Vaderlandsche historie. Deel 2
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
Negende hoofdstuk.de franken vestigen zich in belgië. - saal- en rhynfranken. - hunne eerste koningen en veroveringen gedurende de vyfde eeuw. Tot in de tweede helft der vierde eeuw had de gedurige stryd tusschen de Germanen en de Romeinen nog geene groote veranderingen in het ryk gebragtGa naar voetnoot(1). Franksche volkshoopen hadden zich hier en daer in België neêrgeslagen; de Alemannen zaten in den Elsasz; andere zwermen zochten elders plaets, en kregen ookal een streek land, mits belofte van hulpbenden te leveren. Naest dat alles stonden de zaken van Roomen slecht en wankel genoeg; maer toch, voor den uitwendigen schyn, bleven de provinciën onder 's keizers gebied, toen, omstreeks 376, de HunnenGa naar voetnoot(2), een volksstam zoo talryk als de sterren des hemels, uit het noordoosten van China herkomstig, en dat misschien twee honderd jaren in asiatisch Rusland had omgezworven, eindelyk in Europa viel, en de Wolga | |
[pagina 165]
| |
overgetrokken zynde, verder westwaerts voortrukte. Daer was geen tegenhouden aen. De AlanenGa naar voetnoot(1) werden de eerste overrompeld: een deel van hen werd door de invallende Barbaren meêgesleept, terwyl anderen hun behoud zochten in 't kaukasisch gebergte, of naer andere streken de wyk namen. Weldra was 't de beurt der Oost-GothenGa naar voetnoot(2), wier dappere koning Hermanrik vergeefsche poogingen deed om ze te stuiten, even als zyn opvolger Withimer, die er 't leven by inschoot. Nu drong de asiatische horde al verder in, en overviel de West-Gothen, die nog minder wederstand konden bieden, onder malkander verdeeld zynde. Sommigen vlugtten, met hun heidenschen koning Athanarik, | |
[pagina 166]
| |
naer de KarpatenGa naar voetnoot(1); maer het meerendeel, dat reeds christen was, onder twee hoofden Alav en Fridigern, weken naer den Donau, en vroegen om op romeinschen bodem ontvangen te worden. Keizer Valens dorst zulks niet weigeren aen een volk dat 200,000 strydbare mannen had, maer gaf hun met wyven en kinderen schuilplaets in ThraciëGa naar voetnoot(2). Zoo bleven dan de Hunnen meester van al de landen waer de Gothen gewoond hadden, en bragten de overgeblevenen ligtelyk onder 't juk; doch vele andere volkeren, WandalenGa naar voetnoot(3), AlanenGa naar voetnoot(4), HerulenGa naar voetnoot(5), Zweven, GepidenGa naar voetnoot(6) verlieten de om- | |
[pagina 167]
| |
liggende streken, en wendden zich naer het westen van Europa. Deze volkszwermen, de eene ja talryker dan de andere, doch alle even woest, weken voor de overmagt der Hunnen en kwamen herwaerts afgezakt, tot verderf aller natiën die hun in den weg lagen; want de zwaksten werden zonder meêdoogen vertrapt in die tyden van algemeene wanorde. Aldra naderden zy de Rhyngewesten, met het inzigt van nog verder te dringen, en op hunne beurt het romeinsche grondgebied aen te randen, happig zynde, gelyk al de andere, naer Gallië en Italië, waer zy zoo veel schoons van gehoord hadden in hunne bosschen en wildernissen. In den tyd als dit gebeurde, namelyk op het einde der vierde eeuw, zag het er akelig uit in België. Roomen had reeds het voorgevoel van zynen aenstaenden ondergang; al de ryksgrenzen werden bedreigd; de provinciën, dikwyls verwoest door de strooptogten der barbaren, waren daerenboven uitgeput door de schrikkelyke afpersingen der schattingeischers, zoodanig dat de grondeigenaers zich van hun land ontmaekten om de knevelary te ontvlugten, en dat de volkeren snakten naer eene om- | |
[pagina 168]
| |
wenteling. In zulken staet van zaken, raekten de afgelegenste wingewesten allengskens ontbloot van krygsmagt; de keizers riepen de beste keurbenden naer Italië, om ten minste het hert des ryks te verdedigen, en er hunne magt staende te houden. Op den Neder-Rhyn waren geene troepen meer; te Andernach, by Coblenz, vond men nog eene kleine bezetting; maer van daer tot in Friesland toe werden de grenzen niet meer bewaerd dan door Franken, die de beide oevers des strooms bewoonden, en uit dien hoofde den naem van Rhyn-Franken gekregen hebbenGa naar voetnoot(1). Verder het land in, was het even zoo gesteld. In vroeger tyden strekte het romeinsche grondgebied tot aen de Yssel, op gene zyde van het eiland der Bataven; doch van in 't begin der derde eeuw hadden eenige franksche of germaensche volksstammen zich op de Yssel neêrgezet, van waer zy na- | |
[pagina 169]
| |
derhand, als gezegd is, op den grond der Batavieren werden toegelaten, en zelfs, onder Constantius Chlorus, aen deze zyde der Waal, in Taxandrië of hedendaegsch Noord-BrabantGa naar voetnoot(1), alwaer men hun land inruimde, om het in hoedanigheid van LatenGa naar voetnoot(2) te bewoonen. Maer tegen den uitgang der vierde eeuw, was reeds geheel het noordelyk gedeelte van België verlaten; de romeinsche bezettingen waren achter | |
[pagina 170]
| |
de Samber en de Schelde geweken, zoo dat er aen dezen kant dier rivieren geene krygsmagt meer aenwezig was, behalve hier en daer een handvol Bataefsche of Nervische Laten. Geheel die streek werd dus zonder moeite ingenomen door de Franken, die van de boorden der Yssel afkomstig waren, en daerom in de geschiedenis Sael-Franken genoemd wordenGa naar voetnoot(1). Hier hadden zy van den kant van Roomen niets te vreezen; want behalve dat de keizers voor Italië zelf beefden, en dus geen acht konden geven op hetgeen aen de uiteinden van het ryk omging, moesten zy nog het weinig gezag dat hun in Gallië overbleef grootendeels danken aen de hulpbenden der Franken, die bykans in al de legioenen veel manschap teldenGa naar voetnoot(2). Maer deze hadden nu alles te duchten van de woeste volkeren, die uit het Oosten gekomen waren, en zoo snel voortrukten, dat zy weldra den Rhyn bereikten, gereed om het keizer- | |
[pagina 171]
| |
ryk in te varen. Inderdaed, omstreeks de laetste dagen van het jaer 406, werd de ryksgrens overweldigd; eene ontelbare menigte van Wandalen, Alanen, Zweven en andere barbaren overvallen de Franken van den regten oever, slaen er door, raken 't water over, en storten in Gallië, met eene verwoedheid die door niets te bedwingen wasGa naar voetnoot(1). Hiermede begon die schrikkelyke overstrooming van volkeren, die het romeinsche ryk omverwierp, en voor geheel Europa een anderen toestand, lot en aenzien bewerkte. De Wandalen hadden zich de eersten op den Rhyn vertoond, en ofschoon de romeinsche troepen naer Italië geroepen waren, hadden de Franken, die nu den schok moesten uitstaen, zich zoo dapper verweerd dat, volgens een gelyktydigen schryverGa naar voetnoot(2), zy twintig duizend van die barbaren nedervelden. Maer wanneer de Alanen, gevolgd of vergezeld van nog andere zwermen, er by kwamen, | |
[pagina 172]
| |
dan waren zy overmand geworden, en hadden 't opgegeven: zoodat de inrukkende volken, door niets meer tegengehouden, gemakkelyk den Rhyn overtrokken, die juist bevrozen was. Zulks geschiedde den laetsten December. De woeste menigte deed haren inval tusschen Mainz en Worms; de eerste dier steden werd ingenomen, vernield en uitgemoordGa naar voetnoot(1), terwyl de andere een langdurig beleg doorstond, en op hare beurt schrikkelyk mishandeld werd. Dan drongen zy verder Gallié in, door het namalig Lorreynen en de vlakten van Champagne, plonderden in 't voorbygaen Rheims en AuxerreGa naar voetnoot(2), verwoestten al wat op hunnen weg lag, en trokken de Loire over, waerschynlyk tusschen Orleans en Nevers, van waer zy vervolgens meer andere provinciën afloopende, tot aen het einde van Gallié reikten, namelyk aen het | |
[pagina 173]
| |
Pyreneesch gebergte, dat zy in 409 overstapten, om in Spanje gaen uit te woeden en er zich neêr te slaen. Men ziet, dat deel van het oude België, hetwelk den naem droeg van Neder-GermaniëGa naar voetnoot(1), en de streken die nader by de Noord-zee paelden, hadden van de Barbaren weinig of niet te lyden gehad. Keulen was gespaerd gebleven, Trier ook, welke beide steden, sterk bevolkt zynde, meer wederstand zouden geboden hebben. Maer, gelyk het veelal ging, de Sael-Franken, die reeds in het land verspreid waren, zoowel als de Rhyn-Franken, die overrompeld waren geweest, maekten gebruik van de wanorde, door den inval der Wandalen veroorzaekt, om zich verder uit te breiden. Deze namen Spier en Straetsburg in; gene bemagtigden Doornik, Teruanen, Arras, Amiens, en wat er by of omtrent lag, tot aen de rivier de SommeGa naar voetnoot(2). De | |
[pagina 174]
| |
oude inwoonders dier gewesten, Nerviërs, Menapiërs, volkplantingen van vroegeren dag, doch van germaenschen oorsprong, en klaer genoeg ziende dat Roomen ten ondere ging, maekten geen zwarigheid om zich met de Franken te verbinden, een voorbeeld dat zelfs nagevolgd werd door romeinsche veteranen, die hier bouwgrond gekregen haddenGa naar voetnoot(1). Wanneer de tyding van den inval der Wandalen, en van hunne verwoestingen, in Groot-BrittanjeGa naar voetnoot(2) gekomen was, verwekte zy eene geweldige opschudding in het romeinsche leger, waer zeer veel Galliërs onder waren. Deze legden de schuld van al de rampen op des keizers Honorius eersten ministerGa naar voetnoot(3) die, zelf van barbaerschen oorsprong, gezegd | |
[pagina 175]
| |
werd de grenzen ontbloot te hebben, om de Wandalen in te latenGa naar voetnoot(1). In hunne woede vallen zy uit tegen den keizer, ontmaken zich van hunnen bevelhebberGa naar voetnoot(2), verheffen een' soldaet uit de keurbenden, met name Constantyn, tot keizer, op voorwaerde dat hy hen zonder vertoeven naer Gallië leiden zou, om hunne landgenooten te helpen, en de barbaren uit te roeijen met de verraders die er hen hadden ingebragt. Hierop werden al de schepen die de kusten bewaerden vergaderd; de legioenen, met Constantyn aen hun hoofd, steken in zee en komen, langs den kortsten weg, te Bologne aen, in de lente van 407. Het was al te laet om de strooptogten der Wandalen tegen te houden, weshalve Constantyn een ander ontwerp in den zin kreeg, namelyk van zich in Gallië te vestigen, en daer meester te spelen. Ten dien einde polste hy de Sael-Franken, die gereedelyk zyne voorstellen aenna- | |
[pagina 176]
| |
men en met groot getal in zynen dienst traden. Het overige van het jaer bragt hy over by de Rhyn-Franken, die hy mede op zyne zyde trok en, na eenige romeinsche troepen, die tegen hem afgeveerdigd waren, terug over de Alpen gedreven te hebben, drong hy door tot ArlesGa naar voetnoot(1), van waer hy zyn gezag overal deed erkennenGa naar voetnoot(2). In 411 keerde de kans. Een talryk heir, door Honorius uit Italië gezonden, kwam Arles belegeren; de tegenkeizer verloor het spel en werd onthoofd. Maer daerom was de opstand in Gallië niet gedempt, dat al meer en meer zyne afhankelykheid van Roomen moede werd, en liever op zyn eigen zou bestaen hebben. Zulks bleek wel na de dood van Constantyn, wanneer Jovinus, een Galliër van edelen geslachte, zich te Trier tot keizer deed uitroepen, met toestemming van al de Franken van België, en van de Alemannen, die thans in den Elsasz een vasten zetel hadden. Ook de Burgonden, die zich omtrent denzelfden tyd in het land der | |
[pagina 177]
| |
voormalige Sequaners en EduërsGa naar voetnoot(1) hadden wéten te vestigen, vielen Jovinus by, gelyk dan ook geheel het midden en het Noorden van Gallië deden. Intusschen, zyn geluk duerde niet langer dan dat van zyn' voorzaet. Naer 't zuiden opgetrokken zynde, om ook daer zyn gezag te doen erkennen, werd hy aen de kanten van ValenceGa naar voetnoot(2) door de West-Gothen, die Honorius in zyne soldy had genomen, gestuit, bevochten, overwonnen en ter dood gebragt. Maer terwyl de keizer al zyne magt inspande, en zelfs de hulp der barbaren inriep, om zyn gebied in Gallië staende te houden, hadden de Rhyn-Franken, in 407, Trier overvallen, Keulen ingenomen, en zich meester gemaekt van al de steden tusschen Maes en Rhyn. Trier, de rykste en aenzienlykste stad van geheel Gallië, waer het hoofdbestier zyn verblyf had, waer de voornaemste gestichten, de munt- en wapenhuizen stonden, waer de keizers dikwyls hof hielden, waer de landdagen gehouden werden, die beroemd was om hare scholen, hare renbanen, hare openbare gebouwen, en die ter | |
[pagina 178]
| |
nauwernood voor Roomen zelf onderdeed, Trier werd geplunderd, in brand gestoken en uitgemoord, zoodanig dat het van zyn verval sedert nooit meer is opgestaenGa naar voetnoot(1). De Franken wilden die hoofdstad wegruimen, om er verder geen vrees te moeten voor hebben; ook wanneer zy genoegzaem verwoest en verlaten was, trokken zy er zelf uit, maer bleven in bezit van Keulen en van andere plaetsen, die daerom niet mishandeld werden. Van dien tyd af mag men zeggen dat geheel oud België ophield van door de Romeinen bestierd te worden, want de keizers hadden naderhand de magt niet meer om aen dezen uithoek van het West-RykGa naar voetnoot(2) hunne heerschappy te herstellenGa naar voetnoot(3), en | |
[pagina 179]
| |
waren al blyde wanneer de veroveraers zich als bondgenooten gedroegen, en hun voor het uitwendig hulde bewezen. Met het burgerlyk bewind verviel ook tevens de kerkregering. De Franken waren nog heidenen, en alhoewel het niet blykt dat zy het Christendom moedwillig vervolgd hebben, is het toch waer dat zy de kerken plunderden, en dat de opvolging der bisschoppen in de groote steden als Tongeren, Keulen, Mainz, Spier, Worms en Straetsburg voor langen tyd onderbroken werd, zoowel als het houden van kerkvergaderingen waer, voor de bekeering van Clovis, niet meer aen te denken was. Omtrent dezen tyd begint de geschiedenis gewag te maken van franksche koningen, en alhoewel men van de eerste die dien titel mogen gevoerd hebben geene zekerheid heeft, dewyl de gelyktydige schryvers het niet geboekt, en die der latere tyden er veel verdichtselen hebben tusschen gevoegd, laet het zich niettemin goed opvatten dat, van in het begin der vyfde eeuw, de Franken onder nationale koningen gestaen hebben; want alles toch gaf daer aenleiding toe. Inderdaed, het waren die Franken niet meer die wy vroeger, onder andere namen, uit de bosschen | |
[pagina 180]
| |
van Germanië, waer de grond hun ontbrak of door vyandige naburen betwist werd, zagen voortrukken, en plundertogten wagen op den romeinschen bodem, den buit deelende met hunne opleiders, of met hen sneuvelende als de togt mislukte. Zy hadden thans geheel België ingenomen, van den Rhyn tot aen de Noord-zee, en zuidwaerts tot aen de Somme, een uitgebreid grondgebied dat hun, 't is waer, nog niet was afgestaen, doch waer zy niet te min de hoop mogten koesteren, dat het naer zynen ondergang hellend Roomen hen niet meer uit verdryven zou. Om echter die hoop te bevestigen, was het noodig dat zy voortaen hunne magt niet verspreidden, met, onder byzondere hoofden, op goed geluk uit te gaen, maer onder één hoofd, onder éénen koning de aengewonnen landen poogden te behouden, en zelfs nieuwe veroveringen te maken naer tyd en gelegenheid. Zy hadden, in vorige eeuwen, ook koningen gehad om, by een algemeen gevaer, hun aenleider en voorvechter te wezen; doch zulks werd nu nog onontbeerlyker, dewyl zy niet alleen uit onderscheidene stammen bestonden, maer zich nog verbonden hadden met de overgebleven volkeren van | |
[pagina 181]
| |
romeinsch België, met welke zy allengskens tot eene enkele natie moesten samensmelten, om in staet te zyn een duerzaem ryk te stichten. Iedere stam op zyn eigen ware te zwak geweest om zynen grond te verdedigen, en had zyn zwervend leven moeten voortzetten, of in romeinschen krygsdienst het wisselend lot der keizers ondergaen; maer vereenigd konden zy den wrevel van Roomen tarten, en den aenval afweren van andere barbaersche volken, die hen zouden willen verdringen. Volgens Prosper Aquitanus, een schryver der vyfde eeuw, zouden de Sael-Franken, omstreeks 418, hunnen eersten koning gekozen hebben, met name Faramundus; doch zulks wordt met groote reden in twyfel getrokkenGa naar voetnoot(1). Intusschen, hy moge zoo of anders geheeten hebben, en er zy van zyne krygsverrigtingen niets bekend, zeker blyft het toch dat de opkomst der franksche koningen omtrent dien | |
[pagina 182]
| |
tyd te stellen is. Waerschynelyk is het ook dat de verbondene volkeren, onder de koninklyke familiën der verschillende stammen, den voorkeur gegeven hebben aen zulk geslacht, dat door de meeste heldendaden had uitgemunt, en dien tot algemeen opperhoofd, naer voorvaderlyk gebruik, op hunne schilden hebben verhevenGa naar voetnoot(1), die by zyne landgenooten voor den dapperste gehouden wierd. Dit is echter zoo niet te verstaen, alsof van toen af de koning der Franken een vrymagtig en alleenheerschend vorst was; neen, als monark mag men hem tot dus verre nog niet beschouwen, maer als oppersten krygsvoerder, het bevel hebbende over de onderscheidene stammen, zonder dat deze daerom hunnen byzonderen vorst of koning verzaektenGa naar voetnoot(2). Zelfs de edellieden verloren daerdoor het regt niet van zich aen de spits van eene bende te stellen, en | |
[pagina 183]
| |
op hun eigen hand te vechten, als in den vroegeren tyd. Keizer Theodosius II had toen onder zyne hovelingen een jongen, maer bekwamen officier, met name Aëtius, wien hy last gaf om de zaken van Roomen in Gallié te gaen herstellen. De krygsman komt herwaerts, en begint met de Rhyn-Franken aen te randen, die aen gene zyde der Maes reeds goed gezeten waren, en al de steden vervulden; maer zy konden 't dit mael tegen de romeinsche wapenen nog niet uithouden, en werden overwonnen, zoo nogtans dat zy er af kwamen met Trier te ruimen, hetwelk zy op nieuw verrast en geplunderd haddenGa naar voetnoot(1), en met de opperheerschappy van ValentiniaenGa naar voetnoot(2) te erkennen, blyvende zy voor het overig in bezit van geheel de landstreek, van Keulen en van de andere steden op den linken oever des Rhynstrooms. Zoo ver stond het in 428. Dry jaer laterGa naar voetnoot(3) be- | |
[pagina 184]
| |
proefde Aëtius, die voor zyne eigen belangen eenen tyd had moeten afwezig zyn, om ook de Sael-Franken te onderwerpen, by wie wy thans tot hoofd en koning der verschillende stammen ClodioGa naar voetnoot(1) vinden, zyn verblyf houdende in een kasteel of burgt met name DispargumGa naar voetnoot(2). Zoo haest deze vorst vernomen had dat de vyand naderde, zond hy bespieders uit om zyne inzigten te onderscheppen, en vernomen hebbende dat Kameryk slecht bewaerd wasGa naar voetnoot(3), trok hy daer onvoorziens door de bosschen | |
[pagina 185]
| |
naer toe, verraste de stad, sloeg er de Romeinen uit of dood, zette vervolgens zynen krygstogt voort door het land der AtrebatenGa naar voetnoot(1) en kwam eindelyk met Aëtius tot een treffen aen de kanten van LensGa naar voetnoot(2), maer kreeg er de nederlaeg. De Franken moesten zich hier ook ten ondere geven, de heerschappy van Roomen erkennen en gehoorzaemheid beloven aen Valentiniaen; doch daer bleef het by. Roomen dacht niet meer om de oude ryksgrenzen, van alle kanten verkracht en doorgebroken, voortaen nog te herstellen; het was te vrede met de schynbare onderdanigheid der barbaersche volkeren, en liet de Franken in bezit van de landen die zy tot dus verre veroverd hadden. Een verdrag werd gesloten tusschen Aëtius en Clodio, wiens zoon of naestbestaende, Meroveus, aen den romeinschen veldheer tot gyzelaer of waerborg geleverd en naer Roomen gezonden werdGa naar voetnoot(3), alwaer hy de aendacht op zich | |
[pagina 186]
| |
trok door het lang hair dat hem in blonde lokken over de schouders golfdeGa naar voetnoot(1). Aëtius was met den jongen vorst zoodanig ingenomen, dat hy hem voor zyn kind aenveerdde, en naderhand, met geschenken overladen, naer zyn land liet wederkeeren, hem tevens den titel opdragende van vriend en bondgenoot des romeinschen volks. |
|