Ik was te bissie... Nederlanders en hun taal in de Verenigde Staten
(1987)–Jo Daan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.0 InleidingEr zijn, vooral in de Verenigde Staten, tests uitgevoerd om de taalbeheersing van tweetaligen te vergelijken (zie b.v. Pfaff 1979, Woolford 1983), maar er is geen onderzoek gedaan aan een corpus. Het materiaal dat in 1966 werd verzameld is wel een corpus, maar het aantal niet-linguïstische variabelen is zo groot, dat de resultaten van de bovengenoemde tests niet te gebruiken zijn ter beoordeling van de taalbeheersing van onze informanten. Wat onze groep informanten betreft zijn de belangrijkste variabelen:
Deze faktoren gelden voor de eerste-generatie-immigranten. Voor immigranten van de tweede en derde generatie geeft de samenhang van de variabelen een nog ingewikkelder beeld, zo gevarieerd dat men kan zeggen dat elke immigrant, van welke generatie ook, zijn eigen taalgeschiedenis heeft. Bij alle gelijkheid van variabelen zal de taalattitude nog verschillend kunnen zijn. Een relevante steekproef voor al deze variabelen zou heel groot moeten zijn, als die steekproef al te trekken zou zijn. Maar in dit geval was een steekproef uitgesloten, omdat we afhankelijk waren van het bereid zijn of in staat zijn tot het spreken van Nederlands of een streektaal, of althans van de resten ervan. De hier volgende analyse is gericht op de vraag: is het mogelijk de kwaliteit van de gesproken taal te beoordelen en zo ja, welke maat is ervoor aan te leggen? Het doel is hetzelfde als van de genoemde tests, de methode is heel anders. Bij het bepalen van de taalkwaliteit moeten verschillende taalniveaus onderscheiden worden: het lexicale, het fonetisch/fonologische, het morfologische en het syntactische vlak. De bijdrage van die verschillende niveaus aan de taalkwaliteit is niet gelijk. Iemand kan vrij veel leenwoorden gebrui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken zonder dat de indruk wordt gewekt dat de ontlenende taal geweld aangedaan wordt. Er lijkt echter wel een kwantitatieve grens te zijn. Hetzelfde geldt voor het fonetisch/fonologische vlak; iemand kan met een ‘accent’ spreken en toch de bedoelde taal ‘goed’ spreken, volgens het oordeel van degenen die hem horen. Een absolute maat hiervoor bestaat niet. Met morfologische en syntactische verschijnselen is het echter anders; konstrukties en vormen die niet beheerst worden door de gangbare grammatikale regels vallen op en worden als fout beoordeeld. Een enkel geval kan nog als een vergissing beschouwd worden, maar de kwantitatieve grens ligt hier waarschijnlijk veel lager dan in het lexicale vlak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1 Het intuïtieve oordeel en de achtergrond ervanBij taalassimilatie zijn enkele faktoren van meer belang dan andere; de assimilatie zal sneller gaan als de beide talen waarom het gaat, een grote overeenkomst in grammatikaregels en woordenschat hebben, en bovendien als het aantal sprekers die de te leren taal als eerste taal hebben, dat van degenen die zich die taal eigen moeten maken in hoge mate overtreft. En verder zijn de bovengenoemde variabelen en de taalattitude van betekenis, maar die blijven voorlopig buiten beschouwing. De Nederlanders die immigreerden in de Verenigde Staten vormden een kleine minderheid, niet alleen ten opzichte van de autochtonen, maar ook in vergelijking met immigranten uit andere Europese landen (zie grafiek 1.1.2.a). Of het verschil tussen de grammatikale regels van b.v. het Duits en Engels groter is dan van het Nederlands en het Engels is niet uitgesloten, maar hoeft hier niet onderzocht te worden. Het staat wel vast dat het verschil tussen Engels en Nederlands in dit opzicht niet groot is, en mogelijk in het midden van de 19e eeuw in sommige opzichten kleiner was. Bij het nadenken hierover kwam telkens weer de vraag naar boven: ‘Waarom vind ik dat informant 250, Leonard Rus, beter Nederlands spreekt dan 251, Elisabeth Rus-Van Steenwijk? Was die indruk taalkundig hard te maken of was het inbeelding?’ In 4.3.1 is aangehaald wat er gebeurde tijdens het gesprek met het echtpaar Rus. De verklaring van dit verschil kon gezocht worden in het verleden van de beide informanten. De vrouw was geboren in Pella, haar grootouders van vaderskant waren in 1847 geïmmigreerd, haar moeder in 1891 uit het westen van de Betuwe. Maar haar man was in Oudkarspel geboren en pas in 1904, toen hij 9 jaar oud was, met zijn ouders in de Verenigde Staten gekomen. Beiden hadden zo weinig Amerikaans accent dat ze in Nederland ternauwernood als vreemdelingen zouden opvallen. Hun beider Nederlands viel op als goed, waarbij niet vergeten moet worden dat de meeste immigranten en hun nakomelingen het Nederlands veel slechter beheersten; het oordeel ‘goed’ was dus relatief. Temidden van geboren Nederlanders, die ook in Nederland opgegroeid waren, zou dat oordeel anders uitgevallen zijn. Op papier is het niet mogelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een indruk te geven van het ‘accent’, wel van andere verschijnselen. Hier volgen enkele regels van de vrouw die zij tijdens het interview sprak: ‘Ja, maar zie je, mijn moeder die was maar zes jaar uit Holland, en vroeger leerden ze geen Amerikaans als ze uit Holland kwamme, want 't was hier alles Hollands. Maar da's met de wereldoorlog one is da veranderd, toe is 't Amerikaans gekomme... O ja, we leerden wel Engels op skool, maar de minuut da we uit de skool kwamme, dan vloge we naar buite en dan was 't alles Hollands. Zo dajje in't schoolhuisje was, da was 't Amerikaans, maar as je na buite vloog, dan was 't Hollands. Nou, dan krege we wel es op ons dak en dan moste we... as de teacher zei: As ik Amer... as'k je Hollands hoor prate, dan mojje inblijve, zie dan wel, dan prate we vanzellef Amerikaans, maar was je weer op de road na huis, dan was 't weer Hollands’. De minuut en inblijve zijn waarschijnlijk leenvertalingen, sk van skool is in dit geval wel een klankinterferentie; de overeenkomst in de Nederlandse en Engelse woorden is vaak zo groot dat deze sk-uitspraak bij veel immigranten voorkwam. Omdat bij sommige informanten de sk aan hun dialekt eigen geweest kan zijn, is de herkomst van deze klankkombinatie, Engels of Nederlandse streektaal, niet vast te stellen. Veel opvallender dan deze verschijnselen waren de morfologische, vooral de vervoeging volgens Nederlandse regels van Engelse werkwoorden. Zo gebruikt Rus gespend en opgefixed, zijn vrouw opgebroken in de betekenis ‘afgebroken’ en fixen. Regelvermenging komt veel minder voor bij de meervoudsvormen, omdat het Nederlands evenals het Engels meervouden op -s heeft, vaak als vrije varianten van meervouden op -n. De informanten 250 en 251 spraken beiden, volgens ons oordeel, goed Nederlands, maar dat van 250 was beter dan dat van 251, volgens dezelfde intuïtieve indruk. Beiden hadden, zoals opgemerkt, een Nederlands accent en weinig of geen Engelse fonetisch/ fonologische verschijnselen. Het verschil tussen deze twee moest dus liggen in de woordenschat en de grammatische verschijnselen. Om de betekenis van dit vermoeden vast te stellen zijn de teksten van zeven informanten geanalyseerd voor een aantal verschijnselen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1.1 Op zoek naar statistische verschillenDe resultaten staan in tabel 5.1.1.
Tabel 5.1.1: Verhouding van leenverschijnselen en Nederlandse elementen.
In de linkerkolom staat het nummer van de informant, in de tweede het totale aantal woorden dat geanalyseerd is; van de eerste vijf is dat de totale tekst, van de laatste twee maar een deel. In de volgende kolommen staan de absolute aantallen en de percentages, berekend ten opzichte van kolom 2. Leenwoorden substantieven zijn gevallen als ‘teacher’, ‘road’, leenwoorden andere b.v. ‘one’, leenvertalingen substantief ‘ouwe mensehuis’, leenvertalingen andere b.v. ‘de minuut dat’. In de kolom grammatikale interferenties zijn verschijnselen bijeengebracht die vooral van morfologische aard zijn, zoals b.v. ‘de nexte’ in plaats van ‘de next’, ‘levende’ in plaats van ‘leefde’, maar ook een geval als ‘geantwoord’ in plaats van ‘beantwoord’. De kolom Engelse woorden bevat het aantal Engelse woorden in helemaal Engelse zinnen, d.w.z. geen leenwoorden, die in Nederlandse zinnen voorkomen. De scheiding tussen substantieven en andere leenwoorden is gemaakt om een vergelijking mogelijk te maken met de oude brieven en herinneringen, zoals ze door Lucas en anderen zijn gepubliceerd. Daarin is de invloed van het Engels hoofdzakelijk merkbaar in leenwoorden substantieven, woorden voor begrippen die de Nederlandse immigranten onbekend waren, zoals log voor stuk boomstam (zie 2.2.1). Het verschil tussen de informanten 250 en 251 ligt vooral in de leenvertalingen andere, waar het verschil waarschijnlijk significant is. 251 is alleen bij niet-substantieven veel hoger dan 250, daarentegen lager bij de substantieven. Maar hier zijn de aantallen zo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klein dat een woord meer of minder het percentage sterk beïnvloedt. De niet-substantieven geven dus het meest opvallende verschil, dat zou kunnen verklaren waardoor de indruk gewekt wordt dat 251 minder goed Nederlands sprak als 250. De hoogte van de absolute getallen in het schema is afhankelijk van de gedane keuze: leenvertaling of Nederlands. Een sprekend voorbeeld hiervan is de vervoeging met hebben of zijn. Vanuit het hedendaagse Nederlands ben je geneigd, in een aantal gevallen, een vervoeging met hebben als het gevolg van Engelse invloed te beschouwen. Maar de wetenschap dat deze vervoeging niet alleen in hedendaagse streektalen nog voorkomt, maar ook in het Nederlands van de vorige eeuw veel vaker gebruikt werd, heeft doen besluiten een vervoeging met hebben bij deze immigranten van voor de eerste wereldoorlog niet als Engelse interferentie te beschouwen. Een tweede voorbeeld is opgebracht in de betekenis opgevoed, grootgebracht. Het is Engels, maar het komt ook in de Bijbel voor, bij Potgieter, Conscience, Loveling en anderen. De taal van de Bijbel heeft op deze immigranten van Gereformeerde geloofsrichting, die vaak geen Nederlands, maar alleen een streektaal spraken, grote invloed gehad. Een ander voorbeeld is dit: 251 heeft een keer leesden gezegd, dat aanvankelijk als een fout tegen het Nederlands is opgevat; het zou goed denkbaar zijn dat deze vrouw de vervoeging van lezen vergeten was en daarom aansloot bij het systeem van de zwakke werkwoorden. Maar nadere informatie uit het bestand van het project Goeman/Taeldeman (Goeman 1986 a en b) via een computer-uitdraai van het Rivierengebied, waar immers de moeder van 251 vandaan kwam, leerde dat leesden in ieder geval voorkomt in de omgeving van Rotterdam, in Tiel en in enkele plaatsen ten oosten daarvan, en ook in Groesbeek. De waarschijnlijkheid is daarom groot dat deze zwakke vorm vroeger in deze dialekten meer verbreid geweest is. Nog enkele andere voorbeelden kunnen een inzicht geven in de wijze waarop keuzes gemaakt zijn. Als leenvertalingen zijn beschouwd we keerden in voor ‘we trokken in’, groeit aan voor ‘neemt toe’. Wanneer een woord of vorm volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal of volgens andere bronnen als grammatika's uit de negentiende eeuw, dialektwoordenlijsten en -grammatika's in het Nederlandse taalgebied bekend was, is aangenomen dat de immigranten het als een eigen taalelement hebben meegenomen naar de Verenigde Staten; als dat niet het geval was en een Engels equivalent wel te vinden was, is gekozen voor interferentie of leenvertaling. Bij lidwoorden en persoonlijke voornaamwoorden was een redelijke beslissing vaak onmogelijk; dit was met name bij de lidwoorden het geval, omdat de meeste nakomelingen van Nederlandse immigranten een stemhebbende explosief realiseerden in het Engelse lidwoord ‘the’ in plaats van een stemhebbende th. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2 Vergelijking met anderen, die goed Nederlands sprekenOp grond van de vergelijking tussen 250 en 251 is het niet uitgesloten dat het aantal leenvertalingen van invloed is op het oordeel van de hoorder over de kwaliteit van het Nederlands. Maar dan zal een dergelijk verschil ook bij andere immigranten moeten blijken. Daarom werden nog drie andere informanten, die ook ook ‘goed’ Nederlands spraken, in de vergelijking betrokken. Dat waren 200, Peter B. Mouw, 202, Johanna van Roekel-Mouw en 203, John van Maanen. 200 was geboren in Sioux Center Iowa, en zijn vader, die in 1868 immigreerde, was geboren in Nunspeet. Zijn moeder was in 1871 geïmmigreerd en kwam uit Deventer. Thuis heeft hij een streektaal gesproken die vrij dicht bij het Nederlands staat. Zijn vrouw sprak echter Engels, dus zijn praktijk van streektaal en Nederlands was sedert zijn huwelijk erg verminderd. Bij het gesprek waren aanwezig zijn zuster, 202, die getrouwd was met een Nederlandssprekende man, en 203, die in 1904 was geboren in dezelfde omgeving van Sioux Center als 200 en wiens ouders uit Ede in Nederland geïmmigreerd waren. Een fragment uit de tekst van 200 geeft een indruk van de kwaliteit van zijn Nederlands. ‘Enne, maar toen in negentienhonderd en elf ben ik as 'n jongeman in de bank gegaan. Hier in Sioux Center. Wel in die tijd krege we alle voorjaar van twaalf tot vierentwintig families van Holland, die 't hier kwame om te wone. Wel, as je dan geen Hollands spreken kon, dan kon je eerst geen business doen. Zodoende, daarom en toen heb ik derop toegelegd om de Hollandse alfabet te leren, en de Hollandse combinations. Now what would that be in the Holland? o-e. i-j, e-i? (Tweeklanken?). Hè? Ja, allright. Dat ik die leerde en vandat ik heb het men eige geleerd. (U hebt zelf leren lezen en schrijven?) Da's recht, ja, da's rech’. Op het gehoor was zijn Nederlands van minder kwaliteit dan dat van 250 en 251; 200 had een Engelse w en r en ook een Engelse intonatie. De beide anderen, 202 en 203, hadden deze verschijnselen veel minder. Het percentage leenwoorden substantief is bij deze drie aanzienlijk hoger dan bij 250 en 251, en ook de verschillen in de leenvertalingen substantief zijn vrij groot. In de andere rubrieken zijn de verschillen van minder betekenis, het is echter opvallend dat 250, die dus in Nederland geboren was, bij leenvertalingen andere het laagste percentage heeft, ook al is het verschil met 200, 202 en 203 kleiner dan met 251. Het aantal Engelse woorden in de tweede opname, van Mouw en zijn gesprekspartners, is veel groter, maar dat is te verklaren uit de aanwezigheid van de vrouw van 200, die wel Nederlands verstond, maar het niet sprak. Ze praatte in het Engels mee en was zo de oorzaak van herhaaldelijke taalwisselingen. Alle drie informanten hadden vaak moeite de Nederlandse woorden te vinden voor begrippen die hun ouders en grootouders in het Nederlands gekend moeten hebben, zoals b.v. ‘spinnewiel’. Het belangrijkste verschil tussen de 200-groep en 250/251 ligt in de leenwoorden substantief en de Engelse passages. Maar bij 200 deed zich een ander element voor dat waarschijnlijk van belang is voor het oordeel over de taalkwaliteit, namelijk de bewuste vertaling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2.1 De invloed van taalonderwijs en taalbeschouwingEr waren meer immigranten die ‘goed’ Nederlands spraken, intuïtief gesproken, maar deze hoorden op grond van hun verleden tot een heel andere groep en hun Nederlands had een ander karakter. Tot dit tweede soort ‘goed’ Nederlands reken ik o.a. de taal van informant 244, J.H.Piersma. Hij was jonger dan de anderen, 46 jaar, geboren in Grand Rapids Michigan. Zijn vader was met zijn grootouders in 1906 geïmmigreerd, vanuit Balk in Friesland, zijn moeder, eveneens met haar ouders in 1908, vanuit Koudum, ook in Friesland. Zijn vader was meubelmaker, hij zelf was predikant en hij was daarvoor opgeleid in Grand Rapids. Zijn vrouw was wel van Nederlandse afkomst, maar sprak geen Nederlands. Zijn ‘moedertaal’, de taal die in het gezin van zijn ouders werd gesproken, was Fries; Nederlands leerde hij eerst bij zijn opleiding voor predikant; hij moest immers in het Nederlands kunnen preken. Spreekpraktijk kreeg hij vooral als predikant in immigratiekerken in Canada; toen we hem interviewden stond hij in Pella Iowa. Tussen hem en de tot nu toe besproken informanten zijn grote verschillen. De eerder besproken immigranten hadden een langdurige praktijk in het spreken van Nederlands, althans van een Nederlandse streektaal, omdat ze bij hun ouders thuis Nederlands of een Nederlandse streektaal hadden gesproken, en 250 en 251, het echtpaar Rus, spraken het nog veel met elkaar, als de kleinkinderen niet in de buurt waren. Maar ze hadden vrijwel geen theoretische kennis van het Nederlands in deze zin dat ze grammatika-onderwijs hadden gehad. Zelfs 250 was in Nederland maar drie jaar op de lagere school geweest. Maar ds. Piersma had het Nederlands als tweede taal geleerd op het niveau van middelbaar en hoger onderwijs. Hij is de eerste van de tot nu toe behandelde informanten die grammatika-onderwijs op dit niveau had gehad. Zijn Nederlands had dan ook een ander karakter en het liet zich niet analyseren op dezelfde manier als de taal van de eerder besproken immigranten. Het volgende fragment, dat uit het begin van zijn tekst is genomen, geeft onvoldoende indruk van zijn manier van spreken. Hij sprak snel, maar onderbrak zichzelf enkele malen op een dusdanige manier dat hij daarmee zijn taalwisselingen als het ware aankondigde. Je krijgt bij deze spreker het gevoel dat hij te weinig praktijk heeft, dat hij wel voldoende theoretische kennis heeft, maar dat hij zich, door zijn snelle spreken, geen tijd gunt die toe te passen. Het hier gezegde wordt pas aannemelijk als je hem hoort praten. ‘As je Hollandse dienst heb hier in de kerk, zondagmiddag, zie ik hou zo'n dienst nu en dan voor de aardigheid, vooral met de kersttijd, hè. We moeten die Ere zij God zingen en zo, anders is het geen kersttijd, hè. En met Pinksteren, misschien drie keer in 't jaar. Dan komen der soms drie-, vier-, vijfhonderd mensen zo maar, van overal en ze kunnen allemaal verstaan. Nou ik had in Grand Rapids de enigste gemeente met een Hollandse dienst; der is nog maar één kerk die nog een Hollandse dienst houdt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En de mensen komen van vijftig mijl rond. En daar zijn misschien in die buurt, wel, miskien tweehonderdduizend Hollanders. En als het een hoge piet uit Nederland is, zeg Berkhouwer, dan miskien kun je nu driehonderd mensen vinden. Maar hier als ik Hollands preek en dat is slecht hoor, dan komen er drie-, vier-, vijfhonderd mensen in deze omgeving. En zo der zijn hier nog honderden mensen die een beetje Hollands kan praten. (Intermezzo, gesprek in Engels met echtgenote, die iets kwam vragen). Maar that is funny, als je teruggaat moet je niet - dat doen we allemaal you know - denk eens aan zoals het hier ging zo ging het overal, dat is niet waar. In deze omgeving zijn ze veel meer √ Dutch nog dan zeg in √ many places. Ik ik ik I'm not opposed to it, 't is voor mij goed. I like it, but it is niet typisch. Als je zou denken dat is normaal, dat is niet waar’. Op de plaatsen aangegeven met √, is een korte onderbreking van de woordenstroom; na ‘places’ probeert hij weer door te gaan in het Nederlands, maar het lukt niet, hij komt niet verder dan ‘ik ik ik’. Zoals gezegd was zijn tekst niet op dezelfde manier te analyseren. Uit de eerste vijftig zinnen zijn de Engelse woorden geteld, 147 op de 992 woorden, dat is bijna 15%. Maar leenwoorden en leenvertalingen gebruikt hij weinig. Hij wisselt van taal als hij in het Nederlands de woorden niet gauw genoeg kan vinden. Aan het einde begint hij met:‘I'm not opposed to it’, heeft dan intussen een Nederlandse formulering bedacht, geeft die als vertaling van de Engelse formulering die vooraf gaat, enz. In zijn verhaal over de situatie heeft hij hele stukken in het Engels verteld, omdat hem dat gemakkelijker afging. De beide talen zijn bij hem meer gescheiden, zoals uit de volledige tekst blijkt. Wat voor onze intuïtie goed Nederlands was, verhoudingsgewijs, kon zowel door ervaring in het spreken als door theoretische kennis tot stand gekomen zijn. Op grond van de analyse van de genoemde informanten wordt de kwaliteit van het Nederlands als minder beoordeeld als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3 Wat is dan slecht Nederlands?Als deze indrukken juist zijn, moet enige bevestiging ervan gezocht worden in analyse van taal die de indruk maakt slecht Nederlands te zijn. Uit de literatuur is de term Yankee-Dutch bekend, eenmaal werd het door een van onze informanten zelfs Dirty Dutch genoemd. Ons vragen ernaar werd met gebaren of woorden van tegenzin afgeweerd. Uiteindelijk maakten we enkele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
interviews waarin de sprekers een taal gebruikten die enkele elementen van dat Yankee-Dutch had en door ons ook als slecht Nederlands gewaardeerd werd. Als de boven gegeven maatstaven juist zijn moet die taal:
Ons meest extreme voorbeeld was informant 285, Sietske Ebbeling-Bakker, de laatste opname. Het was een vrouw van 76 jaar, die in Hindelopen, in Friesland, geboren was, evenals haar vader en moeder. Ze emigreerde in 1917 met haar man, die in Bolsward, eveneens in Friesland, geboren was. Haar man was in Amerika fabrieksarbeider. Ze vertelde dat ze Fries had geleerd van deze echtgenoot; zij zelf sprak toen ze hem leerde kennen Hindelopens, een dialekt dat wel aan het Fries verwant is, maar er op belangrijke punten van verschilt. Hoe dat Fries van haar man geweest is, is moeilijk uit te maken. In Bolsward wordt en werd namelijk ook Stadfries gesproken; ze nóemde zijn taal Fries. Engels had ze alleen in de praktijk geleerd; haar kinderen verstonden wat Nederlands en Fries, maar spraken deze talen niet. Haar taal was een mengelmoes van elementen uit verschillende talen: Engels, Nederlands, Fries en Hindelopens door elkaar; soms was een beslissing mogelijk aan welke taal een element ontleend was, veel vaker was dat niet het geval. Een analyse van haar taal zoals van de eerste vijf informanten was daardoor onmogelijk. Haar ‘accent’ was zonder enige twijfel Fries, zowel haar artikulatie als haar intonatie. Een voorbeeld van de onmogelijkheid een beslissing te nemen is: ‘tutte fijf doller’. Het woord ‘fijf’ is zo Nederlands uitgesproken, dat je aarzelt het als Engels op te vatten, hoewel het tussen twee Engelse woorden gezegd werd. ‘Tutte’ is zeker Engels, want ze bedoelt ‘thirty’, maar spreekt de th uit als een stemloze explosief. In het fragment van haar tekst, dat hierna volgt, gebruikt ze een vorm ‘waar’ in de betekenis ‘was’, dus verleden tijd van het werkwoord ‘zijn’. Dat kan een Friese vorm zijn, maar ook een vermenging van Nederlands en Engels, en zelfs wel Nederlands. Door deze verschijnselen was niet vast te stellen wat leenwoorden en leenvertalingen zijn; daardoor waren ze dus ook niet te tellen; de grammatikale interferenties zijn wel geteld, maar het getal is weinig betrouwbaar door dezelfde onzekerheid. ‘Mijn man heeft mij gehaald, van e fan Holl... fan Amerika to Holland. Toe Friesland... Heeft mij gehaald en hij heeft drie drie maanden bij mij geweest. En toen ben we getrouwd. En den ben we hier naar Amerika toe gegaan... Maar mijn fader was so onwennig, u ferstaat het wel wat ik praat?, mijn fader was so onwennig, dat mei e jaar en 'n half ben ik weer teruggegaan. Hij kon niet slapen. Je u verstaat mij wel? Hij kon niet slapen, ook eten en drinke, dat de reis was die teim maar tutte fijf doller, sie daar heb je't weer, fierendertig doller waar de reis. Dat wie gingen der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taal van deze informant valt op door:
Ze heeft dus in ieder geval de verschijnselen 3 en 4, die als bepalend voor het oordeel over slechte kwaliteit genoemd zijn. Maar ze doet nog iets anders dat volgens de onderzoekingen van Ellen Woolford (1983) een taal minder aanvaardbaar maakt, namelijk het in stukjes hakken van een zin door telkens van taal te wisselen. De eerste twaalf zinnen werden met het oog hierop geteld. In een zin van drie woorden wisselt ze eenmaal, in een zin van vijf woorden tweemaal, in een zin van zestien woorden zesmaal. Deze zinnen komen voor aan het begin van het gesprek, later is het soms beter. Toen we namelijk hadden gezegd dat we beter Fries dan Engels verstonden en de interviewer wat Friese woorden in het Nederlands strooide, voelde de oude vrouw zich beter op haar gemak.
Bij een spreker als 244, ds. Piersma, kun je je voorstellen dat bij zijn spre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken twee grammatika's werkzaam zijn en van tijd tot tijd in konflikt komen. Het konflikt ontstaat in dat geval, naar mijn indruk, door de snelle manier van spreken, die wel geschikt is voor het Engels door de dagelijkse praktijk van de spreker, maar niet voor het Nederlands, waarin hij veel minder praktijk heeft. Het is echter moeilijk voor te stellen dat informant 285, Sietske Ebbeling, vier grammatika's hanteert, Hindelopens, Fries, Nederlands en Engels. Het Fries is vast te stellen in artikulatie en intonatie, en tevens in een aantal verschijnselen zoals: in 'e huis, op e boot, het verleden deelwoord zonder voorvoegsel ge-. Maar doordat ze vaak van taal wisselt en die wisseling hoogst zelden aankondigt, en doordat de verschillende elementen zo in elkaar geschoven worden, wordt door dit spreken veeleer de indruk gewekt dat hier een nieuwe taal is ontstaan. Om vast te stellen of dit waar is zou nagegaan moeten worden, in dit en andere gevallen, of de taal door bepaalde regels wordt beheerst, of er met andere woorden een min of meer consequent taalgedrag is vast te stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.4 KonklusieHet verzamelde materiaal is geschikt om onderzoek naar taalwisseling en taalmenging te doen; het is een corpus zoals in landen met voldoende onderwijs moeilijk te vinden zal zijn. Tussen de beide uitersten, de informanten 250 en 285, komen vele schakeringen voor. Misschien is door een uitvoeriger analyse een kontinuüm aan te wijzen. Eén ding is wel duidelijk geworden door het werken met dit materiaal; dat is niet nieuw, maar een bevestiging van eerdere, door anderen getrokken konklusies. Namelijk dat minderheidstalen zowel theoretisch onderricht vragen in de beide talen die bij het taalverwervingsproces betrokken zijn, als voldoende oefening in de praktijk. Dat wil zeggen zowel in de eerste taal van de minderheid als in de standaardtaal. En deze oefening moet gericht zijn op de behoeften van ieders eigen praktijk. De predikant, nr. 244, zal waarschijnlijk redelijk in het Nederlands kunnen preken - al zei hij zelf dat het slecht was - maar de beschouwingen over de positie van Nederlandse immigranten en hun taal kon hij oneindig veel beter in het Engels verwoorden. Het ontbreken van theorie én praktijk heeft in het geval van informant 285 gevoerd tot een ‘wangedrochtelijk taaltje’; ook hieruit kun je konkluderen dat beide, theorie en praktijk, nodig zijn. Een belangrijke vraag is, of de taal van 285 werkelijk een wangedrocht is, of een volledige taal ergens in een soort creoliseringsproces. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.5 Taal van horen zeggenIn 4.3 is beschreven dat het taalmateriaal, dat in de Verenigde Staten verzameld werd, weinig of geen gegevens verschaft voor oudere stadia van de dialekten in Nederland. Dat neemt niet weg dat in de taal van sommige immigranten elementen van het dialekt of althans van de thuistaal in Amerika, die daaruit was ontstaan, bewaard zijn gebleven. Dat was vooral het geval bij enkele immigranten van oudere generaties, die langer of intensiever kontakt hebben gehouden met mede-immigranten uit dezelfde streek in Nederland, en die bovendien weinig of geen onderwijs gehad hadden. In de volgende paragrafen zal iets meer gezegd worden over de taal van enkele informanten. Een ervan is nummer 24, Gerrit Jan Michmershuizen. Zijn grootouders van vaderskant waren met Van Raalte in 1847 geïmmigreerd, zijn moeder was in Overijssel in Nederland geboren; hijzelf was geboren in Overisel in Michigan, het dorp dat indertijd door de groep immigranten uit Overijssel was gesticht. Zijn vader was boer geweest, hij zelf melkhandelaar. Bij de opname was hij 85 jaar. Informant 28, Harold Kleinheksel, was 57 jaar, en van de vierde generatie. Zijn overgrootvader was in 1846 geïmmigreerd uit de ‘Graafschap’, zoals 28 zei. Waarschijnlijk was dit de Graafschap Bentheim, waarvan het dialekt veel overeenkomst met het Twents heeft en had. Zijn vader had ook in Overisel gewoond, zijn moeder was er geboren, zijn broer, Lester Kleinheksel, nr. 29, woonde er nog. Overgrootvader was timmerman, vader was boer geweest, de beide broers waren dat nog. De informanten 56-59 waren twee echtparen, Arens en Grubben; de ouders van George Grubben waren afkomstig uit Essen in Duitsland, waar hij ook geboren was; de anderen waren van de tweede of derde generatie. Hun aanwijzingen over de streek van herkomst waren onduidelijker dan van 24 en 28, maar er was geen twijfel aan de herkomst uit oost-Nederland. Ze woonden in het dorp Graafschap, waar de ouders van Egbert Arens en zijn vrouw ook geboren waren. Deze beide echtparen gingen veel met elkaar om en spraken nog vaak hun thuistaal met elkaar, hun kinderen konden deze verstaan en sommige ervan ook spreken. De beide mannen waren boer. Deze zes informanten kenden het Nederlands vooral van preek en Bijbel, maar hadden zich later ook de Nederlandse omgangstaal eigen gemaakt; het dialekt of wat ervoor doorging hadden ze in de dagelijkse praktijk geleerd, van vader en moeder, grootvader en grootmoeder, enz. In 5.5.1 zal iets gezegd worden over de elementen die mogelijk of zeker aan de dialekten van de geïmmigreerde voorouders ontleend zijn, in 5.5.2 over de invloed van het Engels op hun taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.5.1 DialektIn het spreken van 24, Michmershuizen, viel de artikulatie op als oost-Nederlands. De slot-m en slot-n waren altijd gesillabiseerd: storvn (gestorven), bleevm (gebleven), zeggn (zeggen, met stemhebbende explosief), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaarn (jaren). En de klank die in het Nederlands wordt geschreven met ij klonk bij hem vaak als ie: altied, mien grootvader, Overiesels. Maar daarnaast zegt hij: mij, krijgn en ook huis. In het laatste geval zou men de dialektvorm huus of hoes verwachten. Het is waarschijnlijk dat hij zich in Holland Michigan, tijdens de twintig jaar dat hij een melkwijk liep, had aangepast aan de Nederlandse variant van zijn klanten, die zich geleidelijk in de grotere centra had ontwikkeld. Voor de afwisseling tussen ie en ij in de voornaamwoorden ‘wij, zij, mij, mijn’ is geen oorzaak aan te geven. B.v.... dan leerd'n wie 'n beetje Engels;...as wie in huis waar'n dan moesen wij weer Holland proat'n. Toch bedoelt hij met ‘Holland’ het Overijsselse dialekt, dat door grootvader en grootmoeder werd gesproken. In dergelijke gevallen is niet uit te maken hoe de invloeden van streektaal, Nederlands en Engels verstrengeld zijn. Deze informant heeft zo lang gesproken, dat zijn tekst geschikt zou zijn voor een kwantitatief onderzoek van deze verschijnselen. Informant 28, Harold Kleinheksel, die boer was en daardoor in een groter isolement leefde en die tot voor enkele jaren met zijn oude vader het thuisdialekt had gesproken, had veel meer dialektverschijnselen en vertoonde deze ook consequenter dan 24. Naar verhouding verviel hij, vooral in het begin, vaker in het Engels, meer dan eens omdat hij het Nederlands van de enquêteurs niet begreep. Maar hij had ook elementen die hij ontleend moet hebben aan het Nederlands van kerk en Bijbel: huizen, altijd, vijftig. De boek voor de Bijbel kan door Engelse invloed zijn veroorzaakt; in zijn thuisdialekt zou hij 't book gezegd hebben. Zeker dialekt zijn: altied, tied, bie huus, (naar skoel) hen, olde menske, lèèzn, veur (voorzetsel), ik zint (ik ben), drei (3), veer (4), vief (5), viske (vissen), liek schieten (nauwkeurig schieten), ettn (eten). In het begin heeft hij wat moeite om het Engels te vermijden, maar als hij eenmaal samen met zijn broer herinneringen ophaalt, wordt het aantal Engelse en Nederlandse woorden minder en lijkt zijn taal steeds meer op het tegenwoordige Twents. Het is waarschijnlijk dat er veel overeenkomst is met het ‘Graafschaps’ van zijn vader en grootvader, maar de elementen van dat dialekt in het midden van de vorige eeuw zijn te weinig bekend om het dialekt van deze informanten eraan gelijk te durven stellen. Er is veel overeenkomst met de taal van 24, maar deze gebruikt del (naar beneden) en 28 zegt daal. De taalelementen van deze beide informanten zullen vermoedelijk niet nader te definiëren zijn dan oost-Nederlands. Op grond van een oppervlakkige beschouwing zijn de dialekten van de twee echtparen ongeveer dezelfde, maar ze hebben alle vier maar weinig elementen ervan. Mien (mijn), kieken (kijken), huus (huis), uut (uit), onderholden (onderhouden), lös (los) komen voor. Informant 59, Marijke Grubben-Borgman, die niet wist waar in Nederland haar ouders vandaan kwamen, zegt del (naar beneden), evenals 24. Ondanks het feit dat deze zes informanten veel meer resten uit hun thuisdialekt bewaard hebben dan alleen de artikulatie, zijn deze resten voor een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
historische dialektstudie ternauwernood bruikbaar. Als we afgaan op deze elementen kunnen we echter wel vaststellen dat er in de loop van een eeuw in het klank- en het morfologische systeem van de oostelijke dialekten weinig is veranderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.5.2 EngelsDeze zes informanten vertonen in hun spreken wel invloed van het Engels, maar er is minder taalwisseling, zoals het geval was bij informant 285, Sietske Ebbeling, waarover in 5.2 werd gesproken. Bij 24 had nu en dan taalwisseling plaats, vooral door de aanwezigheid van de zoon, die heel weinig Nederlands sprak, bij 28 en zijn broer was dat vooral in het begin van het gesprek het geval, omdat ze ons Nederlands niet begrepen; ze informeerden in het Engels, wij lichtten onze vragen in het Engels toe, en dat proces bevorderde de taalwisseling. De woorden en uitdrukkingen die aan het Engels ontleend waren, zijn bij deze informanten redelijk goed te groeperen. Hun taal maakt, ondanks de inserties vanuit het Engels en vanuit het dialekt - als dit zo geformuleerd mag worden - een redelijk goede indruk, waarschijnlijk omdat de morfologie van het Nederlands grotendeels is gehandhaafd. De volgende kategorieën zijn te onderscheiden:
De gevallen die onder 1 te rangschikken zijn, komen overeen met die uit de schriftelijke bronnen, zoals beschreven in 2.2.1. Informant 24, Michmershuizen, heeft er niet veel. Vooral de aanduidingen van familieleden geeft hij in het Engels. Een ervan is cousin. Het gebruik van dit Engelse woord wordt bevorderd door het betekenisverschil tussen ‘cousin’ en ‘nephew’, dat bij het Nederlandse ‘neef’ wegvalt. Over zijn eigen grootvader praat hij met het Nederlandse woord, maar hij spreekt over de grandpa van twee tantes in één adem met grootvader, als hij zijn eigen grootvader bedoelt. Ook boy voor kleine jongen is de gewone aanduiding. Op company vertaalt hij direkt met op visite, maar pencils en delivering milk blijven onvertaald. Bij pencils heeft hij wel geaarzeld, maar ook in tweede instantie zegt hij het En- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelse woord. Het zal, na het gezegde in 2.2.1, niet verwonderen dat hij farm zonder onderbreking en zelfs zonder aarzeling in zijn Nederlandse zin opneemt. Informant 28, Kleinheksel, heeft in deze rubriek ook farm, loghuis en loggenhuus, government en een aantal namen van technische begrippen, die deze immigrant van de vierde generatie nooit in het Nederlands gehoord zal hebben, zoals: seperator (instrument bij boterbereiding), creamery (melkwinkel of -fabriek), car, touringcar, walkingplow, framework. En hij zegt tiebie, de Engelse uitspraak van ‘teebee’, dat pas in het einde van de 19e eeuw in gebruik kwam, na tuberculose en het nog oudere tering. 28 spreekt over mien grootvader, maar in het gesprek met zijn veel jongere broer, wiens belangrijkste taal Engels was, zegt hij Ken je grandpa Kleinheksel...? (Herinner je je onze grootvader nog, die vlak bij ons woonde?). Engelse woorden die zonder onderbreking in de zin worden opgenomen, zijn river, shanty (hut), bow and arrow (in een verhaal over het schieten van Indianen), broad ax, spikes en drew plants als de werkzaamheid van een grootvader. 28 geeft maar zelden een toelichting met het Nederlandse woord. Op een vraag van 29 of grootvader nog wel eens herten heeft geschoten, antwoordt 28 Ja, deer. Hertn. Op andere gevallen van taalwisseling van 24 komen we in de volgende paragraaf terug. Het inlassen van Engelse woorden in het spreken van de twee echtparen komt veel overeen met dat van 24 en 28. Het wisselen van ‘grootvader’ en ‘grandpa’ was bij hen illustratief. Zelf gebruikten ze de Nederlandse woorden voor deze familiebetrekkingen, maar toen ze vertelden hoe het met de taal van hun kinderen was, zei informant 57: Onze kinder waarn meer met grenpa en gremma ma'k wel zeggn rond. Dit moet wel de naam zijn die de kinderen gebruikten.
Groep 2, ontleningen van funktionele woorden, kwam bij 28 ternauwernood voor, maar wel bij 24 en bij de echtparen. 24 zegt enkele malen but en then, soms in kombinatie: Vroeger nog wel is, but no de leste jaarn...;...toen was 't meer Engels, then, ja dan droomd'k wat in Engels, but the last years no I can't;...in die eerste jaarn dat ik altied Hollans las, eh then eh dan komttat almaal... Eenmaal zegt hij ‘because’: Ik heb al mijn leevn Hollans kunn'n praat'n, 'cause... Deze reden vermeldt hij niet, want hij blijft steken, misschien omdat hij zich realiseerde dat hij de verkeerde taal ging gebruiken. Het gebruik van ‘but’, ‘then’ en ‘but then’ in Nederlandse context is bij de echtparen nog opvallender. De volgende voorbeelden zijn ontleend aan het verhaal van 56: Hij was dus knecht op de boerderij, but daar was om 'n beetje vooruit te komen...;...hun graf vonden. But then zij ben goed aangekomen...;...ik weet niet hoe lang, but then eh toen is hij getrouwd... En doe hadden ze niks meer. But the government... Soms is er een aarzeling of een Engels woord, waardoor het gebruik van een Engels funktiewoord bevorderd schijnt te worden, maar ook als dat niet het geval is, is het gebruik van deze funktiewoorden storend in deze zin, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze de kwaliteit van het Nederlands, naar het intuïtieve oordeel van de hoorder, verminderen. Het gebruik van Engelse funktiewoorden is minder storend dan de gevallen van 5 en 6, fonetisch/fonologische en morfologische menging, maar meer dan het gebruik van leenwoorden. Misschien zijn onze oren aan het laatste gewend, maar de noodzaak van leenwoorden ligt ook meer voor de hand. Elke spreker kan wel eens een woord niet bedenken en probeert het met een synoniem van dezelfde of een andere taal. Niet weinig Nederlanders zullen mischien het Engelse woord ‘space shuttle’ gemakkelijker in hun Nederlandse zin invlechten, dan het Nederlandse woord ‘ruimteveer’.
Groep 3 en 4 zijn vaak moeilijk te onderscheiden en zullen daarom samen besproken worden. Een van de meest frequente woorden waarover o.a. in 4.3.1 werd gesproken is no. Onze informanten gebruikten dat bijna altijd, slechts zelden nee. Bij ja en yes was het omgekeerd, ja was regel, yes uitzondering. Ook well wordt door vele informanten gebruikt; als het met een bilabiale w uitgesproken werd, is het als Engels opgevat, maar in het andere geval als Nederlands. Dit is een vrij willekeurige beslissing, omdat lang niet alle informanten zich de Engelse w eigen gemaakt hadden. You know is, evenals sure een veel voorkomend stopwoord. Andere woorden die in deze kategorie ondergebracht kunnen worden, zijn how (wat bedoel je?), ‘die really Engels kon spreken’. Deze verschijnselen komen in de tekst van 24 geregeld voor, no en you know ook bij 28 en de echtparen. Groep 5 bevat de al eerder genoemde gevallen, dat een klank in de Engelse uitspraak wordt gebruikt in een Nederlands woord en omgekeerd. Bij sommige sprekers zijn de w en de r nog steeds de Nederlandse, in beide talen, d.w.z. de labiodentale w, gesproken met de tanden tegen de bovenlip, en de dentale r, de rollende r en niet de keel-r of de Engelse r. Andere gevallen zijn de sk in plaats van Nederlands sch, een g die in hun Nederlands uitgesproken wordt als een explosief, zoals in het Engelse ‘good’. Informant 24 heeft enkele gevallen van sk, 28 heeft dat in veel meer gevallen, en deze heeft ook de Engelse uitspraak van r voor een medeklinker, zoals in hard werk; dat was ook het geval met de echtparen in stormen, gewerkt, werken, karn. Van groep 6, de morfologische interferentie, heeft 24 de volgende voorbeelden: geprinted, gerented. De andere informanten hebben hiervan geen voorbeelden in de geanalyseerde stukken tekst, wel spreekt 56 van klieren. (schoonmaken), 57 van harder in de betekenis ‘moeilijker’. Onder 7 zijn o.a. gerangschikt gevallen als bij de naam van dat bij 24 voorkomt. Het lijkt aannemelijk dit te beschouwen als een leenvertaling van ‘by the name of’. Een ander geval bij 24 is het is hard te zeggen. Dit gebruik van hard komt erg veel voor, vooral in kombinatie met werk, hard werk. Dit zegt 24. Da's recht is een uitdrukking uit het moederdialekt, misschien gesteund door het Engelse that's right, maar zeker niet alleen een leenvertaling. 58 gebruikt een keer een en 'n half. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van groep 8, getallen en spellen, zijn niet veel voorbeelden. Er is wel altijd gevraagd in welke taal de informanten spelden en telden; het antwoord was meestal: in het Engels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.5.3 TaalwisselingDe hiervoor genoemde verschijnselen zijn eerder als interferentie of insertie aan te duiden, maar er komt nog een andere manier van wederzijdse taalinvloed voor. Hierbij zijn twee gevallen te onderscheiden: a. er wordt een andere persoon aangesproken, b. dezelfde aangesprokene is van taal gewisseld. Een van de oorzaken van het laatste was dat de enquêteurs hun vraag, die in het Nederlands was gesteld, in het Engels vertaalden, omdat de informanten het Nederlands niet of niet voldoende begrepen. Deze verschijnselen zijn zo afhankelijk van de informant, zijn beheersing van de beide talen, de aanwezigheid van anderen die alleen of hoofdzakelijk Engels spreken, onderbrekingen van derden, dat alleen enkele voorbeelden gegeven zullen worden van de besproken informanten. Bij groep 1 zijn al enkele voorbeelden gegeven van het invlechten van woorden onder invloed van de aangesprokene. Dezelfde invloed moet bij informant 24 gewerkt hebben toen hij de volgende passage sprak tegen de enquêteurs, maar in het bijzijn van zijn Engelssprekende zoon: ‘...a'j dan jong bent eh dar denk je dan niet over. Anders dan eh we could have put a lot more questions to grandpa and grandma, but in them days if you 're young you might say I rememb... I 'll show you this what I 've got here (Hij staat op, trekt de omhangmikrofoon mee, zijn zoon zegt: Ho ho ho ho, de enquêteurs: Hij kan wel 'n endje, dat mag wel, en 24 gaat door) O o o, jajaja, well you can get it, there's a little eh eh pencil-holder in there’. Uit het antwoord van een van de enquêteurs blijkt dat niet de zoon is opgestaan om het aangewezene te pakken, maar een van de enquêteurs, die beide voortdurend Nederlands hebben gesproken. De invloed van de aanwezigheid van de zoon is ook zichtbaar in de volgende passage, die half tegen de enquêteurs, half tegen de zoon wordt gezegd. De zoon begreep het en zo hoefde hij tegenover de enquêteurs minder expliciet te zijn: ‘...die Hollanse Bijbel die heb ik nog wel, but eh Rossle got'm’. ‘But as long as I was home we biddn altied in Hollans’. Deze gevallen ontbreken bij de echtparen, omdat ze veel meer gewend waren nog Nederlands te spreken. Ze hadden geen moeite met de aanloop en er was op geen enkel ogenblik een noodzaak tot taalwisseling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de gegeven voorbeelden is wel duidelijk dat de beide situaties die als oorzaak genoemd zijn, vaak in kombinatie voorkomen, ook al kan ieder voor zich ook afzonderlijk voorkomen. De invloed van een storing in het interview door iemand die alleen Engels sprak of door een telefoongesprek hebben we ook kunnen vaststellen. Maar in deze milieus was de kennis van het Nederlands vaak nog groot genoeg om meer gevallen zoals de hierboven geschetste op te leveren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.6 MoedertaalOnder ‘moedertaal’ wordt hier verstaan de taal, die men nog heeft leren spreken in het vaderland. In deze paragraaf zullen enkele teksten geanalyseerd worden, die gesproken zijn door immigranten van de eerste generatie, die geboren en enige tijd getogen zijn in een streek van Nederland, waar een duidelijk herkenbaar dialekt de omgangstaal was. Als eersten komen aan de beurt enkele immigranten uit Noord-Brabant, van Rooms-Katholieke geloofsrichting, die woonden in het noordoosten van Wisconsin, in het gebied waar Pater Van den Broek zich in de jaren dertig van de negentiende eeuw met een aantal volgelingen had gevestigd. Er is al eerder gewezen op het verschil in taalgebruik tussen de Protestantse nederzettingen en de Rooms-Katholieke; in deze laatste bestond diglossie, terwijl men in de andere van triglossie mag spreken. De Rooms-Katholieke Kerk gebruikte in de kerk latijn als officiële taal, en niet een variant van het Nederlands, standaard of regionaal gekleurd Nederlands, zoals dat in de Protestantse kerken het geval was. Er werd in deze Katholieke nederzettingen, naast deze kerktaal, vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van het dialekt als omgangstaal, vooral doordat de meeste immigranten hier uit dezelfde streek afkomstig waren. Eén gesprek werd gevoerd door een echtpaar, Walther van Eperen en Marie van Eperen-Boogaard, 144 en 145, met een leeftijdsgenoot, 147, Pieter E. Stambeek. Alle drie waren geboren in Uden in Noord-Brabant. De mannen waren 77 en 79, de vrouw 73 jaar tijdens de opname; 144 was op 11-jarige leeftijd met zijn ouders geïmmigreerd, zijn vrouw, eveneens met haar ouders, op 17-jarige leeftijd, en 147 kwam alleen op zijn 27e jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.6.1 DialektAlle drie informanten waren herkenbaar als Noordbrabanders aan hun artikulatie en intonatie, maar hadden heel weinig duidelijke dialektkenmerken. Ze gebruikten ge als voornaamwoord van de tweede persoon, spraken een zogenaamd zachte g, dat wil zeggen een g die meer naar voren werd gearticuleerd dan nu in het standaard-Nederlands het geval is en zeker ook dan informanten uit andere delen van Nederland het deden, en spraken een donkere a, dat wil zeggen een klank die verschoven is in de richting van o, of zelfs een meer geronde klank, die gespeld zou kunnen worden met oa of ao. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Naar The Dutch in America. Ed. R.P. Swieringa 1985. Blz. 107)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informant 144, die als kind was geïmmigreerd, had een duidelijker Brabants accent en meer dialektverschijnselen dan de beide anderen. De klinker van ‘maanden, jaar, gaan’ was meer gerond, hij sprak van grasmeien en van ik hai (ik had). Zijn vrouw, 145, was bij immigratie 17 jaar. Haar klinker in de woorden ‘gaan’ enz. was veel minder gerond. Beiden zeggen nie voor niet. Maar het meest opvallende verschil ligt in de artikulatie, die bij 145 minder Brabants was dan bij 144 en bij 147 nog minder. Hij is geïmmigreerd toen hij 27 was, had meer opleiding in Nederland gehad, want hij was op een school voor dekoratieschilder geweest in Den Bosch en had ook in Europa in het buitenland gewerkt. Hij sprak Nederlands met een licht Brabants accent, wat het duidelijkste uitkwam in zijn artikulatie van de g. Aangezien de meeste informanten uit de Katholieke gemeenschap in Wisconsin eerste-generatie-immigranten waren uit dezelfde streek in Noord- Brabant zouden de daar gemaakte opnamen zich het beste lenen voor een kwantitatieve analyse van dialektkenmerken en interferenties van het Engels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.6.2 EngelsZoals bij deze informanten verwacht kan worden, is de invloed van het Engels gering en blijft hoofdzakelijk beperkt tot leenwoorden en interjekties. 145 heeft enkele malen jaartallen in het Engels gegeven en de naam van het ABC spelt ze in het Engels. Voorbeelden van leenwoorden zijn industry, permit, kitchen, army en dergelijke. Als 144 over zijn werk in de papierfabriek vertelt, geeft hij de technische termen in het Engels: cutters, trimmers, frame-choppers, enz. Ook bij deze informanten komt voor wat hiervóór een leenvertaling is genoemd, namelijk voor zes dage en dergelijke konstrukties. Een typerend voorbeeld van taalwisseling is het volgende: 145 vertelde dat ze bij een bepaalde gelegenheid in New York had moeten logeren. Als ze de naam van het hotel geeft, wisselt ze van taal, vanzelfsprekend: de Tafthotel on Fifth Avenue. Ze vervolgt dan met We had really a ball, I enjoyed it very much, and eh die is toen hier geweest, mijn zuster... Het is duidelijk dat de aanduiding van het hotel, in het Engels, de volgende uiting in die taal heeft veroorzaakt. In de volgende passage is die oorzaak een andere, waarschijnlijk wordt dan het Engels opgeroepen door de gedachte aan de kinderen, die eerst op school Engels geleerd hebben. Want ge weet hoe da gaat tegewoordig, zo gauw as de kindere beginne te werke, well die talk about... die wille voor hun eige werke. Het lijkt aannemelijk dat de overgang op het Engels in dit gezin wat traumatisch is verlopen en dat de taalwisseling op dit ogenblik daarmee samenhangt. Even eerder heeft 145 namelijk het volgende gezegd: ‘Ik ben de eerste die beginne was in de Kimberley's febriek hier, maar da was heel wat, ge kont geen een woord Engels verstaan en ge hebt altijd een gevoel en da is toch helemaal nie waar maar ge hebt altijd een gevoel da ze over u aan't prate zijn en de Amerikaans volk is heel heel fijn...’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondanks deze ervaring hebben 144 en 145 toch met hun kinderen eerst de ‘moedertaal’ gesproken; de barrière van het Engels moet wel heel groot geweest zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.6.3 TaalwisselingHiervoor is beschreven dat in Kimberley en Little Chute een etnisch gemengde bevolking leefde en dat Engels wel de voertaal met deze andere groepen moest zijn. De kinderen leerden natuurlijk ook Engels op school en kregen steeds meer moeite met de taal van hun ouders. Informanten 136 en 137, Willard van Handel en Henry Verbruggen, geven een beeld van de taalwisseling in de praktijk van het dagelijks leven. ‘De kinder... die kwam thuis en die konnen geen Hollands meer praten. Ik heb er maar een die kan nog wel ze kan't niet praten, maar ze onderstaat ieder woord. But sie wil in 't Engels antwoorden, ja sie. Well I don't know that sie... ether but that's the trut (NB explosief) hoor, sie kan sit praatn in Engliesj en antwoorden in Holland. That happen o veel tijden that happen... As I said the lady before they meet on the street and they greet in the morning and say: Hoe gaat 't vandaag, menheer eh en dan they doet the business in English and then when leave they will say: Hèwe ies op 'n andere keer. Ik zal oe marregen zien’. |
|