Ik was te bissie... Nederlanders en hun taal in de Verenigde Staten
(1987)–Jo Daan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.0 InleidingIn het Voorwoord is beschreven welk materiaal werd verzameld en hoe. Daarbij vielen enkele globale verschillen tussen de vestigingen op, o.a. veroorzaakt door verschillen in taalgebruik. De ‘triglossie’ in de Friese vestigingen bracht met zich mee dat de drie talen ieder een eigen, vrij scherp begrensd domein hadden. In de andere Gereformeerde nederzettingen was de situatie nu anders, maar in de eerste jaren van de immigratie moet daar ook een zelfde soort triglossie-situatie geweest zijn: streektaal thuis, Nederlands in de kerk en Engels in andere gevallen. Maar al spoedig kreeg het Nederlands de taak als kommunikatiemiddel tussen de immigranten met verschillende thuistalen te fungeren; het werd een lingua franca voor de sprekers van dialekten die onderling onbegrijpelijk waren. Dat is waarschijnlijk een van de belangrijkste oorzaken waardoor de dialekten veel meer veranderd zijn dan het Fries. We moeten tenminste wel aannemen dat die dialekten veranderd zijn, omdat er zo weinig te vinden was van de dialektkenmerken die in Nederland zijn genoteerd en daar ten dele nog op de geluidsband vastgelegd zijn. Toch was het meestal nog mogelijk, afgaande op artikulatie en intonatie, vast te stellen uit welk streektaalgebied een immigrant van de eerste generatie of zijn/haar nakomelingen afkomstig waren. Deze twee kenmerken bleken de meest resistente, veel meer resistent dan klanken, vormen en woorden. In de Rooms-Katholieke nederzettingen in Wisconsin had het Nederlands geen rol als kerktaal, daar was een diglossie-situatie met dialekt als thuistaal en Engels in kontakt met vreemden.
Hier worden de informanten volgens verschillende onafhankelijke variabelen ingedeeld om greep te krijgen op mogelijke verschillen tussen groepen, in hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op individuele verschillen (zie ook 1.3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 Indeling van de informanten volgens generatie, herkomst, sekse, woonplaats en tijd van immigratieDe onderstaande tabel geeft een indeling van de informanten naar generatie en leeftijd bij het onderzoek. 1 = eerste generatie, dat wil zeggen alle informanten die nog in Nederland geboren zijn; onder 1 + vallen alle overigen, die dus in de Verenigde Staten geboren zijn.
Tabel 4.1.a: Indeling naar leeftijd en generatie.
Grafiek 4.1.a: Indeling naar leeftijd en generatie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tabel 4.1.b worden de informanten ingedeeld naar sekse, woonplaats en generatie. Van de informanten waarvan de generatie is aangeduid met 1 ½ was één van de ouders nog in Nederland geboren, de andere in Amerika. Van informanten van de 2 ½ generatie was één van de grootouders in Nederland geboren. In de verdere bespreking wordt alleen de eerste generatie onderscheiden tegenover de overige generaties tezamen; de aantallen hiervan zijn te klein voor een afzonderlijke behandeling. Ook zijn de informanten in de verschillende woonplaatsen per staat bij elkaar geteld, behalve in Michigan, waar een groter aantal werd geïnterviewd; de grootste plaats Holland werd afzonderlijk genomen, de kleinere aantallen in de andere, ten dele kleinere plaatsen, werden bij elkaar geteld. In Wisconsin werden de Hervormden en de Rooms-Katholieken afzonderlijk geteld, met het oog op hun eigen geschiedenis; en in Iowa werden twee groepen plaatsen onderscheiden; één groep bestaat uit de oudste vestigingen, Pella en omgeving, de tweede uit de jongere ‘dochterkolonies’. De tweede ligt ook vrij ver van de eerste af. Deze tabel krijgt meer reliëf als men per plaats de oudere generaties optelt en de getallen vergelijkt met die van de eerste generatie. Alleen in de plaatsen buiten Holland Michigan en in Iowa is het aantal informanten van
Tabel 4.1.b.: Indeling naar sekse, woonplaats en generatie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 4.1.b: Indeling naar sekse, woonplaats en generatie.
oudere generaties groter dan van de eerste generatie. Dat kan een bevestiging zijn van de indruk dat juist in deze centra het Nederlands meer is gehandhaafd. Voor de omgeving van Holland wordt de uitkomst wat vertekend doordat we in het Old People's Home in Grand Rapids vijf personen hebben geënquêteerd, die vroeger in Holland Michigan en omgeving hebben gewoond. Maar voor Iowa geldt zeker wat uit deze getallen te lezen valt, dat de oudere generaties het Nederlands meer gehandhaafd hebben dan elders.
Voor de taalhandhaving kan ook belangrijk geweest zijn, wanneer de immigranten in Amerika zijn gekomen, zijzelf of hun ouders, in een enkel geval de grootouders. In tabel 4.1.c. staan de aantallen immigranten, geordend naar immigratiejaar.
Voor het taalgedrag ten aanzien van een eerste en tweede, resp. derde taal kan de leeftijd op het moment van immigratie van betekenis zijn. Wie op volwassen leeftijd uit Nederland vertrekt, zal zijn moedertaal beter kunnen bewaren, als de omstandigheden gunstig zijn, dan wie als klein kind, voor of in het begin van de schoolleeftijd verhuist. De meeste immigranten van de eerste generatie waren volwassen, d.w.z. 18 jaar of ouder, maar 20 ervan kwamen in Amerika vóór hun 6e jaar, en 35 op een leeftijd tussen 6 en 12 jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 4.1.c: Indeling naar tijd van immigratie en generatie.
Het getal 114 is te laag, omdat enkele informanten niet wisten in welke tijd hun voorouders in Amerika gekomen waren. Het grote aantal immigranten dat tussen 1900 en 1920 is binnengekomen, vormde een deel van de laatste grote immigrantengolf; het grootste aantal van de oudere generaties hoort tot de nakomelingen van de eerste groepen die met Van Raalte en Scholte emigreerden. Het is niet mogelijk dit persoon voor persoon nader toe te lichten, doordat de gegevens, die over schooltaal en thuistaal werden gegeven, vaak te vaag waren om konklusies te trekken. Het zal echter wel mogelijk zijn om voor het inzicht in de taalbeheersing van afzonderlijke informanten deze gegevens in de verklaring te betrekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 4.1.c: Indeling naar tijd van immigratie en generatie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.1 Verschillen tussen de informanten naar generatieDe informanten werden ingedeeld volgens de generatie om na te gaan of er een samenhang tussen taalgebruik en generatie was vast te stellen. Men zou verwachten dat immigranten van de eerste generatie, die nog in Nederland hebben leren praten of er naar school gegaan zijn, hun taal beter bewaard hebben dan leden van oudere generaties. Deze verwachting is niet bewaarheid bij vergelijking van de eerste met de tweede generatie. Dit kan worden verklaard uit de omstandigheid, dat heel lang de taal uit het vaderland als thuistaal is gehandhaafd. Als het onderzoek nu, twintig jaar later, herhaald werd, zou het verschil tussen eerste en tweede generatie waarschijnlijk veel groter zijn, doordat het Nederlands in de Verenigde Staten na de tweede wereldoorlog helemaal geen officiële funktie meer heeft. Het verschil tussen eerste en tweede generatie tegenover de derde was wel groot; de derde generatie kende óf ternauwernood meer Nederlands óf kende nog, beter of slechter, een streektaal. Immigranten van de vierde generatie, die de vroegere thuistaal nog min of meer beheersten, waren er bijna niet meer. Er zijn er vier geënquêteerd; het is redelijk te veronderstellen dat anderen van deze generatie niet bereid waren aan het onderzoek mee te doen, omdat ze nog minder van hun thuistaal bewaard hadden dan de wel geënquêteerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.2 Verschillen tussen de informanten naar herkomstEen groepering van de informanten naar de herkomst in Nederland of naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van hun voorouders is niet uitgevoerd. De betekenis van die herkomst voor de taal is niet meer te schatten, gezien de onderlinge aanpassing van de immigranten en hun nakomelingen gedurende meer dan een eeuw en de voortdurende immigrantenstroom, die nog duizenden en duizenden emigranten van Nederlandse origine in die staten bracht, waar ook de eerste Nederlandse immigranten zich gevestigd hadden. Wel viel bij een poging tot groepering op, dat er in ons informantenbestand clusteringen naar herkomst te konstateren waren (zie ook 1.3). Van de 93 informanten die we in Michigan raadpleegden, stamden er 28 uit Overijssel en Bentheim, 8 van de eerste en 20 van oudere generaties. Uit Zeeland waren het er 17, 9 van de eerste en 8 van oudere generatie. In de Hervormde nederzettingen in Wisconsin, waar 44 informanten geënquêteerd werden, stamden er 20 uit Gelderland, 5 van de eerste en 15 van oudere generaties; er waren 16 Friezen, 13 van de eerste en 3 van oudere generaties. Van de 29 informanten in de Rooms-Katholieke groep in Little Chute en omgeving stamden 26 uit Noord-Brabant of het deel van Gelderland, dat daaraan onmiddellijk grenst, 21 van de eerste en 5 van oudere generaties. En in Whitinsville, de Friese nederzetting in Massachusetts, waren alle 30 informanten uit Friesland afkomstig. De belangrijkste oorzaak van deze clustering kan vóór 1940 alleen maar de grote invloed van de mond-tot-mondreklame geweest zijn, van de verhalen en brieven van familieleden en kennissen uit de naaste omgeving. Dat dit een belangrijke oorzaak was, wordt bevestigd door vele verhalen, waarin dorpsgenoten en familieleden een rol spelen. Dat dit ook van invloed geweest is op het taalbehoud of althans op de vertraging van het taalverlies zal in 4.2 hier en daar ter sprake komen. Zoals eerder gezegd was van specifieke streektaalkenmerken weinig meer terug te vinden, behalve dat artikulatie en intonatie duidelijke aanwijzingen waren voor de herkomst van de informanten of hun voorouders. Zelfs de informanten 1 en 2, die meer dan een halve eeuw vóór de enquête respektievelijk uit Den Haag en Amsterdam kwamen, waren nog als zodanig herkenbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Welke veranderingen in het taalgebruik waren vast te stellen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.1 De thuistaal en de taal in het eigen gezinDe immigranten van de eerste generatie, die dus nog in Nederland geboren waren, hadden, zoals eerder gezegd, de beste kansen voor behoud van het Nederlands, de streektaal of het Fries, maar ook de beste kansen voor een redelijke beheersing van het Engels, als ze op school in het nieuwe land onderwijs in het Engels kregen. De groep leden van de eerste generatie, die vóór of op de schoolleeftijd in Amerika kwamen, is verdeeld in degenen die in de schoolleeftijd, 6-12 jaar, emigreerden en degenen die nog geen 6 jaar oud waren. Dat waren er respectievelijk 35 en 20. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er werd hun gevraagd, volgens vragenlijst y, wat er bij hun ouders thuis en wat in hun eigen gezin gesproken werd en welke oorzaken verantwoordelijk waren voor verandering van taal. Tussen deze beide groepen is misschien een verschil vast te stellen; de tweede groep, die dus op jongere leeftijd emigreerde, geeft vaker op dat de overgang van de thuistaal op het Engels pas plaats had in het eigen gezin, als hun eigen kinderen naar school gingen of als ze groter werden. In deze kleinere groep wordt het 7 × opgegeven, in de andere, de grotere groep, slechts éénmaal. Dit betekent misschien dat bij de jong-geëmigreerde kinderen de inbedding in het gezinsverband sterker was dan bij degenen die al wat meer gewend waren aan de ‘buitenwereld’. Drie van deze zeven woonden in de Rooms-Katholieke gemeenschap in Wisconsin, waar het Nederlands weinig gebruikt werd en een diglossie-situatie dialekt/Engels bestond. De vraag of het huwelijk invloed heeft gehad op het taalgebruik, wordt vaak bevestigend beantwoord, maar in veel gevallen met de restriktie dat dit geleidelijk ging. Soms duidt het antwoord op een rechtstreekse invloed van het huwelijk. Informant 73, Jan Heidanus, een Fries die in 1895 immigreerde, vertelde dat zijn vrouw alleen Engels verstond, nr. 65, Jacobus van der Wege, een Zeeuw die in 1907 immigreerde, trouwde met een Friessprekende vrouw. Omdat ze elkaar niet verstonden, gingen ze over op Engels, dat in dit geval dus de funktie van lingua franca had. Enkele malen wordt wel gezegd dat er in het huwelijk alleen nog maar Engels werd gesproken. Het beeld dat uit dergelijke antwoorden naar voren komt is, dat de meeste gezinnen die immigreerden, hun thuistaal bleven spreken; als dat een streektaal was, kwam daar soms in Amerika pas Nederlands als tweede taal bij; in veel gevallen zal dit beperkt gebleven zijn tot het Nederlands van kerk en bijbel. Het volgende excerpt uit de bandopname van informant 34, Lena Boer-Bardolf, van de eerste generatie en uit Zeeland geïmmigreerd in 1905 op 11-jarige leeftijd, geeft een beeld van de omstandigheden die werkten voor het behoud van de thuistaal en tegen de overgang op het Engels. Zij vertelde dat ze eerst 10 jaar met haar ouders en daarna 5 jaar met haar man in Chicago woonde, waar veel Nederlanders woonden en tot 1919 kerkdiensten in het Nederlands werden gehouden. Haar moeder kende helemaal geen Engels, haar vader leerde het een beetje op de fabriek. Haar man sprak ook geen Engels en de kinderen leerden het thuis dus ook niet. Het eerste kind ging in 1925 naar school en het bleef zitten, omdat het de lessen die in het Engels werden gegeven, niet kon volgen. Ze is zelf in 1930 begonnen de Engelse Bijbel te lezen, maar haar man hield zich aan de Nederlandse; ze lazen om de beurt uit de ene en de andere. Toen haar man in 1949 overleed, ging ze naar Holland Michigan en kreeg haar moeder in huis, die eerst in 1955 overleed. Het is geen wonder dat deze vrouw bij het onderzoek in 1966 nog uitstekend Zeeuws sprak. De geringe kennis van het Nederlands en de overwegende rol van de streektalen, nog in het begin van de 20e eeuw, wordt treffend gede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafstenen met Nederlandse namen op een begraafplaats van Vriesland Mich.
monstreerd door de gegevens van de informanten 64 en 65, Pieter en Jacobus van der Wege. Pieter kwam op 6-jarige leeftijd, in 1907, met zijn ouders uit Zeeland; na enkele jaren werd Jacobus in Amerika geboren. Ze spraken alleen Zeeuws en leerden Nederlands van hun ouders; dit was hoofdzakelijk Nederlands lezen. Hun vader leerde zichzelf Engels door de Nederlandse en de Engelse Bijbel naast elkaar te leggen. Iets dergelijks werd door meer informanten verteld. Nr. 89, Rense Talsma, vertelde dat zijn ouders altijd Fries spraken en dat hij zelf Engels heeft geleerd door vergelijking van de beide Bijbels. Er waren ook Bijbels met de Nederlandse en Engelse tekst naast elkaar die als leerboeken dienden (Van Hinte 1928, I blz. 270; 1985 blz. 256). Er is niet expliciet gevraagd hoe de immigranten Engels hebben geleerd. Een aantal heeft er wel over gesproken; op grond hiervan zijn de volgende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
manieren te onderscheiden: a. nog in Nederland, b.v. door iemand die enkele jaren MULO-school had gevolgd, b. op avond- of dagscholen in Amerika, c. door zelfstudie, die zich meestal beperkte tot de bovenvermelde vergelijking van Bijbels; d. van horen spreken. Dit laatste wordt vooral vermeld door immigranten die op oudere leeftijd immigreerden en zich dan bij voorbeeld als hulp in de huishouding of als arbeider in de vreemde taal leerden redden. Op deze manier wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan. Enkele informanten hebben ook verteld dat ze Engels leerden van hun kinderen, maar er is niet ter sprake gekomen wat dat inhield. Het kan zich beperkt hebben tot passieve kennis, het zal in veel gevallen ook betekenen leren praten, maar meer is uit de verhalen niet op te maken. Een van de meest opvallende verschijnselen is, dat in zoveel gezinnen waar de thuistaal eerst Nederlands of een streektaal was, die thuistaal door de kinderen wel verstaan werd, maar dat heel weinigen van hen zich er nog enigszins in konden uitdrukken, ook niet waar vader en moeder onderling vrij geregeld deze thuistaal gebruikten. De gegevens hierover hebben indertijd verwondering gewekt en bij het opnieuw doornemen ervan is die verwondering niet verminderd. Er wordt onontkoombaar de indruk gewekt dat hierbij een psychische faktor in het spel geweest moet zijn, die kortweg met het woord ‘generatiekonflikt’ aan te duiden is. Het vaak krampachtig vasthouden aan de thuistaal door de ouders kan een even krampachtig afwijzen ervan door de kinderen hebben veroorzaakt. Het lijkt zelfs niet uitgesloten dat een opwaardering van deze vroegere thuistaal wel eens tot gevolg zou kunnen hebben, dat deze kinderen zelf verbaasd zouden staan over wat ze nog boven water zouden kunnen brengen. Dat bleek enkele malen het geval als informanten die zeiden geen of bijna geen Nederlands meer te kunnen spreken, tijdens de opname hoe langer hoe meer aan het gesprek deelnamen. Het generatiekonflikt blijkt ook uit de verhalen, dat ouders de taal van het vaderland gebruikten als ze iets wilden bespreken dat de kinderen niet mochten horen. Dit werd meer dan eens verteld. Het omgekeerde, dat de kinderen Engels praatten als hun ouders het niet mochten begrijpen, kan een anekdote zijn, maar het is toch goed denkbaar in gevallen waar ouders hardnekkig vasthielden aan hun oorspronkelijke taal. Zowel bij het onderzoek zelf als bij de latere bewerkingen van onderdelen, kwam steeds weer de gedachte op dat de attitude ten opzichte van de verschillende gebruikstalen heel belangrijk was, maar dat het meten ervan, zowel op grond van de gestelde vragen als van de spontane mededelingen, onvoldoende mogelijk was. Een vergelijking van de groep immigranten van de eerste generatie, die dus in Nederland werden geboren, met de anderen, van welke generatie ook, die in Amerika werden geboren, laat geen verschil zien in de situaties waarin van de thuistaal op het Engels werd overgegaan; bij alle generaties kwamen dezelfde mogelijkheden voor: bij de ouders thuis streektaal en/of Nederlands, in eigen huwelijk Engels, of een geleidelijke overgang van Nederlands op Engels òf thuis òf in het eigen gezin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is evenmin een samenhang te vinden tussen taalgebruik en tijd van immigreren. Het lijkt voor de hand liggend dat de immigranten die in het einde van de vorige eeuw in Amerika kwamen, gemakkelijker dan de eerste immigranten de weg naar het Engels zouden vinden, zeker in die gemeenschappen waar intussen het Nederlands als kerktaal door Engels vervangen werd. Ook dit proces is geleidelijk gegaan, maar de bereidheid om het te doen, de mentaliteitsverandering die dit mogelijk gemaakt heeft, zou de weg voor de nieuwe immigranten geëffend kunnen hebben. Een dergelijk invloed is in het materiaal niet vast te stellen. Geen samenhang met generatie, met tijd van immigreren, met herkomst van Nederland, met sekse. Wat opvalt in de verhalen van de informanten zijn de individuele oorzaken, die de nuances veroorzaken in het algemene beeld van geleidelijke overgang van de thuistaal op Engels in het gezin van de ouders, meestal met een voortzetting van het proces in het eigen gezin. Uit de antwoorden van de informanten van de derde en vierde generatie is echter niet meer op te maken hoe het bij hun grootouders thuis ging. Deze vaagheid van de gegevens ligt weinig of niet aan de vragen, die waren vaak expliciet genoeg. Maar de tijd waarover de mensen gegevens moesten verschaffen, lag ver vóór het tijdstip van de enquête, de ontwikkelingen hadden zo geleidelijk plaats gevonden dat men zich maar half bewust was van de veranderingen, men wist het niet meer. Er moet ook rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de anderen, dus degenen waar de overgang op het Engels bewuster was gebeurd, niet bereid of in staat geweest zijn aan ons onderzoek mee te doen. Niet bereid omdat hun Nederlandse
Grafstenen met Nederlandse namen op een begraafplaats in Holland Mich.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herkomst voor hen niet meer meetelde, niet in staat omdat ze hun Nederlands of hun Nederlandse streektaal zo onderdrukt hadden dat ze dachten die niet meer te kunnen spreken. Het is gezien deze verwikkelingen nuttiger en boeiender een verslag te doen van enkele uitzonderingsgevallen, die demonstreren waardoor de thuistaal langer kan overleven dan op grond van de verzamelde gegevens als gewoon beschouwd moet worden. Gewoon is dat de derde generatie de taal van de eerste generatie niet meer kent en al heel trots is als ze een enkel woord kent of althans meent te kennen. Een aardig voorbeeld hiervan was informant 195, Arie Verrips, een man van de derde generatie die op de vraag of hij Nederlands sprak antwoordde: ‘Ik doet het een bietje’. Zijn vader meende dat zijn ouders uit Zuid-Holland gekomen waren. ‘Ik doet’ en deze uitspraak van ‘beetje’ komen inderdaad in het zuidoosten van deze provincie voor en het zinnetje is als Nederlands te waarderen. Moeilijker werd het de inhoud van dat ‘bietje’ te schatten, toen dezelfde informant als bewijs van zijn kennis van het Nederlands aanvoerde dat ‘hete honds’ de vertaling in het Nederlands van ‘hot dogs’ was. Een van de treffendste voorbeelden hoe omstandigheden een taal lang kunnen bewaren voor geheel verloren gaan, is dat van de broers Kleinheksel, de informanten 28, Harold, en 29, Lester. Hun overgrootvader was in 1846 geïmmigreerd, hun grootvader was op dat ogenblik 2 jaar. Deze grootvader werd oud, en stierf pas in 1932, maar ook hun vader werd heel oud, want hij overleed in 1963. Overgrootvader sprak ‘Graafschaps’, het dialekt van de Graafschap Bentheim, een dialekt dat veel overeenkomst met het Twents heeft. In het midden van de vorige eeuw was die overeenkomst nog groter dan tegenwoordig; kultureel behoorde Bentheim veel meer tot Nederland, hoewel het staatkundig een onderdeel van Duitsland was. Harold sprak een mengeling van dit Graafschaps en Engels, Lester sprak Engels, maar verstond het Graafschaps wel, en kon er ook wel wat in zeggen. Geen van beide broers verstond ons Nederlands goed; meer dan een van de vragen moest in het Engels vertaald worden om begrepen te worden. In het ouderlijk huis van deze informanten werd Graafschaps gesproken, ter wille van de oude grootvader. Harold trouwde met een Engelssprekende vrouw en zijn eigen gezin ging Engels gebruiken. Maar hij bleef tegen zijn grootvader en later zijn vader Graafschaps spreken, omdat dezen dat veel beter begrepen. Eerst na de dood van grootvader in 1932 ging men de Engelse Bijbel gebruiken, daarvoor had nog altijd de Nederlandse Bijbel dienst gedaan. Het is heel waarschijnlijk dat deze beide informanten hun thuistaal niet meer gekend hadden, als hun vader en grootvader niet zo oud geworden waren of niet in hun gezin of onmiddellijke omgeving waren blijven wonen. Van bewust handhaven van de streektaal uit Nederland was sprake bij de groep informanten 56-59, Egbert Arens en Geertje Arens-Stegink, George Grubben en Marijke Grubben-Borgman. Ze waren van de tweede en derde generatie, hun voorouders kwamen uit het Nederlands-Duitse grensgebied, zuidoost-Drenthe, Bentheim, oost-Overijssel. Ze woonden in Graafschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Michigan, waren met elkaar bevriend en spraken met elkaar een taal die op het gehoor als een oostnederlandse streektaal herkend kon worden. De kinderen Arens verstonden de taal van vader en moeder, maar die van het echtpaar Grubben konden het allemaal ook spreken. Die taal werd Hollands genoemd. Een nadere analyse van deze taal zal misschien over het karakter wat meer licht kunnen geven. Vooral in het gezin Arens werd de streektaal gewoon gehandhaafd; het bleef streektaal toen de kinderen opgroeiden, het bleef streektaal toen de kinderen weer de deur uit waren gegaan. De gegevens van George Grubben nr. 58, wijzen op een echte diglossie; hij vertelde dat hij de handelingen van rekenen en spellen in het Engels uitvoerde, dus de twee vaardigheden die hij in ieder geval op school geleerd had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.2 De invloed van de opleidingIn hoofdstuk 5, bij de analyse van de taal die door enkele informanten is gesproken, wordt aangenomen dat de manier waarop iemand een taal geleerd heeft, van invloed is op de graad van taalbeheersing. Er is nagegaan welke invloed uitgeoefend kan zijn door taalonderwijs. Informant 143, C.J. Hanegraaf, legde de nadruk op het belang van het schoolse onderwijs; één jaar naar school gaan was volgens hem veel beter dan alle zelfstudie. Maar behalve die opleiding zijn er andere faktoren, die deze taalbeheersing bevorderd of verminderd kunnen hebben. We weten weinig of niets van de scholing en de buitenschoolse invloeden van de meeste informanten. In hoofdstuk 3 is een overzicht gegeven van de taalpolitiek in het algemeen, van de onderwijsproblemen, de verschillende scholen, die de immigranten en hun kinderen konden bezoeken. Maar of ze dat gedaan hebben, hoe lang ze de lessen gevolgd hebben, wat er werd onderwezen, enz. enz., van dat alles is te weinig bekend, omdat ook op expliciete vragen vaak zeer vage antwoorden gegeven werden (zie ook 4.2.1). We weten ook niet hoe de kwaliteit van hun Engels was; het onderzoek van het Engels hoorde niet tot de doelstellingen. We hebben alleen van de meesten een hoeveelheid Nederlands of wat ervoor doorgaat, streektaal of Fries vastgelegd, waaruit te beoordelen is hoe de kwaliteit van die taal in deze situatie was. De aard van die situatie was voor alle informanten verschillend, omdat hun beheersing van hun ‘thuistaal’ verschilde en de een het Nederlands van de ondervragers veel beter verstond dan de ander. Uit de gesprekken is wel waarschijnlijk geworden dat de informanten die op de schoolleeftijd in Amerika waren, daar Engels op school geleerd hebben, ook al is de hoeveelheid les die ze gehad hebben heel verschillend geweest; de praktijk was erg afhankelijk van het feit of thuis Engels of een ‘thuistaal’ werd gesproken, wat het taalgebruik van vrienden en vriendinnen was, enz. Het lijkt redelijk om aan te nemen dat iedereen op schoolse wijze Engels heeft geleerd, die het niet nadrukkelijk heeft vermeld. Het was waarschijnlijk zo gewoon dat het niet onder de aandacht kwam. Mulder (1947 blz. 249-252) geeft enkele voorbeelden van het Engels van een nieuws- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaarder van Nederlandse origine, jammer genoeg zonder vermelding van het jaar waarin dit Engels werd geschreven. Deze journalist werkte voor een Amerikaanse krant, omdat hij zo'n goede neus voor nieuws had. Maar zijn stukjes moesten omgewerkt worden voor plaatsing in de krant (zie 2.2.2). Als de informanten wel over het leren van Engels spraken, was dat òf uit een gerechtvaardigde trots op eigen prestatie, òf als excuus voor de kwaliteit van de gebruikte taal. Twaalf informanten, van de eerste generatie, hebben verteld dat ze Engels geleerd hadden zonder onderwijs. Tien van die twaalf kwamen in Amerika op leeftijden tussen 12 en 30 jaar. Twee waren als baby's gekomen; een van hen vertelde dat er thuis geen Engels gesproken mocht worden, waarschijnlijk is ze daarom ook niet op een districtsschool geweest, de ander vertelde dat door zijn vader en moeder altijd Fries werd gesproken. De ouders van deze twee (die geen familie waren) immigreerden resp. in 1886 en 1889. Hieruit zou opgemaakt kunnen worden dat sommige immigranten wel heel weinig belangstelling voor schoolbezoek hebben gehad. Ze leerden dan Engels door te luisteren, door de vergelijking van de Engelse en de Nederlandse Bijbel, van de eigen kinderen, van een kind van een baas, in het werk enz. De taalbeheersing van het Nederlands door de informanten die Engels geleerd hebben zonder schoolse ondersteuning, was heel verschillend. Maar de informanten 69, Anna Grassmid, en 166, Stientje Lewerke, die ook zichzelf Engels geleerd hebben, zijn uit taalkundig oogpunt interessant. 69 sprak een taal waaraan ze zelf geen naam kon geven, maar die elementen vertoont uit de typeringen van het Yankee-Dutch, 166 zei zelf dat ze dit sprak, maar het was minder slecht Nederlands dan dat van 69. Enkele informanten hebben onderwijs in het Nederlands als schoolvak op middelbaar en hoger niveau vermeld. Het zijn er inderdaad enkelen, onder de geënquêteerden bevonden zich maar weinigen met een intellektueel beroep: een paar onderwijzers en onderwijzeressen, iets meer predikanten. Onderwijs in het Nederlands om in deze taal te kunnen preken wordt vermeld door de informanten 15, Gerrit Rientjes, 232, James van Weelden, en 244, J.H. Piersma, die predikant waren. 15 had het zelf twee jaar gestudeerd op Calvin College, dus in Grand Rapids, zijn zoon op Hope College in Holland Michigan. Voor allen was het Nederlands de tweede of derde taal; 244, van de tweede generatie, leerde thuis Fries en op school Engels; 15, van de eerste generatie, immigreerde voor de eerste wereldoorlog uit Overijssel; bij hem thuis werd veel dialekt gesproken. In hoofdstuk 5 wordt ook de taal van 244 geanalyseerd, vooral ter ondersteuning van de veronderstelling dat onderwijs in een taal van invloed is op de taalbeheersing en vooral op de struktuur van de te leren taal. Maar een goede taalbeheersing in een tweede taal lijkt evenzeer, misschien wel veel meer, bevorderd te worden door omstandigheden en motivatie. Informant 200, Peter B. Mouw, bij wie thuis veel dialekt gesproken werd, is een goed voorbeeld van de kracht van de motivatie. Hij heeft zichzelf Nederlands geleerd om met die kennis een betrekking op een bank te kunnen krijgen die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel zaken deed met Nederlanders en Nederlandse Amerikanen. In hoofdstuk 5 zal blijken dat zijn Nederlands weinig onderdoet voor dat van degenen die les in Nederlands gehad hebben. Informant 190, Chris Aue, van de eerste generatie, volgde twee jaar Nederlands op een college in Grand Rapids, terwijl zijn thuistaal dialekt was; hij wilde het dialekt en het Nederlands bewust levend houden, sprak veel dialekt met zijn vrouw, schreef en ontving brieven in het Nederlands en las vroeger Nederlandstalige kranten. Hij sprak even gemakkelijk Nederlands als Engels, terwijl de indruk was dat Piersma zich veel gemakkelijker in het Engels dan in het Nederlands kon uitdrukken. Over de invloed van de opleiding geeft dit materiaal dus weinig informatie; de hypothese die daarover in hoofdstuk 5 wordt gesteld, is niet meer dan een veronderstelling, gebaseerd op indrukken. De opleiding lijkt niet meer dan een basis te zijn voor de kwaliteit van de gebruikte taal; daar bovenop is voor een goede taalbeheersing zowel spreekpraktijk als motivatie onmisbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 De thuistaalAan alle informanten werd als eerste vraag gesteld: Spreekt u Nederlands, Fries, een dialekt? Zo ja, welk? De antwoorden daarop waren heel verschillend. Vaak werd gezegd dat men Nederlands en een dialekt of Nederlands en Fries had gesproken. Op de verhoudingen van de aantallen komen we terug, hier moet iets meer gezegd worden over de inhoud van de begrippen Nederlands, Fries en dialekt. Vrijwel alle emigranten hebben Nederland verlaten in een tijd dat niet alleen dialekt, maar ook Fries, als onbeschaafd gold, of in ieder geval als een veel lager te waarderen goed dan Nederlands. Maar door hun sociale positie en hun beperkte kring van kontakten hebben de immigranten van de eerste generatie in Nederland daar weinig last van gehad. Ze begrepen het Nederlands van de kerk voldoende, het andere Nederlands hadden ze niet nodig, en in hun omgeving konden ze met hun streektaal voldoende kommuniceren. Dat werd anders in het nieuwe land, omdat ze daar moesten kommuniceren met sprekers van andere streektalen (zie 1.3.3). Dat heeft de kennis van het Nederlands bevorderd, naast die van het Engels. Er is niet gevraagd naar de inhoud die de informanten aan de woorden Nederlands, Fries en dialekt gaven. Dat was ondoenlijk, omdat er geen duidelijke definities van deze begrippen waren en nog niet zijn. Het antwoord van de informant geeft dus alleen, min of meer, zijn attitude aan ten opzichte van zijn begrip daarover. Soms werd geantwoord: Nederlands, maar vooral dialekt; in andere gevallen: Nederlands en dialekt; of de beide woorden in omgekeerde volgorde. Hetzelfde geldt voor Nederlands en Fries. In de meeste gevallen werd door de enquêteurs op de vragenlijst genoteerd dat het Nederlands met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herkenbaar accent gesproken werd; de notities luiden: Saksisch, Gronings, Drents, Stadfries, Zeeuws, Brabants, Gelders, oostelijk, Westfries, Zuidhollands, zelfs Rotterdams en Haags. Er waren maar weinig uitzonderingen op de regel dat aan artikulatie en intonatie de streek van herkomst van de informant of zijn voorouders was vast te stellen. Onderzoek achteraf van het materiaal heeft geen groter nauwkeurigheid weten te bereiken. Het determineren van de streek van herkomst op grond van de taalkundige verschijnselen bleek onmogelijk. Dit is ongetwijfeld het gevolg van meer dan één faktor: de onderlinge aanpassing van de verschillende streektalen, de invloed van eentalige Nederlandssprekenden, zoals predikanten en onderwijzers, mogelijk ook van interne ontwikkeling. Het is niet onmogelijk dat een nauwkeurige analyse van de bandopnamen over deze verschijnselen meer gegevens kan opleveren, maar wat op dit terrein is verricht, is weinig hoopgevend. Het merendeel van de informanten sprak Nederlands met een sterker of zwakker regionaal accent; op een glijdende schaal van dialekt naar Nederlands zou hun taal aan de kant van het Nederlands geplaatst moeten worden, meer of minder dicht bij dat uiteinde (Er moet rekening mee gehouden worden dat de enquêteurs Nederlands spraken (zie ook 4.2.2); het spreekt echter vanzelf dat de invloed daarvan op elke informant afzonderlijk niet te meten is). Slechts een enkele, meest van de tweede of nog oudere generatie, sprak een taal die op een dergelijke schaal dichter bij het uiteinde dialekt geplaatst zou kunnen worden. De enige mogelijkheid om nader te bepalen waar die plaats ongeveer lag, was een vergelijking met oudere schriftelijke gegevens van de betreffende dialekten in Nederland. De aard van deze gegevens, grammatikale beschrijvingen en woordenlijsten, geeft weinig vergelijkingsmogelijkheid. We vonden echter in het materiaal enkele informanten die afstamden van ouders, geëmigreerd van de Noord-Veluwe: Nunspeet, Elspeet, Uddel. De moeder van een van hen kwam ook uit dit gebied, nl. uit Doornspijk, zijn vader echter uit Tiel, in de Betuwe. Van het dialekt van de Veluwe is vrij veel bekend; er liepen en lopen nog enkele belangrijke isoglossen, d.w.z. grenzen van dialektverschijnselen die de sprekers van die dialekten zich goed bewust zijn. In het westen van de Veluwe zegt men hout, in het oosten holt, in het westen heeft het meervoud van de tegenwoordige tijd -en, in het oosten -t; dus respektievelijk (wij, zij) lopen/loopt. De isoglossen van deze verschijnselen liepen na de tweede wereldoorlog ten oosten van de genoemde plaatsen, maar de drie informanten van de Noord-Veluwe zeiden holt en loopt; alleen de vierde, van gemengde origine en wiens ouders veel later geëmigreerd waren, zei hout en zowel loopt als lopen. Tabel 4.3.a en kaart 4.3 geven nadere informatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 4.3.a: Gegevens van de informanten van de Noord-West-Veluwe.
Kaart 4.3: Verschuiven van isoglossen op de Veluwe.
We wagen het te veronderstellen dat omstreeks 1865-1870, toen de ouders van drie van deze vier informanten emigreerden, holt en -t de gebruikelijke vormen waren. De latere verandering, d.w.z. de verschuiving van de isoglossen naar het oosten, is historisch verklaarbaar. De noordwestelijke Veluwerand kwam pas in het einde van de vorige eeuw meer onder invloed van het westen, door betere verbindingen en de vestiging van bewoners uit dat gebied (Daan 1971). Het dialekt van andere informanten, afkomstig uit de Graafschap Bentheim, kwam op enkele punten overeen met het dialekt van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het platteland rond Enschede, zoals Bezoen het beschreef in 1938. De bij die sprekers opgevangen verschijnselen en onze kennis van dit dialektgebied zijn te gering om verantwoord konklusies te trekken. Voor de kennis van taalverlies zou de herhaling van een opname bij nog levende informanten uit het onderzoek van 1966 ongetwijfeld nuttige informatie kunnen geven. We beperken ons hier tot een globaal overzicht van de gegeven antwoorden en de betekenis die deze kunnen hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3.1 De thuistaal nader bekekenIn het volgende schema staan de antwoorden over de vroeger gebruikte thuistaal; de informanten zijn ingedeeld naar generatie, eerste generatie en 1 + generaties, dat zijn dus alle andere. En in het onderste deel zijn mannen en vrouwen per generatie gesplitst.
Tabel 4.3.b: Taalgebruik van de informanten, ingedeeld volgens generatie en sekse.
De percentages zijn alleen berekend, om duidelijker te laten zien dat informanten van oudere generaties vaker opgegeven hebben, dat ze Nederlands spraken dan die van de eerste generatie (Er is geen toets op toegepast). De eerste generatie heeft aanzienlijk hoger percentages voor de streektaal. Dit zal waarschijnlijk betekenen - wat ook al eerder is opgemerkt - dat de oudere generaties in hun kontakt met mede-immigranten, dus in hun kommunikatie met een grotere verscheidenheid van taalvariëteiten, meer en meer een Nederlandse lingua franca hebben ontwikkeld. Een lingua franca die door de anderen verstaan moest worden en dat ook werd, maar die niet hoefde te voldoen aan standaardnormen, zoals dat in Nederland het geval was. Dit Nederlands was een variëteit of een variant die zich daar in hun eigen kring ontwikkeld had. Misschien is dit de beste formulering: voor de immigranten van de eerste generatie was de normdwang van het standaard-Nederlands in het vaderland gering geweest en in het nieuwe land was de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standaard van het Engels van veel meer gewicht; voor die van de oudere generaties was er in Amerika wel normdwang van een variëteit van het Nederlands, die echter veel ruimere grenzen had, omdat de kommunikatie meer dan de status richtinggevend was. Het was opvallend dat de gevoeligste kenmerken van de Engelse norm door veel immigranten, zelfs van oudere generaties, niet werden gerealiseerd. Een labiodentale w (en geen bilabiale w), en een dentale r waren heel frequent bij onze informanten, zowel in hun ‘thuistaal’ als in hun Engels. De Engelse medeklinkerkombinatie sk was echter veel frequenter dan de sch; de voor de handliggende verklaring is hier dat de Engelse sk gesteund zal zijn, doordat in veel streektalen uit Nederland de sk voorkomt en voorkwam. School ziet er uit als Nederlands, maar de Engelse uitspraak van de beginmedeklinkers komt overeen met die van de Friezen, de Westfriezen en vele anderen. In de spellingen van streektalen in Nederland wordt [sk] echter zo vaak met sch weergegeven, ook in die van Friesland, dat het niet is na te gaan hoe groot de verspreiding van deze uitspraak in Nederland geweest is in de tijd van de emigratie. Er zijn zoveel resten van deze uitspraak in het hele Nederlandse taalgebied gevonden, dat aannemelijk is dat de overgang van sk, eeuwen geleden de algemene uitspraak, naar sch heel geleidelijk heeft plaats gevonden. Moet sk dan als Engels of Nederlands beschouwd worden? Dat is niet uit te maken. Het ‘ineenschuiven’ van de verschillende gebruikstalen - Nederlands, Engels, dialekt, Fries - heeft vermengingen van allerlei aard veroorzaakt. Een van de eerste verschijnselen die opviel was dat onze informanten, ook als ze Nederlands spraken, altijd no gebruikten om te ontkennen, zelden of nooit nee; daarentegen zeiden ze altijd ja en zelden of nooit yes. Een van onze informanten gaf daarvoor een verklaring die aanvaardbaar lijkt. No is een heel belangrijk woord, omdat je daarmee je zelfstandigheid tegenover anderen kunt handhaven. Toen haar zoon, op de kleuterleeftijd, nog geen Engels kende, weigerde hij met andere kinderen te spelen. Pas toen hij de betekenis van het woord no begreep, was het met zijn verzet afgelopen. Daarbij komt natuurlijk ook dat het Engelse yeh veel op het Nederlandse ja lijkt en de betekenissen van yes en yeh in het Nederlandse ja samenvallen. Vermenging van Nederlandse en Engelse elementen is soms te ontwarren. Tijdens het bezoek bij een echtpaar, die beiden heel goed Nederlands spraken, viel een gewicht van de klok naar beneden. De vrouw vroeg haar man het op te halen en hij antwoordde met de vraag: ‘Welk? Rechts of links?’ Het antwoord was: ‘Oost’. De verklaring van dit verschil is eenvoudig. De man was in Nederland geboren en geïmmigreerd toen hij al enkele jaren school gegaan had, de vrouw was in de Verenigde Staten geboren uit Nederlandssprekende ouders en was daar dus op school gegaan. In Nederland kennen maar weinig mensen de windrichtingen, afgezien van degenen die er in hun werk mee te maken hebben, maar in het middenwesten van de Verenigde Staten kent iedereen ze. Toen wij op dit verschil opmerkzaam maakten, gaf de man deze verklaring: ‘Nederland is zo klein, de zon kan opgaan waar hij wil’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander gevolg van dit ineenschuiven is dat men vaak overgaat van de ene taal in de andere. Toen ik op een dag boodschappen deed in een winkel, waar groente en allerlei andere etenswaren verkocht werden, informeerde ik naar lunchmeat. Wat de eigenaar, Hettinga, verkocht zag er allemaal anders uit dan het Nederlandse broodbeleg. Hij nam me mee naar de koelkast en ik wees iets aan, met de vraag, in het Engels: ‘What is that?’ Hij antwoordde in het Nederlands: ‘Ja mens, dat weet ik niet. Ik reageerde verbaasd in het Nederlands: ‘Weet u dat niet?’ en hij antwoordde weer in het Engels. Lucas (1955 a blz. 584 vlgg.) geeft voorbeelden van verschillende manieren van vermenging. ‘Ik spreek de American so much dat de Dutch most furgit me’; ‘De crop was dit jaar goed’; ‘De canning company is heden begonnen met corn te cannen’, ‘Alles is ingefensd’, d.w.z. is omheind. Op deze manier schuiven talen in elkaar, niet alleen als ze zoveel op elkaar lijken als het Nederlands en het Engels, maar ook als de verschillen veel groter zijn. Het volgende hoofdstuk houdt zich bezig met pogingen tot ontwarring en inzicht in de verwarring. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlagen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 Gegevens spreker/spreekster, band nr.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Vragenlijst y
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Reisschema
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4 Gegevens over de informanten en de opnamenEr zijn 285 mensen geïnterviewd in:
Er zijn 122 opnamen gemaakt, waarvan 24 Friese. |
|