Vaderlandsche historie. Deel 5
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |||||
Tweede hoofdstuk.brabant onder den eersten godevaert. - het markgraefschap van antwerpen. - kryg tegen hendrik van limburg. - stichting van kloosters en abtdyen. - kettery van tanchelinus. - opkomst der orde van premonstreit. - onlusten en scheuring in het duitsche ryk. - godevaerts hertogdom gegeven aen waleram van limburg. - worsteling daeruit ontstaen. - kryg met luik en slag van wilderen. - herstel van den vrede en van de eenheid des ryks. - godevaert behoudt het hertogdom. - zyne dood. - verval der hertogelyke weerdigheid. | |||||
1106-1140.Volgorde der keizers.
Huis van Hohenstaufen.
Koenraet III.
Het Markgraefschap van Antwerpen of des heili- | |||||
[pagina 49]
| |||||
gen RyksGa naar voetnoot(1) was in zich zelve niet groot. Het schynt oorspronkelykGa naar voetnoot(2) bestaen te hebben uit de stad waer 't zynen naemGa naar voetnoot(3) van had, en haren byvangGa naar voetnoot(4), terwyl de verder liggende gauen aen den hertog van Neder-Lotharingen of aen ondergeschikte leenmannen gehoorzaemden. Met der tyd echter moeten de naburige gewesten aen de hertogelyke magt onttrokken en onder het gezag van den markgraef gesteld zyn geworden; want men vindt dat, by lateren dag, het Markgraefschap zich uitstrekte west- en zuidwaert tot aen den Rupel en de | |||||
[pagina 50]
| |||||
DylGa naar voetnoot(1), oostwaert tot aen MansuariëGa naar voetnoot(2), en noordwaert tot aen het graefschap van StryënGa naar voetnoot(3), zoodanig dat het de landen van ArkelGa naar voetnoot(4), van RyënGa naar voetnoot(5), van GeelGa naar voetnoot(6), HoogstratenGa naar voetnoot(7) en TurnhoutGa naar voetnoot(8) in zich beslootGa naar voetnoot(9). | |||||
[pagina 51]
| |||||
Geheel deze uitgebreide streek, het zy toen reeds tot het markiezaet, het zy nog voor een deel tot het hertogelyk grondgebied behoorende, was, in 1106, onder de heerschappy van hertog Godevaert gekomen; maer als men raden kan, werd hem die pas verworven heerschappy betwist door Hendrik van Limburg. Inderdaed, deze was nauwelyks uit de gevangenis ontsnapt waer de keizer hem had doen opsluitenGa naar voetnoot(1), of hy viel in Lothryk met een aental leenmannen die zyne party hielden, en verraste Aken, nog altyd de hoofdstad van Neder-Lotharingen. Lang echter speelde hy daer den meester niet; want Godevaert trok er gewapenderhand naer toe, en veroverde de stad zoo haestiglyk, dat zyn mededinger ter nauwernood den tyd vond om de vlugt te nemen, en ja zyne eigen gemalin met onder- | |||||
[pagina 52]
| |||||
scheidene heeren van zynen aenhang in 's vyands handen moest latenGa naar voetnoot(1). Zulks was een goed begin voor den nieuwen hertog van Lothryk, en een staeltje van zyne krygshaftigheid. Hy voegde daer aenstonds een blyk by van grootmoedigheid; want niet alleen zond hy de gevangen vorstin met ryke geschenken aen haren echtgenoot weder, maer stelde tevens de wederspannige leenmannen op vrye voeten, onder het enkel besprek dat zy voortaen hem hunne trouw zouden toezeggen, gelyk zy dan ook werkelyk dedenGa naar voetnoot(2). Men ziet dus dat Godevaert het wysselyk aenlegde om zich in het hertogdom te ankeren. Hy wist zelfs den vrede te maken met den LimburgerGa naar voetnoot(3), en van dat oogenblik geenen ernstigen tegenstand meer te vreezen hebbende, mogt hy voortaen zyne zorg besteden aen het heil des lands, aen de beschaving der inwoonders, aen de handhaving der openbare orde. De eerste noodwendigheid was het stichten | |||||
[pagina 53]
| |||||
van kloosters; want in de twaelfde eeuw, en te midden van de ruwheid der zeden, kon er, zonder de godsdienstige beginselen, zonder den invloed der geestelykheid, bloei noch vooruitgang bewerkt worden. Reeds in 1110 gaf hy aen de onlangs gestichte abtdy van VorstGa naar voetnoot(1) by BrusselGa naar voetnoot(2) een deel bosschen, tienden en alloden in vollen eigendomGa naar voetnoot(3), waerdoor de landbouw in die streek niet weinig bevorderd werdGa naar voetnoot(4). Antwerpen, al spoedig aengegroeid in bevolking, kwam niet meer toe met zyne eerste burgtkerk, maer bezat er reeds eene tweede, toegewyd aen den H. Michaël, bediend door een collegie van twaelf kanoniken, en tot parochiekerk voor geheel de stad | |||||
[pagina 54]
| |||||
verstrekkendeGa naar voetnoot(1). Aen deze priesters schonk onze hertog, in 1119, met toestemming van den keizerGa naar voetnoot(2), aenzienlyke tienden tot hun onderhoud, en herstelde ze in het vreedzaem bezit van andere giften, vroeger door Godevaert van Bouillon gedaenGa naar voetnoot(3), maer welke Hendrik van Limburg, toen hy markgraef was, onregtveerdiger wyze tot zich had getrokkenGa naar voetnoot(4). Eene afschuwelyke kettery woedde omtrent dien tyd in België, vooral te Antwerpen, waer zy haren hoofdzetel en ongemeenen byval had onder het volk. Zekere Tanchelinus, een doortrapt, stoutmoedig en welbespraekt mensch, ondernam de | |||||
[pagina 55]
| |||||
dwalingen der voormalige AdamietenGa naar voetnoot(1) te hernieuwen, en verspreidde aenvankelyk zyne leer in het bisdom van UtrechtGa naar voetnoot(2). Vervolgens kwam hy naer Antwerpen, waer hy jaren lang zich ophield en veel kwaed stichtteGa naar voetnoot(3); want behalve dat hy het gemeen in de verregaendste onzedigheid sleepte, dreef hy opentlyk den spot met de heilige Sacramenten, en raesde tegen het priesterschap even als tegen alle kerkelyke instellingen, dusdanig dat hy niet alleen de zielen in het verderf stortte, maer, zoo veel in hem was, de middelen van terugkeer tot deugd en waerheid wegnam, en de stad tot een Babylon maekte. | |||||
[pagina 56]
| |||||
Wanneer Tanchelinus het te Antwerpen niet meer houden konGa naar voetnoot(1), week hy naer Keulen; doch daer volgde hem een brief der Utrechtsche GeestelykheidGa naar voetnoot(2) aen den aertsbisschop kennis gevende van de schandelykheden en de dolingen die hy elders gepredikt en gepleegd had: weshalve de Keulsche kerkvoogd, om het kwaed in zynen oorsprong te stuiten, zich haestte den ketter te doen vastzetten. Deze raekte echter uit de gevangenis, en zynen weg naer Vlaenderen genomen hebbende verscheen hy, in 1113, te Brugge; maer werd eerlang van de burgery de stad uit gedrevenGa naar voetnoot(3), en moet sedert moeite gehad hebben om schuilplaets te vinden; want kort daerna verdwynt hy uit de oogen, zonder dat | |||||
[pagina 57]
| |||||
men regt wete hoe de dweeper aen zyn eind gekomen zyGa naar voetnoot(1). Evenwel bleef, ook na Tanchelinus verwydering, of zelfs na zyne dood, het geloof te Antwerpen deerlyk geknakt, tot zoo verre dat de geestelykheid der stad raed noch daed wetende hoe de bevolking tot inkeer en tot het gebruik der heilige Sacramenten weêr te brengen, haren toevlugt nam tot den bisschop van Kameryk, onder wiens bisdom Antwerpen destyds behoordeGa naar voetnoot(2). Bisschop Burchardus oordeelde dat er geen ander middel kon aengewend worden, dan de Evangelische zedeleer te doen prediken door vrome mannen; en daer juist in dat oogenblik de heilige NorbertusGa naar voetnoot(3) be- | |||||
[pagina 58]
| |||||
zig was met de grondslagen zyner nieuwe orde te leggen, ried hy aen de Antwerpsche kanoniken dat zy de hulp van den stichter van PremonstreitGa naar voetnoot(1) zouden inroepen, om het ryk van Christus in hunne stad te herstellenGa naar voetnoot(2). Deze raed werd gevolgd, en de vrome priester uitgenoodigd om eenige leden zyner jonge gemeente herwaerts te zenden. Norbertus kwam zelfGa naar voetnoot(3), vergezeld van yverige medewerkers, die aenstonds in de besmette stad het tweesnedig zweerd van het woord Gods tegen de doling begon- | |||||
[pagina 59]
| |||||
nen te zwaeijen, met zulk gevolg, dat eerlang de waerheid zegevierde over de leugen, de leer van Christus over die van Satan, de geest van boetveerdigheid over den duivel des hoogmoeds; en dat het H. Sacrament des Autaers, sedert jaren zoo goed als verlaten van de misleide menigte, bespot en verguisd van de boozen, op nieuw het voorwerp werd van de algemeene aenbiddingen der inwoondersGa naar voetnoot(1). De Triomf van Norbertus op de Tancheliensche kettery was volkomenGa naar voetnoot(2); doch uit vrees dat de gemoederen, zoo haest niet bevestigd in de waerheid, vroeg of laet nog mogten wankelen, verzocht de antwerpsche geestelykheid den vromen geloofsgezant dat hy, om het goed door hem bewerkt te handhaven en duerzaem te maken, een klooster zou stichten in de stad zelve. Ten dien einde bood zy hem hare kerk aen van sint Michiel, met een bun- | |||||
[pagina 60]
| |||||
der gronds ter plaetse zelf, dry hoevenGa naar voetnoot(1) in de buert gelegen, en vier prebendenGa naar voetnoot(2), om dat alles in vollen eigendom te bezittenGa naar voetnoot(3); terwyl de kanoniken, met toestemming van den Kamerykschen bisschopGa naar voetnoot(4), hunne zetels overvoerden naer de toenmalige kapel van Onze-Lieve-Vrouw, welke sedert vergroot en de hoofdkerk van Antwerpen geworden isGa naar voetnoot(5). Norbertus vervulde den wensch der stedelyke priesterschap, en zie daer den oorsprong der vermaerde abtdy van Sint Michiel in de hoofdstad des markgraefschaps. Aldra echter verbreidde zich over geheel Brabant de nieuwe orde van Premonstreit, grootelyks bevoorregt door hertog Godevaert, die niet alleen de onschatbare diensten der Norberty- | |||||
[pagina 61]
| |||||
nen vergelden wilde, maer hen tevens in staet stellen om, door de prediking van het Evangelie en door het voorbeeld van verstandige werkzaemheid, zoo wel de beschaving der onderdanen als hunne geestelyke verlichting en zedelykheid overal te bevorderen. In 1129Ga naar voetnoot(1) schonk hy aen de leerlingen van Norbertus zyne warandeGa naar voetnoot(2) van Leuven, om er insgelyks een klooster te stichtenGa naar voetnoot(3), voegende | |||||
[pagina 62]
| |||||
daerby een deel van Soniën-bosch naest wei- en zaeilanden tot onderhoud der gemeenteGa naar voetnoot(1). Hetzelfde deden, in 1132, de kinderen van Wouter Berthout, heer van Grimbergen en een der rykste grondeigenaers van Brabant, gevende aen Norbertus de kerk van hun dorp met toereikende landgoederenGa naar voetnoot(2) en geestelyke tiendenGa naar voetnoot(3) ten behoeve van het nieuwe stichtGa naar voetnoot(4). Nog dat eigen jaer besteedde Reinier, heer van Zittaert-LummenGa naar voetnoot(5), een deel zyner allodiale goederen tot stichting en onderhoud eener Norbertyner abtdy te Heylissem by ThienenGa naar voetnoot(6). Hy volgde het voorbeeld van twee andere edellieden, Gisle- | |||||
[pagina 63]
| |||||
bert, en Engelbert van CasterléGa naar voetnoot(1), welke reeds vroeger eenige leden der zelfde orde van Premonstreit uitgenoodigd hadden om een huis te stichten te midden der Brabantsche Kempen, mits afstand ten hunnen voordeele van uitgebreide gronden in den omtrek van TongerlooGa naar voetnoot(2), alwaer de beroemde abtdy van dien naem haren zetel vestigdeGa naar voetnoot(3), en sedert begiftigd werd door de hertogen van BrabantGa naar voetnoot(4) en anderenGa naar voetnoot(5). Niet minder milddadig en genegen voor de kinderen van Norbertus toonde zich graef Arnout van Loon die hun, in 1135, op de uiterste grenzen zyns grondgebieds, het eigendom van AverbodeGa naar voetnoot(6) schonk met al de omliggende bosschen, landen en vroentenGa naar voetnoot(7). | |||||
[pagina 64]
| |||||
Dusdanig waren, in Brabant, de beginselen der orde van Premonstreit, die by lateren dag zoo uitstekende diensten aen het land bewezen heeft, gelyk wy in het vervolg verhalen zullen; en die, van de twaelfde eeuw af, door taeijen arbeid de heiden en wildernissen tot vruchtbare akkers, welbeplante wouden of grasryke weiden begon te herscheppen, ja heele streken bewoonbaer maekte welke tot dus verre ten nest voor het ongediert of ter schuilplaets voor struikroovers gediend hadden. Hertog Godevaert en, naer zyn voorbeeld, de lothryksche adel begunstigden de opkomende abtdyen, omdat deze tevens, door den vromen yver harer leden, de woestheid der volkeren temden zoo wel als die des bodems, en de onwetendheid uitroeiden welke niet slechts de moeder is van lichamelyke armoede, maer ook van allerlei zedelyk kwaed. Een ander onschatbaer voordeel, dat de kloostergestichten meêbragten, was de verzachting der dienstbaerheid. In de twaelfde eeuw behoorde het meerendeel der landlieden nog voortdurend tot de | |||||
[pagina 65]
| |||||
klas der lyfeigenenGa naar voetnoot(1), en werden veelal met den grond dien zy bewoonden aen de abtdyen weggeschonken. Van dat oogenblik mag men zeggen dat hun lot verbeterde: zy kregen wel niet op eens de volle vryheid, gelyk wy die heden verstaen, maer werden allengskens ontslagen van vele dwangwerken, van oude geregtigheden aen den heer verschuldigd, van hatelyke lasten en vernederende dienstenGa naar voetnoot(2), welk alles doorgaens afgekocht of eerder vervangen werd door eenen geringen cyns jaerlyks aen de abtdy te betalenGa naar voetnoot(3). Dit voorbeeld van christelyke menschlievendheid, door de kloosters gegeven, maekte natuerlyker wyze indruk op de gemoederen der aerdsche vorsten en grooten, en bragt veel by tot de eindelyke afschaffing der slaverny in de volgende tyden. De vruchten van Godevaerts godsdienst-yver en | |||||
[pagina 66]
| |||||
wyze staetkunde zouden ongetwyfeld nog veel menigvuldiger zyn geweest, indien er geene verwarringen in het duitsche ryk ontstaen waren, die den maetschappelyken voortgang van Brabants volk voor lang kwamen stremmen. Keizer Hendrik V was den 23 mei 1125 te Utrecht gestorven, in den ouderdom van kwalyk vier en veertig jaren. Hadde hy eenen zoon nagelaten, deze zou zonder groote moeite hem opgevolgd hebben; want alhoewel de duitsche kroon aen het kiesregt van 's ryks leenmannen onderworpen wasGa naar voetnoot(1), begreep men echter toen reeds dat, in het belang der openbare rust, en om bloedige krakeelen tusschen de groote huizen zoo veel mogelyk voor te komen, er geen ander middel bleef dan haer, even alsof zy erfelyk ware, van den vader op den zoon te laten overgaen. Zoo was dan met der tyd de keus van het hoofd des ryks eerder eene plegtigheid geworden dan de ernstige uitoefening van een regt; maer nu dat Hendrik kinderloos overleden, en ja de laetste mannelyke telg van zynen stam wasGa naar voetnoot(2), moesten, even als in 1024, | |||||
[pagina 67]
| |||||
toen de dood van Hendrik II een eind had gesteld aen het huis van SaksenGa naar voetnoot(1), de stemmen der vasallen uitwyzen wie den troon beklimmen zou. De aertsbisschop Adelbert van Mainz, wien in zulk geval het regt toekwamGa naar voetnoot(2) van den ryksdag of de kiesvergadering te beleggen, riep dan den adel byeen in zyne bisschoppelyke stad, tegen de maend augusty. Daer verschenen al de hertogenGa naar voetnoot(3), de graven, de bisschoppen en abten, ieder met zyne onderhoorige leenmannen en met zyn gevolg, te samen uitmakende eene menigte van zestig duizend persoonenGa naar voetnoot(4). Hoe konden zoo veel men- | |||||
[pagina 68]
| |||||
schen elkander verstaen over eene zaek waer de voornaemsten onder hen een byzonder belang aen hadden, en dus genegen moesten zyn om de een den ander te onderkruipen? De hertogen Koenraet van Franconie en Frederik van Zwaben werden vooruit gezet, als kinderen zynde van eene zuster des laetsten keizersGa naar voetnoot(1), terwyl de Oostenryksche baronnen hunnen markgraef, die thans met dezelfde zuster van Hendrik getrouwd wasGa naar voetnoot(2), op den voorgrond stelden, en dat, van eenen anderen kantGa naar voetnoot(3), de Saksers werkten om de keizerlyke weerdigheid weêr te krygenGa naar voetnoot(4) in den persoon van hunnen her- | |||||
[pagina 69]
| |||||
tog Lotharis van SuppelenburgGa naar voetnoot(1). De Saksers haelden 't er door, namelyk met de hulp van den Mainzer kerkvoogd, die voor het huis van Hohenstaufen weinig over had, en wist te maken dat Lotharis gekozen werd. Hiermede echter was 't niet uit. De Saksische vorst beklom ja den rykszetel, en werd den 13 September te Aken koning gekroond door den aertsbisschop van KeulenGa naar voetnoot(2); doch weldra raekte hy in geschil met de twee hertogen zyne mededingers. Deze hadden, naer het schynt, gebruik gemaekt van huns ooms dood om hier en daer eenige kroongoederen tot zich te trekken, waer zy thans niet meer wilden van afzien. Lotharis werd dan genoodzaekt de wapens op te vatten, en de eigendommen zyner kroon met geweld weêr te eischen; maer die strengheid stiet de gebroeders dusdanig tegen het hoofd, dat zy zich niet ontzagen, uit enkele wraekzucht, eene scheuring in het ryk te | |||||
[pagina 70]
| |||||
brengen. De oudste van de twee, hertog Frederik van Zwaben, hebbende eenige leenmannen omgehaeld om hem in de hand te werken, deed op het einde van 1127, zyn' broeder Koenraet koning van Duitschland uitroepen, met zulk gevolg, dat het weldra twyfelachtig werd welke der beide vorsten in 't eind meester zou blyven. Wy zullen ons hier met dat geschil niet verder inlaten. Het zy genoeg voor den lezer dat onze hertog Godevaert, na eerst Lotharis voor zynen wettigen leenheer erkend te hebben, hem vervolgens afviel, om de party van Koenraet te omhelzen, zonder dat men wete wat hem daertoe mag bewogen hebben. Hoe 't zy, het spreekt van zelf dat hy van dat oogenblik den saksischen vorst te vyand kreeg, ja, en tot zoo verre dat Lotharis, in 1128, hem zyn hertogdom even als het markgraefschap van Antwerpen afnam, van welke beide leenen hy het plegtig verlei gaf aen Waleram van LimburgGa naar voetnoot(1), den eigen zoon van hertog Hendrik, die ze in 1106 nagenoeg om de zelfde reden verloren hadGa naar voetnoot(2). | |||||
[pagina 71]
| |||||
Maer indien het uitgeven of het intrekken van leenen weinig moeite kostte aen het hoofd des ryks, wiens kanselier slechts brieven van verbeurt-verklaring en van overdragt op te stellen had: heel anders zag het er uit, wanneer 't er op aenkwam om den gunsteling in bezit te stellen van 't geen de gestrafte nog onder zyne hand had. Daer werd magt van wapenen toe vereischt, en men begrypt dat Lotharis, die in Duitschland meer dan zyn volle werk vond om zyne eigen kroon op 't hoofd te houdenGa naar voetnoot(1), niet veel byzetten kon in Neder-Lotharingen om er de zaek van zyn nieuwen leenman te doen | |||||
[pagina 72]
| |||||
triomfeeren. Waleram van Limburg moest dus die taek zelf opladen, doch daer was hy te zwak voor. Hy voerde, ja, den titel van hertog in zyne erflanden en dier omstreken, alwaer de onderhoorige edellieden hem voor hun hoofd erkenden en pligtshalve ondersteunden; doch meer herwaerts, namelyk in Brabant of in het markgraefschap van Antwerpen, kon hy zyn regt niet doen gelden, noch eenig gezag uitoefenen. Daer bleef Godevaert alleen de wet geven, zoodanig dat, even als het ryk, ook het hertogdom van Neder-Lotharingen tusschen twee mededingers verdeeld was, in zulker voege dat Walerams heerschappy stand hield tusschen Rhyn en Maes, en zelfs aen dezen kant dier laetste rivier, tot aen de Geete naby Thienen, terwyl al het overige van 't Lothryksche grondgebied aen Godevaert bleef gehoorzamenGa naar voetnoot(1). Het is nogtans niet dat de beide vorsten geen moeite deden om elkander den voet te ligten: in tegendeel, zy gebruikten daer al hunne magt voor, en waegden meer dan eens de krygskans. | |||||
[pagina 73]
| |||||
In 1129 had de graef van DurasGa naar voetnoot(1), ondervoogd der abtdy van Sint-TruijenGa naar voetnoot(2), het zoo zeer verkorven, dat de bisschop van MetzGa naar voetnoot(3) hem zyn ambt, en die van Luik zyn graefschap afnamGa naar voetnoot(4), wordende de beide kerkvoogden ondersteund door hertog Waleram, met wien de graef insgelyks overhoop lagGa naar voetnoot(5). Tegen zoo veel vyanden was deze niet opgewassen; maer hy kreeg bystand van hertog Godevaert, die in persoon naer Sint-Truijen trok om de stad te helpen innemen. Zulks gelukte echter niet; alleenlyk hadden de eigendommen der abtdy en die harer onderdanen veel te lyden: doch | |||||
[pagina 74]
| |||||
weldra sloegen de bisschop van Luik en de Limburgsche vorst de handen ineen, om gezamentlyk het kasteel van Duras te gaen aenranden. Daer zouden zy eerlang meester van geworden zyn, ware niet Godevaert, dit mael zelf gerugsteund door den graef van VlaenderenGa naar voetnoot(1), toegeschoten om het beleg te doen opbreken. Doch nu kwam het op den 20 July 1129 tot een treffen, dat van wederzyde bloedig moet geweest zyn; want indien Godevaert veel volk op het veld liet, de Luikenaers waren van hunnen kant zoodanig verzwakt, dat zy de onderneming staekten en naer huis keerdenGa naar voetnoot(2). Daer werden zy in 't kort van Godevaert gevolgd. De hertog, vol van spyt over zyn verlies, wilde dat op Luik verhalen: hy viel dan met nieuwe magt in het bisdom, en drong door tot tegen de hoofdstad zelf, vragende door een' krygsbode om de worsteling in het open veld te hernemen. Deze uiteisching werd van zyn' mededinger in 's bisschops naem toegestemd, en de dag gesteld op den | |||||
[pagina 75]
| |||||
7den Oogst. Het gevecht had plaets te Wilderen, naby Duras, ten nadeele ja van hertog Godevaert. Niet dat hy of de zynen geenen moed genoeg lieten blyken: in tegendeel, men zou eerder zeggen dat zy al te onversaegd te werk gingen; want met den eersten schok sloegen zy door het vyandlyk leger heen, en dreven de Luikenaers op den loop; maer de graef van Loon, die aen 't hoofd stond van eene talryke bende, kwam te goeder ure bygesprongen, gevende aen 's bisschops onderdanen den tyd om van hunnen eersten schrik weêr te komen, zich te hereenigen en den stryd te herstellen. Deze duerde dan nog een geruimen tyd, tot dat hy eindelyk verkeerd uitviel voor die van Brabant, welke er tusschen de acht en negen honderd man by inschoten en, wat den hertog nog het pynlykste vallen moest, zynen Standaert in 's vyands handen lieten, die hem dan ook triomfantelyk naer Luik voerden, en er veel ophef van maektenGa naar voetnoot(1). Deze standaert was een geschenk van Godevaerts | |||||
[pagina 76]
| |||||
eigen dochter Adelheid, toen ter tyd koningin van EngelandGa naar voetnoot(1), waeruit men besluiten mag dat het een kostbaer stuk zal geweest zynGa naar voetnoot(2); doch zulks deed weinig ter zake: het kwaed lag in de oneer die den vorst te beurt viel wanneer hy zyn' standaert kwyt raekte, het voornaemste zinnebeeld zyner heerschappy. Zoo lang de vorstelyke banier te midden zyner heirbenden opgestoken bleef en in de lucht wapperde, zoo lang stond de krygskans; maer werd zy neêrgeveld, met voeten getreden of door den vyand veroverd, alsdan achtte men het pleit beslist en den slag verlorenGa naar voetnoot(3). Uit dien hoofde | |||||
[pagina 77]
| |||||
was men dan ook zeer bezorgd om den standaert goed te vestigen en staende te houden, gewoonlyk op eenen wagen die een soort van houten toren droeg, boven voorzien van eene gekanteelde borstwering, achter welke gewapende manschap stond om het veldteeken te bewarenGa naar voetnoot(1). Soms was 't geen toren maer een verguld kruis of een regtstaende balk, waer 's vorsten banier aen vastgemaekt werd om van geheel het leger te kunnen gezien worden. Een vier- of een achtspan ossenGa naar voetnoot(2) sleepten het gevaerte waer 't zyn moest; en ter plaetse ondersteunde men 't nog door boomen die beneden in den grond staken, terwyl zy boven met sterke ringen aen den standaert gehecht waren om dien overeind te houden. | |||||
[pagina 78]
| |||||
In zeegevechten ging het anders toe. Daer werd de vorstelyke banier gedragen door eenen ridder, die er meê van het eene schip naer het andere toog, volgens dat de stryd hier of daer hevigst, en het gevaer dringendst was, ten einde de kampers aen te vuren; doch altyd bedacht, om ze, wanneer 't er op aenkwam, uit het gedrang te redden en ongeschonden weêr naer huis te brengen. Een ongeluk, zegt het spreekwoord, komt zelden alleen. Daer beproefde onze hertog de waerheid van; want nauwelyks was hy van zynen tegenspoedigen veldtog teruggekeerd, of Sint-Pieters kerk van Leuven en heel de stad brandden afGa naar voetnoot(1), een onheil dat in de twaelfde eeuw des te gemeener was, dewyl al de huizen van hout getimmerd waren, weshalve het vuer nergens beletsel vond en met den minsten wind ligtelyk van het eene tot het andere oversloeg. Deze ramp wederhield nogtans Godevaert niet van haestiglyk nieuwe krygsmagt te verzamelen, om die van Luik den pas | |||||
[pagina 79]
| |||||
naer Brabant af te snyden, alwaer zy anders weldra zouden ingevallen zyn, en wraek geoefend hebben, gelyk het de gewoonte was. Nogtans diende hy tevens bedacht te wezen om vrede te maken, als zynde dit het eenigste middel tot herstelling der openbare welvaert, die uit de laetste gebeurtenissen vry wat afbreuk geleden had. Hierin werd hy, naer 't schynt, geholpen door Paus Innocentius II die, het jaer daerna 1131, vergezeld van onderscheidene kardinalen alsmede van den H. Bernardus, naer Luik gekomen zynde om den wettigen keizer te spreken en orde te stellen aen zekere kerkelyke zakenGa naar voetnoot(1), eene verzoening te weeg bragt tusschen den bisschop en den brabantschen vorstGa naar voetnoot(2), alsook tusschen dezen en den LimburgerGa naar voetnoot(3). Onze hertog moet ja met keizer Lotharis zelf den peis gemaekt hebbenGa naar voetnoot(4), zoo dat de | |||||
[pagina 80]
| |||||
twist voor het oogenblik een eind nam, en de beide hertogen het gezag bleven voeren ieder in het deel van Neder-Lotharingen, waer adel en volk hen erkendeGa naar voetnoot(1). Deze staet van zaken duerde voort na de dood van Lotharis, die in 1137 overleed zonder mannelyke oiren. Alsdan werd Koenraet van Franconie door eenen plegtigen keus tot den troon verhevenGa naar voetnoot(2) en de zoo lang gebroken eenheid in het ryk hersteldGa naar voetnoot(3). | |||||
[pagina 81]
| |||||
Waleram en Godevaert, gelykelyk bevriend met den nieuwen keizer, handelden even vreedzaem onder elkander; doch weldra ontstond er mede eenheid van gezag in het Lothryksche, door het afsterven van den Limburger die in den loop van | |||||
[pagina 82]
| |||||
1139Ga naar voetnoot(1) uit dit leven scheidde. Het is niet dat zyn zoon Hendrik II geene aenspraek maekte op de weerdigheid welke de vader bekleed had; maer het hoofd des ryks weigerde hem het verlei van dit hertogelyk leenGa naar voetnoot(2), zoodat Godevaert voortaen alleen, als plaetsvervanger des keizers, Neder-Lotharingen bleef bestieren. Lang echter duerde zyne alleenheersching niet; want hy overleed op zyne beurt in den aenvang van 1140Ga naar voetnoot(3), latende het graefschap van Leuven met wat daer toe behoorde, alsmede het hertogdom en het markiezaet des heiligen Ryks, aen zynen oudsten zoon Godevaert II, bygenaemd den JongeGa naar voetnoot(4). Het hertogdom van Neder-Lotharingen vertoonde, in 1140, niet meer dan eene schaduwe van 't geen het oorspronkelyk geweest was. De vorst, bekleed met den hertogelyken titel, trad vroeger in de geschiedenis op als een ware onder- | |||||
[pagina 83]
| |||||
koningGa naar voetnoot(1), niet alleen Lothryk bestierende in den naem en onder de bescherming der duitsche keizers, wier plaets hy in deze landen verving sedert dat de Lotharingers zich aen hunne heerschappy onderworpen haddenGa naar voetnoot(2); maer tevens het oppergezag voerende over de inlandsche leenmannen, welke hem hulde en gehoorzaemheid schuldig waren, op straf van verbeuring hunner leenenGa naar voetnoot(3). In het vervolg zullen wy hem dien rol niet meer zien spelen. Verre van den Lothrykschen hertog voor hunnen leenheer te erkennen en hem hulde en manschap te doen, zullen wy de graven van Henegau, van Namen, van Luxemburg en anderen met hem zien twisten, tegen hem de wapens opvatten, te veld trekken, of zyn grondgebied overvallen, zonder dat hy nog de magt of het regt schynt te hebben van hen te straffen, hunne leenen aen te slaen, of hen te beschuldigen van ontrouw. En nogtans | |||||
[pagina 84]
| |||||
blykt het nergens dat de koningen van Germanië en van Lothryk het gezag der hertogen zouden ingetrokken of verminderd en hen gelyk gesteld hebben aen de overige vasallen. Maer dat gezag is allengskens vervallen en eindelyk te niet gegaen te midden der moeijelykheden met welke zy te worstelen hadden, vooral gedurende het lange tydvak dat twee vorsten naer dezelfde weerdigheid dongen, en alles in 't werk legden om elkander te onderkruipen. Men bedenke slechts wat Godevaert van Leuven en Waleram van Limburg niet hebben moeten doen om boven te blyven, ieder in het deel van Neder-Lotharingen waer zy den titel van hertog voerden. Wat al voorzigtigheid hebben zy niet moeten aenwenden, wat al misslagen door de vingeren zien om den afval hunner vasallen voor te komen, en te beletten dat deze de magt der tegenparty gingen vermeerderen? Wy zagen er een voorbeeld van in den graef van Duras hertog Godevaert ter hulp roepende om te wederstaen aen den Limburgschen vorst, die zynen overmoed beteugelen wilde: en zulke wankele trouw, zulken wederstand ontmoette Godevaert ook onder zyne eigen vasallen, gelyk wy | |||||
[pagina 85]
| |||||
later nog zullen verhalen. Wat wonder dan dat de heerschappy des hertogs van Neder-Lotharingen in den loop der twaelfde eeuw vervallen zy, en dat voortaen de leenmannen zich gedragen hebben als onafhankelyk van zyn gezag, als meesters in hunne erfelyke graefschappen even als hy in de zyne? Men heeft daer geene andere reden voor te zoeken dan de omstandigheden zelf welke wy hebben doen kennen, omstandigheden die Godevaert noodzaekten zeer veel toe te geven aen leenmannen van wie alles te hopen of te vreezen was, en zonder wier bystand hy het tegen zynen Limburgschen mededinger niet uit had kunnen houden. Ook wordt de tweestryd tusschen deze beide vorsten te regt beschouwd als de naeste oorzaek van het verval der hertogelyke weerdigheid in Neder-LotharingenGa naar voetnoot(1). |
|