. Inderdaed, den 19 Mei, op den tweeden Pinksterdag, werd het huwelyk plegtig gevierd in de stad van MaestrichtGa naar voetnoot(1), werwaerts Otto de belgische vorsten gedagvaerd had, en waer hy dan ook zyne eigen krygsscharen over de Maes bragt. Kort daerna begon de oplogt. In de eerste dagen van July trok Otto met de leenmannen van Neder-Duitschland naer Valencyn, alwaer de bondgenooten moesten samenkomen. De hertog van Brabant vervoegde zich by het keizerlyk leger met eene talryke ridderschapGa naar voetnoot(2); zyn oom van Limburg, her- | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
tog Thiebout van Lorreynen, de graven van Holland en van Vlaenderen bragten insgelyks groote magt meê: zoodat Otto manschap genoeg had om de victorie te behalen. Hy waegde dan de krygskans te Bouvines, den 28 July 1214; maer ongelukkiglyk voor hem en voor de welfsche belangen, in stede van de overwinning, waer hy zoo stellig op gerekend had, kreeg hy er volkomen de nederlaegGa naar voetnoot(1). Hy was al aen 't loopen, toen de Brabanders en Limburgers nog altyd kloekmoedig bleven voortvechten; maer eindelyk moesten zy toch ook het opgeven en hun behoud in de vlugt zoekenGa naar voetnoot(2). Na de ramp van Bouvines bleef er Otto niet over dan zyne keizerskroon neêr te leggen. Hy deed dat zonder veel preutelen tegen het lot, en nam de wyk in zyne Brunswycksche eigendommen, alwaer hy den 19 Mei 1218 overleed, latende Maria van Leuven zonder kinderenGa naar voetnoot(3). | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
Meteen kwam Frederik II nu ook voor goed boven, niet alleen in Duitschland, maer tevens in Neder- Lotharingen, alwaer hy nog hetzelfde jaer 1214 verscheen, zynde aen het hoofd van een leger naer Maestricht gekomen, met het inzigt van Brabant te overrompelen, byaldien de hertog zich niet onderwierp. Deze moeite had de keizer kunnen sparen; want Hendrik, hoe krygszuchtig hy zich tot dan toe getoond hadde, voelde te wel zyne zwakheid om op nieuw tegen het hoofd des ryks aen 't worstelen te gaen. Daerenboven was zyne welfsgezindheid eerder op belang dan op overtuiging gegrond, als uit zyn vroeger wanken af te leiden is. Ook aerzelde hy dit mael niet gezanten tot Frederik te stieren om dag en plaets te bespreken, waerop hy met den keizer zou kunnen vriendschap maken en hem hulde doen. Dit was juist wat de Gibelien beoogde. Te Hamal, by Tongeren, ontving hy, tegen het einde van Augusty, hertog | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
Hendrik, alsmede diens oom van Limburg, tot den eed van trouw en manschap, en trok met hen den Rhyn over, zoo vergenoegd wegens hunne bereidwilligheid, dat hy de stad Maestricht, onlangs verpand aen den graef van Loon, aen onzen vorst wedergaf, by brieven van den 2 SeptemberGa naar voetnoot(1). Hendrik had tot dus verre, mag men zeggen, niet geleefd dan met de wapens in de hand. Het was dus meer dan tyd dat hy zelf wat rust nam, en rust verleende aen zyn land, hetwelk daer sedert lang naer haekte. Zulks moet hy dan ook begrepen hebben; want voortaen ziet men hem in geene oorlogen meer verwikkeld. Hy raekte in 't vervolg, namelyk na de dood der gravin van Moha en Walef, nog in geschil met den bisschop van Luik, die de beide sloten, waer vroeger over getwist was, weêr feitelyk tot zich trokGa naar voetnoot(2); maer in stede van het pleit andermael door het zweerd te beslissen, deed hy zyn regt gelden voor het keizerlyk leenhof van Frankfort, en getroostte het | |||||||
[pagina 198]
| |||||||
zich, wanneer de zaek ten voordeele des luikschen kerkvoogds uitgewezen werdGa naar voetnoot(1). De hertog rigtte thans zyne werkzaemheid tot een edeler doel. Hy gaf wetten aen de groote steden van Brabant, vrydommen en regten aen de kleine, gunsten en voordeelen aen de inwoonders van sommige dorpen: kortom, de algemeene welvaert, de veiligheid der onderdanen, de openbare orde waren voortaen het voorwerp van al zyne zorg. Hy had reeds in 1192, te midden van zyne krygsbeslommeringen een vryheids-charter geschonken | |||||||
[pagina 199]
| |||||||
aen de ingezetenen van VilvoordenGa naar voetnoot(1). Deze, zonder eigentlyk dienstbare lieden of lyfeigenen te zyn, genoten op het einde der twaelfde eeuw geen volkomen vrydom noch burgerlyke regten; maer de hertog gaf hun die. Hy stelde dat alwie burger van de stad wierd, alleen voor de bank der Schepenen mogt te regt geroepen wordenGa naar voetnoot(2), ten ware in zaken die 's hertogs heerlykheid of bevoegdheid te buiten gingenGa naar voetnoot(3). Wie zynen intrek te Vilvoorden nam, zoo haest hy den landheer en de gemeente trouw had gezworen, zou hy en al het zyne onder de bescherming des hertogs staen: en nadat hy jaer en dag in de stad gewoond had, zou hy mogen verhuizen waerheen hy ook wilde, en zyn goed verkoopen, zonder iemands toestemming noodig te | |||||||
[pagina 200]
| |||||||
hebbenGa naar voetnoot(1). De burgers zouden voortaen vry zyn van allen krygsdienst buiten de palen van het hertogdom, en niet verpligt wezen den landheer te volgen over de Maes of den Dender, noch boven Antwerpen of NyvelGa naar voetnoot(2). Zy zouden insgelyks vry wezen van lasten en schattingenGa naar voetnoot(3), behalve dat zy hulpgeldenGa naar voetnoot(4), door de stedelyke overheid te bepalen, zouden op te brengen hebben wanneer de hertog, in 's vyands handen gevallen zynde, moest vrygekocht worden, wanneer hy zynen zoon ridder liet slaenGa naar voetnoot(5), of een zyner kinderen uit- | |||||||
[pagina 201]
| |||||||
huwdeGa naar voetnoot(1), of eindelyk met den keizer over de Alpen moest gaenGa naar voetnoot(2). Zy werden ontslagen van alle vroondiensten of dwangwerkenGa naar voetnoot(3), behoudens dat zy, in den hooityd, des hertogs weiden moesten afmaeijen en het gras droog makenGa naar voetnoot(4). Zy zouden vry zyn van alle vorige cynzenGa naar voetnoot(5), uitgezonderd | |||||||
[pagina 202]
| |||||||
de oude landcynsGa naar voetnoot(1), welke op Dry-Koningen dag moest betaeld worden, en de nieuwe vryheidscynsGa naar voetnoot(2), voor iedere hoefGa naar voetnoot(3) te kwyten. Daerentegen zouden de ingezetenen van Vilvoorden het eigen en volle gebruik hebben van den meerschGa naar voetnoot(4) gelegen tusschen het allode van heer Godevaert van Scoten te Perk, en de bouwlanden van Melsbroeck en MachelenGa naar voetnoot(5), zoodanig dat die van buiten den | |||||||
[pagina 203]
| |||||||
gemeenden meersch niet meer mogten benuttigen ten zy tot vrygeweide voor hun vee, en zonder schade der burgersGa naar voetnoot(1). Zoo vrygevig en mild toonde zich hertog Hendrik, in het begin zyner regering, voor de burgers van Vilvoorden. In 1211 schonk hy aen Leuven, eene eigentlyk gezegde KeureGa naar voetnoot(2), inhoudende eene reeks van bepalingen omtrent den regtshandel, de verschillende boeten wegens begane misdaden, de erfenissen der burgers, alsmede omtrent de tollen aen den landheer verschuldigd van hetgene er op de markt verkocht werdGa naar voetnoot(3). Dat zelfde jaer maekte | |||||||
[pagina 204]
| |||||||
hy de inwoonders van NeêrysscheGa naar voetnoot(1) vry van het schoofregtGa naar voetnoot(2), van dat der doode hand of des Besten-KatheilsGa naar voetnoot(3) en van alle schot of dwanggeldGa naar voetnoot(4). In 1213 begunstigde hy de inwoonders van Zout- | |||||||
[pagina 205]
| |||||||
Leeuw, hen ontslaende van alle schattingen, lasten, tollen en krygsdienst, behoudens des noods hunne hulp niet die der andere steden tot verdediging van het vaderland. Hy schonk hun daerenboven eene achtdaegsche jaermerkt, des Zondags voor O.H. Hemelvaert aen te vangen, en gebood, ten voordeele van den stedelyken handel, dat de schepen die de Geete opvoeren tot boven Haelen, voortaen nergens dan te Leeuw mogten lossen, of hunne waren te koop stellen. Hy beval dat de landstraet door de stad gerigt wierde, met verbod van eenen anderen weg te nemen voor alwie goederen te vervoeren had, het zy naer onder of naer boven. Hy gaf hun het regt van de wapenproef of het tweegevecht, door vreemden of ingezetenen voorgeslagen, te weigerenGa naar voetnoot(1), willende voort dat al de geschillen, zoo buiten als binnen ontstaen, door schepenenvonnis geslecht wierden, en dat de burgers zes GezworenenGa naar voetnoot(2) kozen om, met de sche- | |||||||
[pagina 206]
| |||||||
penen, alle buitensporigheden te vervolgen, alsmede om voor de eer en het welzyn der stad te wakenGa naar voetnoot(1). Maer het was vooral in de latere jaren, toen de hertog in vrede leefde met de naburige vorsten, dat hy zich bevlytigde om door goede wetten en gewenschte vryheden den bloei zyner steden en het heil zyner onderdanen te bevorderen. In 1221 bevestigde HendrikGa naar voetnoot(2) het akkoord, vroeger aengegaenGa naar voetnoot(3) met het kapittel van Sinte Waldruit te BergenGa naar voetnoot(4), om Herenthals tot eene stedelyke gemeente te verheffenGa naar voetnoot(5). Het jaer daerna schonk hy aen de burgery van Waver dezelfde vryheden als die de Leuvenaers genotenGa naar voetnoot(6). Gelyke gunst bewees hy, in 1226, aen de ingezetenen van In- | |||||||
[pagina 207]
| |||||||
court, by GeldenakenGa naar voetnoot(1). In 1229 verleende hy eene uitgebreide Keure aen DiestGa naar voetnoot(2), alsmede aen de stad van Brussel, die daerdoor haer eigen wetboek ontving, tot vervolging en bestraffing der misdaden, tot verzekering van de eigendommen en de veiligheid der inwoonders, tot handhaving van de openbare orde, zonder welke er geene welvaert mogelyk wasGa naar voetnoot(3). Het volgend jaer kregen die van Ter HulpeGa naar voetnoot(4) insgelyks hunne KeureGa naar voetnoot(5). Nog andere steden en dorpen werden verrykt met pri- | |||||||
[pagina 208]
| |||||||
vilegiën, met vrydommen en gunsten: zoo dat de regering van Hendrik I, als tydvak van bevordering der algemeene volksbelangen, volkomen gelyk staet met die van Philip van Elsaten in VlaenderenGa naar voetnoot(1). Maer de brabantsche stedenGa naar voetnoot(2) en dorpen niet alleen: ook de kerk en de godsdienst waren het voorwerp van 's hertogs yver en milddadigheid. In 1201 stichtte hy de Bernardyner vrouwen-abtdy van Ter Cameren by Brussel, gevende niet slechts aen de vrome maegd Gisela den noodigen grond om een klooster te bouwen, maer dry mansiGa naar voetnoot(3) heide en bosch, een deel van zyn schoofregt te Ruysbroeck, en twintig bunderen lands, voor het onderhoud der kloosterzustersGa naar voetnoot(4). Vyf jaer later stichtte hy te Leuven, in de kerk van de H. Gertru- | |||||||
[pagina 209]
| |||||||
disGa naar voetnoot(1), een kapittel van Reguliere Kanoniken, ryk begiftigd uit zyne inkomsten en eigendommenGa naar voetnoot(2). In 1216 stichtte Hendrik, naby dezelfde stad, het klooster van Ter BankGa naar voetnoot(3), en in 1233 de vermaerde abtdy van Sinte Bernaerts aen de ScheldeGa naar voetnoot(4), zonder te spreken van andere giften en gunsten door denzelfden vorst aen de kloosters, de kapittels en andere geestelyke gestichten van Brabant bewezen, en waer de optelling al te lang zou van zyn, want Hendriks mildheid was onuitputtelyk. | |||||||
[pagina 210]
| |||||||
In 1235 ontving hy, op de heerlykste wyze, Isabelle, de zuster des konings van Engeland, welke aen keizer Frederik ten huwelyk was beloofd. De hertog had den vereerenden last opgeladen van de engelsche vorstin naer Mainz te vergezellen, waer het hoofd des ryks haer opwachtte, en de echt in Oostmaend moest gevierd worden. Hendrik woonde er al de plegtigheden en feesten by, maer op zyne terugreis werd hy onvoorziens door eene ziekte aengerand, en stierf, na weinige dagen lydens, den 5den NovemberGa naar voetnoot(1), latende van zyne eerste gemalin twee zonenGa naar voetnoot(2) en vyf dochtersGa naar voetnoot(3), naest twee andere welke uit zyn huwelyk met Maria van Frankryk overblevenGa naar voetnoot(4). |
|