Nawoord
Uit het bovenstaande is misschien duidelijk geworden, door welke oorzaken en om welke redenen het materiaal, dat in 1966 werd bijgebracht, werd onderzocht, zonder dat hierover publikaties van enige omvang zijn verschenen. Ook nu nog kan niet meer gedaan worden dan de richtingen wijzen, in welke misschien gezocht kan worden naar generaliseerbare gevolgtrekkingen over verschijnselen van taalverandering en wederzijdse taalbeïnvloeding. De streektalen van eerste-generatie-immigranten kunnen vergeleken worden met de taal van de streek van herkomst; onze kennis over streektalen in deze eeuw is erg toegenomen, doordat sedert ongeveer 1900 uitvoerige studies en woordenboeken van streektalen zijn verschenen. Ook is onze kennis over de standaardtaal van de 19e eeuw vergroot, door de studies over de geschiedenis van grammatika en onderwijs.
De taal van nog levende informanten - er zijn er nog enkelen - kan opnieuw vastgelegd worden in de hoop dat er verklaarbare verschillen met hun taal van twintig jaar geleden zijn te vinden.
Maar ook enkele uitvoerige opnamen, zoals o.a. die van Gerrit Jan Michmershuizen, kunnen geanalyseerd worden op verschijnselen van taalwisseling en interferentie, waardoor een beter inzicht verkregen kan worden in de aard van de wederzijdse invloed van talen op elkaar, en in de vele faktoren die daarbij van invloed zijn.
Er is al op gewezen dat de invloed van onderwijs in dit corpus in belangrijke mate geïsoleerd kan worden, doordat van een aantal informanten bekend is dat ze zowel hun eerste als hun tweede taal zonder theoretisch onderricht hebben geleerd. Er zullen op de wereld vele sprekers zijn die op deze wijze een of meer talen leren beheersen, maar in landen waar dit het geval is, worden zelden taalcorpora aangelegd. Het corpus van 1966 is daarom in meer dan één opzicht uniek.