Ik was te bissie... Nederlanders en hun taal in de Verenigde Staten
(1987)–Jo Daan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
3.0 Inleiding‘Our father which art in Heaven. We come to Thee in this evening hour, at the end of the day and its wearisome labors, to render thanks unto Thee for all Thy bountiful blessings. Thou hast given us strength to do our work and health to enjoy life and grace through Jesus Christ to save ourselves from everlasting destruction. We thank Thee for the food set before us on our table. May it strengthen our body. We thank Thee for Thy word, and It read to us. May it strengthen our soul. May we carry with us in our hearts in the hours yet remaining to us this day its true message. O Lord, we thank Thee we are not as the heathen.... as the heathen who know nothing, who are in abomination before Thy sight, who are everywhere to be driven forth from before Thy presence. Just as Thou didst once cast out of the Land of Canaan from before Thy chosen people all the sinners of Jericho and Ai and the kings of Lebanon, the Hittite, the Amorite, the Perizzite, the Hevite, and the Jebuzite, so didst Thou cast of Siouxland from before Thy chosen people all the heathen of the Sioux tribes and their kings, Chief Yellow Smoke, Chief Sitting Bull, Chief Crazy Horse, and Chief Inkpadutah, the son of the devil himself. The land was defiled and Thou didst visit the iniquity thereof upon it. Pray that we may truly labor in this land Thou gavest us as Thy children, as Thy chosen people, so that the land will never vomit us forth. We pray O Lord ... Forgive us this day all our sins. In His name we ask it’ (Manfred 1948, blz. 20-21). (Onze Vader die in de Hemelen zijt. We komen voor u in dit avonduur, aan het einde van de dag en de vermoeiende werkzaamheden ervan, om U dank te brengen voor al Uw vrijgevige zegeningen. Gij hebt ons kracht gegeven om ons werk te doen en gezondheid om van het leven te genieten en genade door Jezus Christus om ons te bewaren voor de eeuwige ondergang. We danken U voor het voedsel dat voor ons op tafel staat. Moge het ons lichaam kracht geven. Wij danken U voor Uw woord en dat Het voor ons gelezen is. Moge het onze ziel sterken. Mogen wij de ware boodschap ervan meedragen in ons hart in de uren die ons van deze dag nog resten. O God, wij danken U dat we niet zijn als de heidenen ... als de heidenen die niets weten, die een gruwel zijn voor Uw aangezicht, die overal verdreven moeten worden uit Uw | |
[pagina 82]
| |
aanwezigheid. Zoals Gij eens verdreeft uit het Land van Kanaän voor Uw verkoren volk uit al de zondaars van Jericho and Ai en de koningen van de Libanon, de Hittieten, de Amorieten, de Perrizieten, de Hevieten, en de Jebuzieten, zo hebt Gij verdreven uit Siouxland voor Uw verkoren volk uit al de heidenen van de Siouxstammen en hun koningen, Hoofd Gele Rook, Hoofd Zittende Stier, Hoofd Wild Paard, en Hoofd Inkpadutah, de zoon van de duivel zelf. Het land was onteerd en Gij hebt de zondigheid ervan gewroken. Bid dat wij rechtvaardig mogen werken in dit land dat Gij ons hebt gegeven als Uw kinderen, als Uw verkoren volk zo dat het land ons nooit zal uitbraken. Wij bidden O God... Vergeef ons heden al onze zonden ... In Zijn naam vragen wij het). De schrijver, wiens eigennaam is Feikema, is van Nederlandse afkomst. In dit gebed, dat een vertaling uit het Nederlands zou kunnen zijn, ‘the humble words rose like the lament of a choral’. Hij laat de eenvoudige man in zijn gebed de tale Kanaäns spreken, een taal die klinkt als de klacht van een koraalgezang. Het is de taal van de Bijbel, van de preek, van de kathechismus, van zijn godsdienstige lektuur, het is niet de dagelijkse omgangstaal. Dat zou in de mond van een oudere immigrant ook dialekt geweest kunnen zijn. En dat is juist het bijzondere dat telkens weer opvalt: hoe diep en vast het Nederlands van de Statenbijbel, van de Psalmen, van de Heidelbergse Catechismus en zelfs van de oude schrijvers in het religieuze leven en de taal van de immigranten, zelfs van hun kinderen, was gebleven. De omgangstaal van de immigrant, zijn Nederlands of zijn dialekt, kon gebrekkig zijn, maar hij kon zonder moeite een vers van een van zijn geliefde psalmen, b.v. Geloofd zij God met diepst ontzag, het 10e couplet van psalm 68, zingen. Het was ook mogelijk dat zijn passieve kennis van het Nederlands, zijn lezen ervan, zijn spreken erin ver overtrof. Toen ik in de jaren zestig een bezoek bracht aan een oude oom in het verre westen, in Conrad Montana, keek ik ervan op dat de oude man buitenshuis Nederlands zat te lezen en wel het kommentaar van Prof. Herman Bavinck op de Heidelbergse Catechismus. Toen deze eenvoudige oude oom voorging in het gebed in het Nederlands, was het of ik koraalgezang hoorde. Ik wijs hierop, omdat hierin ten dele de verklaring ligt van het feit dat de Nederlandse taal zich zo lang heeft gehandhaafd, vooral in de Calvinistische immigrantenkringen, en ook dat er telkens weer strijd gevoerd is om het behoud van het Nederlands in de kerk en zelfs in de school. Wie aan de taal raakt, raakt de ziel van de mens, en daarom blijft deze strijd om het behoud van de taal altijd een zeer moeizame strijd. Er ontstaan telkens weer grote spanningen tussen de generaties. En de geschiedenis van de taalpolitiek is boeiend, omdat de kwestie van het al of niet behouden van de moedertaal zo eng verbonden is met de problematiek van de amerikanisatie van de immigranten. Het zal verder blijken dat het amerikanisatieproces en dus ook de taalkwestie zich op verschillende manieren ontwikkelen, zelfs daar waar de godsdienst centraal staat in het leven van de immigranten, of het nu zijn Rooms-Katholieken, Vrijzinnig Hervormden, Gereformeerden die | |
[pagina 83]
| |
zich onder ds. Scholte in Pella Iowa vestigden, of onder ds. Van Raalte in de ‘Kolonie’ in Michigan en die zich aansloten bij de Reformed Church of America, of Gereformeerden die zich in 1857 daarvan afgescheiden hebben om een Christelijk Gereformeerde kerk te stichten. In deze bespreking beperk ik me tot wat H.S. Lucas noemt ‘The New Immigration’, de immigratie die in 1846 begint en blijft doorgaan tot de eerste tientallen jaren na de tweede wereldoorlog. De geschiedenis van de taalpolitiek in het koloniale tijdperk blijft buiten beschouwing. Daarvoor verwijs ik naar DeJong 1978, (vooral blz. 188-227) de hoofdstukken ‘The Americanization of the Church: Separation from Holland’ en ‘The Language Question’. Het proefschrift van Luidens (1969) gaat hier veel minder diep op in. Zie hiervoor ook Wertenbacker 1938 (blz. 82-117). In het amerikanisatieproces, in ieder geval in dat van de gereformeerde groepen, kan men, ruwweg, drie perioden onderscheiden. Om te beginnen de lange periode voor de eerste wereldoorlog, van vestiging en armoede of heel eenvoudige levensomstandigheden. Vervolgens de periode tussen de beide wereldoorlogen, in het begin een periode van welvaart, vervolgens van de grote depressie van de jaren dertig. En in de derde periode, na de tweede wereldoorlog, de tijd waarin veel immigranten van Nederlandse origine zeer welvarend werden. Het spreekt vanzelf dat het karakter van de amerikanisatie in deze drie perioden ook verschillend is geweest. Maar de aard en het tempo ervan waren ook afhankelijk van de religieuze aard van de gemeenschappen en de inzichten van hun leiders. Het ritme van de amerikanisatie uit het oogpunt van taalpolitiek verschilt van dat van de economische ontwikkeling. Tussen 1847 en 1897 lag de periode van behoud van de moedertaal; de periode van taalstrijd en overgang op het Engels ligt tussen 1897 en 1917; de derde periode van kulturele acclimatisatie met grote verschillen in amerikanisering, vooral tussen de Reformed en de Christian Reformed Churches, ligt na de tweede wereldoorlog. De Christian Reformed Church is nog niet toegekomen aan de derde fase van acculturatie, want er wordt vast gehouden aan vele Nederlandse, Calvinistische normen in levensstijl en leer. | |
3.1 Taalpolitiek in Rooms-Katholieke gemeenschappenWanneer we het over taalpolitiek hebben, denken we aan een gemeenschap waarin een zeker beleid wordt gevoerd wat de taal betreft. Dan valt allereerst het verschil op tussen de Katholieke en Protestantse immigrantengemeenschappen. Bij de Nederlandse en Vlaamse Rooms-Katholieke nederzettingen kan men slechts in zeer beperkte zin van een taalpolitiek spreken. We denken daarbij aan de Vlaamse Rooms-Katholieke nederzettingen in Detroit Michigan, Moline en Chicago Illinois, en de Nederlandse (en deels Vlaamse) in Wisconsin, o.a. in Green Bay, De Pere en La Chute. In deze nederzettingen vindt men naast Rooms-Katholieke kerken in veel gevallen | |
[pagina 84]
| |
De burgemeester van Hollandtown Wisc. met zijn vrouw bij het Schuttersfeest in 1966
parochiescholen. Er zijn Nederlandse geestelijken, vooral Praemonstratensers uit Heeswijk in Noord-Brabant, die voor het geestelijk leven van de Nederlands/Vlaamssprekende immigranten zorgen. In Chicago kon men in de Sint Willibrorduskerk ook in het Nederlands biechten. In De Pere Wisconsin werd in 1893 het St. Norbertuscollege voor Hoger Onderwijs gesticht door deze zelfde Praemonstratensers (ook wel Norbertijnen genoemd) uit Heeswijk. Het verschil tussen deze parochiescholen en de scholen die in Calvinistische kring ontstonden, wordt door Van Hinte gesignaleerd: ‘Parochie-scholen bestonden hier [in Wisconsin] vrijwel van den aanvang af, niet echter, zooals in de Calvinistische nederzettingen om het Hollandsch karakter te handhaven - daarvoor was en is de R.K. Kerk te internationaal en te zeer aanpassend - maar terwille van den Roomschen godsdienst. Want men vergete niet, dat de Amerikaansche, de z.g.n. | |
[pagina 85]
| |
districts-scholen, een overwegend Protestantsch karakter droegen, voor de Katholieken ten eenenmale onaannemelijk - althans voor zooverre zij niet voldoende waren veramerikaanscht’ (Van Hinte 1928, I blz. 434; 1985 blz. 406). Even verder wijst Van Hinte erop dat waar Nederlanders zo talrijk waren dat ze een eigen parochie en parochieschool konden stichten, het langer handhaven van het Nederlands een ongewild gevolg was. Dat blijkt o.a. uit het verschijnen van een aantal kranten in het Nederlands: De Pere Standaard (1878-1896), Onze Standaard (1896-1907), De Volksstem (1886-1919) en de Gazette van Moline (1907-1940). Dit laatste, deze Vlaamse Gazette, was het enige Rooms- Katholieke blad dat nog in 1928 bestond; het werd ook door Nederlandse Katholieken gelezen (Van Hinte 1928, II blz. 418; 1985 blz. 875). De 40.000 Nederlandse Rooms-Katholieken woonden in de Verenigde Staten zeer verspreid, zodat er in het totaal slechts 25 Nederlandse kerkelijke gemeenten zijn gevormd zonder enig onderling verband. Dit vormde een groot kontrast met de 500 krachtig georganiseerde Calvinistische gemeenten (Van Hinte 1928, II blz. 418; 1985 blz. 875). De band met Nederland is overigens zeer gering. Pater J.A. van Heertum O.P., geestelijk leider van de enige Nederlandse parochie in Chicago, de St. Willebrordusgemeente in Kensington, heeft zelfs gezegd dat van ‘all non-English speaking people the Dutch settlers (men begrijpe goed de Roomsch Katholieke), and especially their children, have more rapidly learned and adopted the language and customs of the United States (Van Hinte 1928, II blz. 418; 1985 blz. 875). (Van alle niet-Engelssprekenden hebben de Nederlandse immigranten en vooral hun kinderen, sneller de taal en de gewoonten van de Verenigde Staten geleerd en aangenomen). Vooral in de Vlaamse Rooms-Katholieke kringen heeft de taal zich tot in de twintigste eeuw gehandhaafd; in de jaren twintig bestonden er toneelgezelschappen in Detroit en werd o.a. ‘Op hoop van zegen’ van Herman Heijermans er opgevoerd. Maar er is in feite geen taalpolitiek en geen strijd voor het behoud van het Nederlands gevoerd. Wel hebben de geestelijke leidende figuren een belangrijke rol gespeeld in de Nederlandstalige weekbladen, vooral in de Gazette van Moline. Maar de Rooms-Katholieke Nederlanders en Vlamingen zijn opgenomen in de smeltkroes van de Amerikaanse gemeenschap, waarbij de grootste spanning niet die tussen eerste en tweede taal was, maar tussen die van een Rooms-Katholieke minderheid in een overwegend Protestants land. | |
3.2 Taalpolitiek bij de Vrijzinnig HervormdenOver de geschiedenis van de Vrijzinnigen uit de Hervormde Kerk die naar Amerika zijn geëmigreerd, is bijna niets geschreven. Van Hinte (1928, I blz. 486; 1985 blz. 453) en Lucas vermelden dat in 1885 in Grand Rapids een | |
[pagina 86]
| |
vrijzinnige kerk gesticht is onder leiding van dr. F.W.N. Hugenholtz. Aan Lucas zijn de volgende gegevens ontleend: Onder de Nederlanders die zich in Grand Rapids vestigden, waren enkelen van de vrijzinnige beweging in de Hervormde Kerk in Nederland, die dus weinig belangstelling hadden voor de Gereformeerde leer. In 1875 deden deze mensen een poging zich te organiseren, maar dat mislukte. In de jaren 1883 en 1884 kwam de groep weer tot leven, en in 1885 is een duurzame organisatie tot stand gebracht. Na een briefwisseling met prof. Abraham Kuenen van de Universiteit van Leiden werd ds. F.W.N. Hugenholtz, predikant van een Hervormde kerk in Santpoort bij Haarlem, geroepen de nieuwe groep te leiden. Op 9 december 1885 werd hij geïnstalleerd. Hugenholtz was een bekwaam man; hij was redakteur van De Hervorming, een krant die liberale ideeën over religie voorstond. Deze beweging kon echter niet bloeien temidden van een bevolking die de Gereformeerde leer aanhing. Gelijke pogingen werden gedaan om vrijzinnige organisaties tot stand te brengen in Kalamazoo en Chicago. De groep in Grand Rapids ging snel achteruit en aan het einde van de eerste wereldoorlog werd deze ontbonden (Lucas 1955a blz. 519). Ook VandenBosch schrijft over de Vrijzinnigen in Chicago. Hij vermeldt dat er in deze stad een grote groep niet-kerkelijke Nederlanders was, die voor het merendeel tot de vrijzinnige groepering in de Hervormde Kerk hoorden. Door de Protestantse Nederlanders werden ze Modernen genoemd. Wanneer zij naar Amerika komen, verbreken ze gewoonlijk alle bindingen met de kerk. Predikanten van deze moderne richting uit Nederland hebben verschillende malen geprobeerd vrijzinnige (Unitarian) kerken in Chicago te stichten, maar deze hadden altijd maar een kort en onzeker bestaan (VandenBosch 1927 blz. 31). De Vrije Gemeente te Grand Rapids heeft zich in 1887 ook bij de ‘the Unitarian Church’ aangesloten. Vijf jaar lang heeft ds. Hugenholtz een tijdschrift uitgegeven: ‘Stemmen uit de Vrije Gemeente te Grand Rapids’, waaruit zijn kijk op Amerika, de amerikanisatie, de taal en de band met Nederland duidelijk naar voren komt. In tegenstelling tot sommige jongere Nederlandse immigranten was ds. Hugenholtz trots op zijn moedertaal en zijn vaderland en stond hij kritisch tegenover veel in Amerika. Maar het was zijn overtuiging dat de Nederlandse immigrant zich niet afzijdig mocht houden in het isolement in eigen kring, maar dat hij een roeping had in de Amerikaanse samenleving op religieus, politiek, kultureel en vooral sociaal gebied. Deze dominee en zijn kerk hebben dat inderdaad getoond door aktieve deelname in de vele politieke en sociale aktiviteiten van de ‘Unitarian Church in America’ in de bestrijding van armoede en werkeloosheid, van korruptie zowel als anarchisme in de politiek. De kerk zorgde voor onderwijs zowel in het Engels als in het Nederlands, voor goede lektuur en lichamelijke oefening, voor lezingen en kulturele avonden, voor zang en toneel. Het amerikanisatieproces verliep in de Vrijzinnige Gemeente in Grand Rapids heel anders dan in de Gereformeerde kerken, zoals we nog zullen zien. Men stond in de Vrijzinnige Gemeente veel meer open tegenover de Ameri- | |
[pagina 87]
| |
kaanse maatschappij, er was hier geen sprake van isolement, maar eerder van een poging om van het begin af door direkte deelname bij te dragen tot het welzijn van de medemens. Het experiment heeft maar kort geduurd; ds. Hugenholtz overleed al in 1900 en de gemeente heeft daarna nog een kleine twintig jaar bestaan. Waarschijnlijk zijn de toen nog overgebleven leden naar andere Amerikaanse vrijzinnige kerken overgegaan met verlies van het eigene van deze Nederlandse gemeente. | |
3.3 De taalpolitiek in de verschillende Calvinistische nederzettingenIn de verschillende Calvinistische nederzettingen is bewust taalpolitiek gevoerd, waarin het steeds weer ging over de wijze van amerikanisatie en in verband daarmee over het bewaren van het eigen karakter van een Nederlandse Gereformeerde geloofsgemeenschap. In het verloop van dit amerikanisatieproces kunnen we duidelijk drie groeperingen onderscheiden: 1. de nederzetting te Pella Iowa onder leiding van ds. Scholte; 2. de kolonie in Holland Michigan onder leiding van ds. Van Raalte; 3. de groep die zich hiervan heeft afgescheiden om de Ware Hollandsche Gereformeerde kerk te stichten in 1857, later bekend onder de naam van de Christelijk Gereformeerde Kerk in Noord-Amerika. | |
3.3.1 Taalpolitiek in de Pella-nederzettingIn zijn ‘Geschiedenis van Pella’ (1897, II blz. 110-111) benadrukt de schrijver, K. van Stigt, het eigen karakter van de nederzetting te Pella Iowa. Hij citeert H. Kuiper die op het Oud-Settlersfeest in 1895 (zo niet woordelijk dan toch inhoudelijk) over de nederzettingen die in 1847 in Michigan, Wisconsin en Iowa gesticht waren, gezegd had ‘dat al die verschillende nederzettingen beslist Christelijk in beginsel waren, doch dat Pella, wat de vorm van uitdrukking betrof, van al de andere verschilde’. Deze verschillen worden scherp naar voren gebracht door de Scholte-expert Lubbertus Oostendorp in ‘The Americanization of Hendrik Peter Scholte’ (1983 blz. blz. 101-104). Daarin beklemtoont hij o.a. dat Scholte niet alleen goed Engels sprak, maar reeds voor zijn vertrek bepaalde Amerikaanse idealen had aanvaard. Hij eiste een duidelijke scheiding van kerk en staat, hij was tegen een theocratie, en Pella werd door Scholte als ‘open’ stad gepland; geen isolement dus, maar een stad waar Nederlanders met Amerikanen samenwoonden. De Nederlandse immigranten zouden zo snel mogelijk Engels moeten leren, staatsburgers van Amerika worden en in deze maatschappij een politieke rol spelen. Scholte was tegen de parochieschool en werd al in 1848 gekozen als ‘superintendent’ van de distriktsschool. Hij wilde de openbare school beïnvloeden met Christelijke ideeën door samenwerking met andere kerkgenootschappen die via de stembus het karakter van het onderwijs konden | |
[pagina 88]
| |
bepalen. In Pella was dan ook weinig steun te vinden voor de parochieschool, die een heel eigen gereformeerd karakter zou moeten hebben. De parochieschool, die in 1861 door ds. Van Raalte in Pella gesticht werd, heeft slechts vijf of zes jaar bestaan. Scholte slaagde er daarentegen in de Baptisten over te halen hun Central University in Pella te bouwen. Ds. Scholte deed zelf aktief mee in de Amerikaanse politiek en werd samen met een Amerikaan uitgever van de eerste Engelstalige krant, de ‘Pella Gazette’ in 1855; deze werd echter in 1861 opgeheven. Scholte deed dus alles om de Engelse taal te bevorderen. Kerkelijk was Scholte voorstander van een ‘vrije’ kerk, vrij van de staat en vrij van elk kerkelijk genootschap, zelfs van de Reformed Church of America. Oostendorp geeft een beeld van het verschil tussen Scholte en de andere gereformeerde immigrantenkringen, dat hier in vertaling volgt: Scholte's ideeën werden klaarblijkelijk niet door alle leiders gedeeld, en zeker niet door veel kolonisten. De mate van weerstand tegen de amerikanisatie verschilde bij verschillende groepen en individuen. Er werden zorgvuldig afgewogen pogingen gedaan om het Nederlands karakter van de vestigingen in ledental, taal en gewoonten te bewaren. Sommige kerken, zoals de Christian Reformed Church ... beschouwden zich als voortzetting van de Afgescheiden kerken in Nederland. Anderen zoals Van Raalte en een meerderheid van de kolonisten in Holland Michigan waren bereid zich aan te sluiten bij de Reformed Church of America ... De Christian Reformed Church was in de oostelijke staten volledig geamerikaniseerd. Het verband was echter niet erg nauw en de kolonie in Holland bleef jarenlang een Nederlands eiland. Het was echter niet de bedoeling van Scholte dat Pella zo'n eiland van Nederlanders zou blijven. Zo vast als hij besloten was een Engelssprekende Amerikaan te worden, zo deed hij ook elke mogelijke poging om van Pella een Amerikaanse stad te maken. Pella's bevolking was in 1857 in feite maar voor 50% van Nederlandse origine (Oostendorp 1983 blz. 102-103). Scholte vroeg ook voor zichzelf vrijheid. Hij werd bankier, grondspekulant, politikus en notaris. Maar zoals te verwachten was, de reaktie op deze radikale amerikanisatie bleef niet uit. Oostendorp vervolgt: Pella reageerde. Het versterkte zijn gereformeerde en Nederlandse richting. Het hebben van een predikant die geen salaris kreeg, bleek een minder grote zegening dan het leek. Het betekende dat hij zich kon bezighouden met allerlei bezigheden naast het ambt van predikant en zo de kerk kon verwaarlozen. In 1854 kwam het tot een definitieve breuk tussen predikant en kerk en in 1856 verzocht de kerk aan Van Raalte om uit Holland Michigan te komen en haar in de Reformed Church of America te brengen (Oostendorp 1983 blz. 105). Hiermee kwam geen eind aan de amerikanisatie. Deze terugkeer naar de Gereformeerde en Nederlandse richting heeft juist in Pella tot resultaat gehad dat er al in 1862, 15 jaar na het stichten van de nederzetting, een Engelstalige kerk werd gesticht. Het waren hier, evenals elders het geval zou zijn, de kerkelijke leiders die de weg wezen. | |
[pagina 89]
| |
‘Men voorzag dat het opkomend geslacht in de naaste toekomst bij verkiezing liever de Godsdienstoefeningen in het Engelsch zouden bijwonen dan in het Hollandsch en daar de gelegenheid daarvoor in Pella zeer goed was, zoo was men bevreesd dat een groot aantal zoo niet de meeste zich met de Baptisten zouden vereenigen, en terwijl er niets tegen te doen was aan het voorkeur geven aan de Engelsche taal, zoo beschouwde men het als een van de dringendste behoeften op kerkgenootschappelijk gebied, dat er een tweede Ger[eformeerde] Gem[eente] gesticht werd, waar de dienst uitsluitend in de Engelsche taal zou plaats vinden. Die beschouwing echter van de noodzakelijkheid bepaalde zich maar tot enkele personen. De leeraars en enkelen van de kerkeraadsleden moesten het opwerken. Sommigen waren er beslist tegen’ (Van Stigt 1897, III blz. 126). En om die tweede kerk in de Engelse taal te stichten, moesten ‘er eenigen van de meest ontwikkelden in de Engelsche taal’ gevonden worden die bereid zouden zijn om de nieuwe kerk te vormen. De goedkeuring van het Bureau van Binnenlandsche Zending van de Reformed Church of America (let wel) werd verkregen en dat wees ds. A. Thompson aan als de eerste voorganger van de nieuwe gemeente. In mei 1862 begon ds. Thompson met het oprichten van een Sundayschool en kort daarna met godsdienstoefeningen, alles in het Engels. Er was een vrij talrijk gehoor en op aanraden van ds. P.J. Oggel werd toen een verzoek gericht tot de classis Illinois om de nieuwe gemeente te organiseren, die na goedkeuring in februari 1862 met 25 nieuwe leden kon beginnen (Van Stigt 1897, III blz. 126-127). Als men bedenkt dat de eerste Christelijk Gereformeerde Kerk pas in 1887 begon met kerkdiensten in het Engels, dan is het duidelijk dat men in Pella, mede onder invloed van ds. Scholte en van de Reformed Church of America, het isolement veel eerder heeft doorbroken en dat de amerikanisatie, vooral het overgaan op de Engelse taal in de kerkdienst, er eerder heeft plaats gehad. Dat zal ook het patroon blijken te zijn in de kolonie van Van Raalte in Holland Michigan, maar met de nodige verschillen. | |
3.3.2 De taalpolitiek in de ‘Kolonie’ te Holland MichiganIn een brief geschreven ‘Aan de Geloovigen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika’ in 1846, dus een jaar voor de emigratie, verzoeken ds. Van Raalte en ds. Brummelkamp de medewerking van de, sinds 1628 bestaande, Hervormde Kerk in Amerika, The Reformed Protestant Dutch Church, na 1867 bekend als de Reformed Church of America. ‘Broeders en Zusters, wij hebben, ofschoon door den Oceaan van u verwijderd, een woord aan u. Wij, door de groote barmhartigheid Gods, onzes Zaligmakers, dienaren van Gods Woord, dienstknechten van de door Gods bloed gekochte gemeente, vragen oefening van gemeenschap der heiligen, en roepen uwe barmhartigheid in over vele kinderen des Heeren, over vele hulpbehoevende natuurgenooten’. Hiermee hebben de dominees een kontakt gelegd dat van blijvende invloed | |
[pagina 90]
| |
Titelblad van de brochure van Brummelkamp en Van Raalte, waarin de brief ‘Aan de Geloovigen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika’ is opgenomen
zou zijn. Verderop in deze brief schetsen zij het karakter en het doel van de immigratie, die een blijvende rol zullen spelen. ‘Ook is er nu een kleine vereeniging ontstaan, waarvan wij leden zijn, om de doorbrekende verhuizing te bevorderen, en, zoo veel mogelijk, verstrooijng en daaruit vloeijende gevaren voor te komen, en door vereeniging predikdienst en het belang van opvoeding der jeugd te verzekeren’ (Brummelkamp, Van Raalte 1846 blz. 37). | |
[pagina 91]
| |
‘Vooral ook wenschen wij dat zij, dorpsgewijze wonende, het groote voorrecht mogen kunnen genieten van de kinderen op Christelijke scholen onderwezen te zien; een voorrecht, dat wij hier moeten missen, daar op de staatsscholen een algemeen zedelijk onderwijs gegeven wordt, hetwelk noch Jood noch Roomschgezinde stooten mag, terwijl de vrije scholen geweerd worden (Brummelkamp, Van Raalte 1846 blz. 35). De bedoeling is dus zo veel mogelijk bij elkaar te blijven en in samenwerking te zorgen voor prediking en opvoeding. Hetzelfde doel blijkt uit het ‘Reglement der Zeeuwsche Vereeniging ter verhuizing naar de Vereenigde Staten van Noord- Amerika’, waarin werd vastgelegd dat het bestuur voor algemene rekening 50 acres grond zal aanschaffen: ‘...verstrekkende tot kom der gemeente, waarop voor onderlinge kosten, eene School en Woning, opdat de kinderen aanstonds kunnen onderwezen worden en opdat er dan op den dag des Heeren eene plaats zij, waar men kan vergaderen, tot zoolang daartoe een bestemd gebouw zal opgerigt zijn’ (Reglement 1847 blz. 10 art.9). Het Reglement vervolgt in art. 13: ‘Het Bestuur zal zorgen voor onderwijzers zoo in de Nederlandsche als Engelsche taal; ook voor de bezoldiging der onderwijzers, in zoover dit niet uit de wekelijksche of maandelijksche schoolgelden kan gevonden worden; en verder alles wat het Schoolwezen betreft, waarvan de kosten evenredelijk zullen gedragen worden, gelijk dit geschiedt in de algemeene lasten’. Deze idealen hebben geleid tot de vestiging van ‘de Kolonie’, met Holland Michigan als kerngemeente, omringd door kleine gemeenten als Graafschap, Overisel, Drenthe, Noordeloos, Zeeland, Groningen. In 1849 waren zeven kerkelijke gemeenten in een classis Holland verenigd. Het besluit van de classis in 1850 om zich bij de Reformed Protestant Church aan te sluiten had inderdaad verstrekkende gevolgen, vooral wat betreft de amerikanisatie van deze kerken en dus ook voor de taalkwestie. Het onderwijs werd van het begin af behartigd en er werd school gehouden, zeer primitief uiteraard. Naast het onderwijs in het Nederlands en in de Bijbel was voor Van Raalte en anderen onderwijs in de Engelse taal gewenst: ‘...opdat men niet, gelijk anderen wilden, een overgeplant Nederland vormen zou, maar een waarachtig deel van het Amerikaansche volk. De taalkwestie was dus van het begin af aanwezig’ (Van Hinte 1928, I blz. 270; 1985 blz. 256). Het belang van hoger onderwijs zag Van Raalte ook in, en ook hiervoor werd de steun van de Reformed Church of America ingeroepen. Met haar hulp werd in 1851 ‘The Holland Academy’ gesticht, let wel, als een ‘high school to prepare sons of the colonists from Holland for Rutgers College and also to educate daughters of said colonists’ (Van Hinte 1928, I blz. 271; 1985 blz. 257). Daar Walter Taylor en zijn beide dochters aan deze school als voertaal voor het onderwijs alleen Engels gebruikten, ontstonden spoedig moeilijkheden. Ds. Ypma eiste de benoeming van een docent: | |
[pagina 92]
| |
Schilderij door R. Schepers (1916), zoals hij zich de eerste kerk van ‘logs’ in Holland voorstelde. Helemaal rechts Ds. Van Raalte (in het bezit van het Netherlands Museum in Holland Mich.).
‘...die bekwaam is ... de leerlingen op te kweeken in het grondig gebruik der Nederduitsche [= Nederlandse] spraak, welks zuivere gebruik jammerlijk verloren gaat, niettegenstaande, naar aller overtuiging, het belang van den godsdienst het volstrekt noodzakelijk maakt, dat de taal, die in geen reeks van jaren gemist zal kunnen worden, worde opgehouden, zoodat de prediking niet bespottelijk worde, vanwege de vermenging der talen, en men ook de pen, waar het noodig is, betamelijk in de moedertaal wete te gebruiken’ (Van Hinte 1928, I blz. 271; 1985 blz. 257). Dit argument tot behoud van het Nederlands zal in de lange taalstrijd telkens weer herhaald worden.
Een zaak waarover ook veel onenigheid en strijd zou ontstaan, was de distriktsschool. Al in 1848 werd ds. Van Raalte gekozen in het bestuur van deze openbare school. Zolang de gemeenschap in strikt isolement leefde, gereformeerden onder elkaar, ging het nog en kon het een soort christelijke openbare school blijven, maar zelfs in de Kolonie die toch tot 1900 voor 90% Nederlands bleef, kwamen ook andersgelovigen te wonen, en de distriktsschool met haar groeiende neutraliteit in godsdienstige zaken werd voor velen een dubieuze zaak. Van Raalte ging er in 1857 toe over een paro- | |
[pagina 93]
| |
chieschool te stichten, evenals in Pella Iowa in 1861. Van Brummelen schrijft dat deze scholen als doel hadden het onderwijs te bevorderen: ‘...in the Biblical way in the spirit of the positive Protestantism of the Reformation. The Bible was used as the reading book and the Heidelberg Catechism as textbook, with Dutch language being one of the important subjects taught’ (Van Brummelen 1984 vlz. 81) (op bijbelse manier in de geest van het positieve protestantisme van de reformatie. De Bijbel werd gebruikt als leesboek en de Heidelbersge catechismus als tekstboek, terwijl de Nederlandse taal een van de belangrijke vakken was, die onderwezen werden). Deze scholen bestonden slechts enkele jaren, de belangstelling ervoor was te gering. Maar de oprichting wijst er wel op dat Van Raalte naast zijn belangstelling voor de amerikanisatie en het onderricht in de Engelse taal ook een voorstander was van handhaving van het Nederlands. Hij zal in dit opzicht de gemengde gevoelens hebben gehad van menig immigrant die het toenemend verlies van de moedertaal betreurde, terwijl hij zich geroepen voelde met het oog op de toekomst van de jeugd en van de kerk het assimilatieproces met alle kracht te steunen. Het jaar 1857 bracht ook een kerkelijke scheuring in de Kolonie; vier gemeenten zonderden zich af om de Ware Hollandsche Gereformeerde Kerk, later de Christelijk Gereformeerde Kerk genoemd, te vormen. Deze kerk zou in de komende jaren veel orthodoxe immigranten aantrekken en haar eigen amerikanisatie en taalstrijd doormaken. Daar komen we nog op te terug (zie 3.3.3). Het ideaal van Van Raalte, hoger onderwijs, ook met theologische cursussen voor toekomstige dominees, werd in 1866 vervuld met het stichten van Hope College, een Engelstalige instelling, waar ook Nederlands gedoceerd werd en theologische cursussen werden gegeven. Men bedenke echter dat nog tientallen jaren het Nederlands in de Kolonie de voertaal bleef, dat er in het Nederlands werd gepreekt en gekatechiseerd. Dat blijkt ook uit het verschijnen van Nederlandstalige kranten: De Grondwet (1860-1938), De Hollander (1850-1895) en De Hope (1865-1933). Vooral het belangrijke religieuze weekblad van het college De Hope heeft een belangrijke rol gespeeld in het amerikanisatieproces. Het heeft de Nederlandse gemeente in haar moedertaal op de hoogte gehouden van ontwikkelingen op kerkelijk gebied en heeft leiding gegeven in de taalstrijd. De belangrijke rol van De Hope is beschreven door Geerlings, wiens woorden we hier in vertaling weergeven: Dit was de eerste krant die door de Reformed Church in Holland werd uitgegeven. Vrijwel ieder gezin had een abonnement. Het hield de mensen op de hoogte. Het was een heilzame en onmisbare kracht in het leven van de mensen hier en in andere gemeenschappen die zij bestreek. Haar invloed was onveranderlijk positief. De krant bediende de eigen generatie van overgeplante Nederlanders, en ook in zekere mate, maar minder volledig de zoons en dochters van de pioniers. De publikatie was een hele onderneming, maar gedurende 67 jaar werd de wekelijkse verschijning zeer gewaardeerd. | |
[pagina 94]
| |
Er waren maar weinig boeken en geen kranten en De Hope voorzag in een behoefte. De hoop en de vrees, de ontberingen en opofferingen, verbonden aan de uitgave van deze krant gedurende meer dan een halve eeuw waren het volledig waard... Het blad oefende een grote invloed uit gedurende de tijd die nodig was voor de overgang van de oude wereld naar de nieuwe normen (Geerlings 1947 blz. 26). Voordat we nu in bijzonderheden treden over het verdere verloop van de taalstrijd en de taalpolitiek in het westelijke deel van de Reformed Church in America geven we eerst het bijzonder heldere overzicht over die ontwikkeling van James Bratt, in vertaling: De westelijke afdeling van de Reformed Church of America heeft veel bewaard van het karakter dat zij van haar grondlegger, Van Raalte, had meegekregen. Hij was de vertegenwoordiger van die richting in de Afscheiding die gericht was op daadwerkelijke vroomheid en toegepaste moraal. Deze denominatie trok een groeiend percentage immigranten uit de Hervormde Kerk aan, en werd door de band met een eerwaardige Amerikaanse instelling (de Reformed Church East) meer getrokken binnen de voornaamste stroming van het Amerikaanse protestantisme. Sedert deze stroming meer algemeen de grootste nadruk legde op religieuze beleving (in de vorm van de opwekkingsbeweging) en morele hervorming, en sedert zij (hoe de wet ook mag zijn) in de 19e eeuw funktioneerde als een nationale kerk, kwam de nieuwe konditie van de afdeling West overeen zowel met haar Nederlandse oorsprong als met de nieuwe lidmaten. Op deze wijze bracht de elite van de Reformed Church of America, bestaande uit hoogleraren en predikanten, aan de Nederlandse kerkgemeenschap de visie van het heersende protestantisme: verfijnd, optimistisch, neerbuigend ten opzichte van het ethnisch verleden, overtuigd van het ‘Christelijk karakter’ van de Verenigde Staten en enthousiast over de vele kruistochten in het begin van de 20e eeuw, erop gericht dat karakter in het eigen land te versterken en daarbuiten te verspreiden (Bratt 1983 blz. blz. 170). Bruins heeft een beeld gegeven van het amerikanisatieproces van de Third Reformed Church, dat voor vele kerken van de Reformed Church of America West bijna typisch is. De vertaling van woorden, door Donald J. Bruggink, de redakteur van de serie, in het voorwoord geschreven, luidt: De verschillen die de Derde Kerk in Holland Michigan tegenover andere kerken van de gemeente typeren, zijn voor een groot deel het gevolg van de graad van amerikanisatie. In de geschiedenis van de Third Church kan bijna elke Nederlandse kerk in het middenwesten, en vele van de 19e-eeuwse immigrantenkerken veel van zijn eigen geschiedenis terugvinden (Bruins 1970 blz.1-2). De overgang van het Nederlands naar het Engels in de Third Reformed Church was pas in 1896 voltooid, dus 49 jaar na de vestiging van de nederzetting in Holland Michigan. De leden kwamen uit de kerk van Van Raalte, die al in het eerste jaar was gesticht. Op het eerste gezicht lijkt het of we hier te maken hebben met een zeer konservatieve kerk. Maar Bruins laat | |
[pagina 95]
| |
duidelijk zien dat dit niet het geval is. Integendeel. In dit opzicht was de Third Church de meest progressieve immigrantenkerk in de gemeenschap. Volgens de woorden van Henry E. Dosker ‘aanbaden in deze Nederlandse stad de immigranten hun Nederlands en hielden eraan vast met ijzeren vuist’. De gemeenschap was anders dan andere Nederlandse vestigingen in de steden van west-Michigan met hun enklaves van Nederlandse immigranten. Muskegon, Grand Rapids en Kalamazoo trokken elk grote aantallen immigranten aan, maar deze steden waren in de eerste plaats Amerikaanse steden, voornamelijk met Engelssprekende bewoners. Het omgekeerde was het geval in de Kolonie. Daar was een Nederlandssprekende gemeenschap waarin een aantal Engelssprekende Amerikanen woonden. Er was geen misverstand mogelijk over het feit dat Holland een stad was waar het Nederlands in het oog viel. In wat tegenwoordig als een kleine stad beschouwd zou kunnen worden, verschenen drie Nederlandse bladen: De Hope, uitgegeven door Hope College, De Grondwet en De Hollander. In de eerste 25 jaar van haar bestaan verscheen er in Holland Michigan geen Engelse krant. Maar de verandering was onvermijdelijk en zou dus wel wat verdriet veroorzaken, zoals het geval geweest was in New York en New Jersey een eeuw eerder. Volgens Dosker ‘koesterden vele immigranten het bedrieglijke ideaal een klein Nederland in de wildernis te stichten. Maar er was ook een groep in Holland die anders werd gekarakteriseerd. Hierin vond men ook het Van-Raaltetype’. Deze mensen kwamen om echte Amerikanen te worden. En aangezien de taal van het land de taal van de eredienst moest zijn, voelde men aankomen dat vroeg of laat de oude Nederlandse eredienst vervangen zou moeten worden door een nieuwe Amerikaanse (Bruins 1970 blz. 40-41). Deze visie had er al eerder toe geleid dat in 1854, pas zeven jaar na de stichting van de Kolonie, een groepje mensen in het ‘rode schoolhuis’ Engelse kerkdiensten hielden. De kerk, Hope Reformed Church, werd in 1862 gesticht. De naam wijst op de band met Hope College; volgens de Catalogus van 1872: ‘...it occupies a most important representative position as the only church of the Denomination for English service in the whole region’ (Hope Church 1942 blz. 5) (deze neemt een zeer belangrijke representatieve plaats in als de enige kerk van de denominatie met Engelse dienst in de hele streek). Aan een kandidaat die geen Nederlands sprak, schreef dr. Phelps, de president van Hope College die ook geen Nederlands sprak, dat zijn onkunde geen bezwaar zou zijn, want: ‘...part of the work to be done is to show the people practically that we are in America and expect them to become gradually Americanized’ (Hope Church 1942 blz. 7) (een deel van het werk dat gedaan moet worden is de mensen laten zien dat we in Amerika zijn en dat we verwachten dat ze geleidelijk aan Amerikanen zullen worden). Een duidelijk staaltje van taalpolitiek. | |
[pagina 96]
| |
The Third Reformed Church is in 1867 ontstaan op verzoek van ds. Van Raalte toen de First Reformed Church hem te groot werd. De eerste dominee, Jacob van der Meulen, wiens vader tot de eerste pionierdominees behoorde, had aan Rutgers College en het New Brunswick Seminary gestudeerd en dus de invloed van de kerk in het oosten ondergaan. De kerk is afgebrand in de grote brand van 1871 en, na herbouwd te zijn, nogmaals verwoest in een storm in 1872. Toen de kerk herbouwd en ingewijd was, stond er in de Holland City News van 28/11/1874 een typerend verslag, waarin werd opgemerkt dat een Japanse student van Hope College naast een Methodiste geestelijke psalmen zat te zingen in een Nederlandse kerk (Ontleend aan Bruins 1970 blz. 26). Tekenend voor de nieuwe dominee was de verengelsing van zijn naam van Uiterwijk naar Utterwick. Bijgestaan door ouderling Isaac Cappon, een succesrijke grootindustrieel, zette ds. Utterwick de amerikanisatie in. Het begon met een voorstel om gezangen in de kerk te zingen, nog wel met een koor (Dat was in de First Church afgewezen). Het voorstel kreeg de goedkeuring van ds. Van Raalte en de classis, nog in 1874. Ook deed de kerk mee in de ‘revival’ van 1876. Van Raalte had in 1866 zijn kerk beschikbaar gesteld aan een rondreizende, methodistische evangelist en had de resultaten van zijn prediking bewonderd. Ten bewijze daarvan haalt Bruins aan uit een geschrift van Gerrit van Schelven, gedateerd januari 1913, dat zich in het archief van het Netherlands Museum in Holland Michigan bevindt: ‘Twenty years I have worked among these people; but where are the fruits? But now God sends a Methodist to sow where we had sown; and such a Methodist’ (Twintig jaar heb ik onder dit volk gewerkt, maar waar is het resultaat? Maar nu zendt God een Methodist om te zaaien waar wij gezaaid hadden; en nog wel zo'n Methodist). Nu werden zes weken lang onder ds. Utterwick ‘revival meetings’ gehouden met 48 bekeerlingen die lid werden van de Third Church. De beweging van het Amerikaanse ‘revival’, waarvan de theologische basis twijfelachtig was, was aanvaard als een zeer goed middel om het koninkrijk in de nieuwe wereld te bevorderen (Bruins 1970 blz. 30). Ds. Utterwick was uitgesproken in zijn oppositie tegen de parochieschool en een verdediger van openbaar onderwijs. In een rede, gehouden bij de inwijding van een ‘public school’, betreurde hij het concept Christelijke scholen dat sommigen van de Reformed Church wensten en waar de Christian Reformed volledig achter stonden, ‘alsof de openbare school niet verenigbaar was met of vijandig aan een goede Christelijke opvoeding’. Hij zag geen noodzaak voor parochiescholen, zoals ze werden voorgestaan door uitgever Doesburg van De Hollander. Utterwick zei: ‘Our schools should not be any nationality but English’ (Onze scholen moeten tot geen andere nationaliteit horen dan de Engelse). Utterwicks houding en de aktiviteiten van Isaac Cappon ten behoeve van openbare scholen bepaalden de houding en stemming van de kerkelijke gemeente ten aanzien van het openbare onderwijs. Vele lidmaten van de kerk hebben, in de loop van de jaren, het | |
[pagina 97]
| |
openbaar onderwijs gediend. De kerk heeft nooit veel steun gegeven aan het systeem van parochiescholen, dat ondanks alles, zich in de gemeenschap ontwikkelde (Bruins 1970 blz. 31). De kerk van ds. Utterwick is ook de eerste die is overgegaan van het Nederlands op het Engels. Toen Utterwick in 1871 door de Third Church beroepen werd, was het met dien verstande ‘that there was to be held one service in the English language as soon as possible. It was as good as a condition of my acceptance, and I labored for it all the time’ (Bruins 1947 blz. 42) (dat zo spoedig mogelijk één dienst in het Engels gehouden zou worden. Het gold voor mij als een voorwaarde, waarop ik de benoeming wilde aannemen en ik spande me er de hele tijd voor in). De dominee begon met drie diensten, Nederlands 's morgens en 's middags, Engels in de avonddienst. Daarna kwam zijn verzoek om twee diensten, de morgendienst in het Nederlands, de avonddienst in het Engels. De overweging was dat wie een tweede Nederlandse dienst wilde bijwonen, naar de First Reformed Church kon gaan. De oppositie was in 1879 te groot en het plan ging niet door. Ook moest het onderricht in de katechismus in het Nederlands geschieden. Bij de overschakeling naar de Engelse dienst verloor de kerk veel leden, die naar de Nederlandssprekende kerken gingen, wat ook een heel typisch verschijnsel was bij de taalverandering. In de hevige kontroverse over het wel of niet toelaten van Vrijmetselaars in de kerk stond ds. Utterwick weer aan de liberale kant, dus voor toelating. Toen Hope College een vrijmetselaar tot president benoemde, scheidde de grote meerderheid van de First Reformed Church zich af en ging over naar de Christian Reformed Church. Onder leiding van ds. Henry E. Dosker (1888-1893) ging de Third Reformed Church over op het Engels in morgen- en avonddiensten, met een Nederlandse middagdienst. Maar in 1896 werd de Third Reformed Church in Holland de eerste immigrantenkerk in de stad Holland die van het Nederlands overging op het Engels, in alle diensten, daarmee het amerikanisatie-proces tot een einde brengende. Het is een proces dat zich vroeger of later bij alle immigrantenkerken heeft herhaald. In het begin was de avonddienst, op zondag, in het Engels, en de morgen- en middagdiensten waren in het Nederlands. Later werden morgen- en avonddiensten in het Engels en de middagdienst in het Nederlands gehouden. Geleidelijk aan was het in sommige kerken mogelijk de Nederlandse dienst over te slaan en dan was de kerk op deze wijze geamerikaniseerd. Toch heeft de overgang in vele gevallen jaren geduurd, en kwam alleen na veel debat en strijd tot stand, zelfs in de immigrantenkerken van de Reformed Church. De classis Holland heeft pas in 1923 formeel het gebruik van de Engelse taal voor kerkelijke doeleinden erkend (Bruins 1970 blz. 46). Nederlandse kerkdiensten werden tot in de jaren dertig in verschillende kerken van de Reformed Church of America gehouden. | |
[pagina 98]
| |
3.3.3 Taalpolitiek in de Christelijk Gereformeerde KerkIn 3.3.1 is erop gewezen dat pas in 1887 een Christelijke Gereformeerde kerk overging op diensten in het Engels; dat gebeurde in de vroegere vierde kerk in Grand Rapids. De taalpoltiek in deze denominatie is jarenlang gericht geweest op het behoud van het Nederlands. En DeJong (1975 blz. 196) schrijft, dat tot dat jaar de predikanten wordt aangeraden Nederlands te leren lezen om kennis te kunnen nemen van de geschriften van Nederlandse theologen in hun eigen taal. Dit vasthouden aan het Nederlands is een van de konservatieve elementen van deze denominatie. En doordat men zelf zijn lager en voortgezet onderwijs organiseerde, was het gemakkelijker de jonge mensen op te voeden in de overtuigingen en gewoonten van de eigen kerkelijke organisatie. Daarbij was ook van belang dat deze denominatie zijn aanhangers vooral in de midwest staten had, in tegenstelling tot de Reformed Church, die veel meer aanhangers in de oostelijke staten New York en New Jersey had. Het strakke konservatisme van deze richting blijkt o.a. uit het feit dat nog in 1947 in Sioux Center het vertonen van films verboden was en dat in Orange City alle bedrijven op zondag gesloten waren, ook benzinestations en restaurants. Meer dan eens heeft een groep lidmaten zich van een kerk afgescheiden bij de overgang van Nederlandstalige op Engelse diensten. Dergelijke afscheidingen hebben het ontstaan van kleinere denominaties, zoals de Netherlands Reformed Church, bevorderd. In deze denominatie werden, tussen de beide wereldoorlogen, soms nog alle diensten in het Nederlands gehouden, maar ook hier is men geleidelijk aan op het Engels overgegaan. Dat was zelfs, maar in mindere mate, het geval nog lang na de tweede wereldoorlog, toen, soms niet vaker dan eens per maand, diensten in het Nederlands werden gehouden. In 3.3.2 is erop gewezen dat de standpunten zich polariseerden en dat de meningsverschillen tussen de meer en minder konservatieven toenamen. De Christian Reformed waren voorstander van christelijk, de Reformed van openbaar onderwijs. Maar immigranten uit Nederland van beide richtingen verlangden opvoeding van de jeugd in ‘het licht van Gods Woord’. Toen dat in de distriktsscholen afnam, groeide het aantal parochiescholen snel. Van zes scholen in 1885 nam het aantal snel toe tot 20 in 1894, met 500 leerlingen in het eerste jaar tot 2300 in het laatste. De overgang van Nederlandstalige op Engelstalige diensten is hierdoor vanzelfsprekend vertraagd. Bij het vijftigjarig bestaan van de Christian Reformed Church in 1907 waren er nog maar zeven kerken in het middenwesten, waar diensten in het Engels gehouden werden, zes in Michigan en één in Illinois. Maar ook in de Reformed Church was de overgang niet snel gegaan. In 1910 werden nog maar in drie van de ongeveer 100 kerken van de Reformed Church diensten alleen in het Engels gehouden. En dit bleef het geval tot na de eerste wereldoorlog, met enkele uitzonderingen zoals | |
[pagina 99]
| |
hiervoor vermeld zijn. De amerikanisatie wat de taal betreft blijkt het duidelijkst uit het verdwijnen van Nederlandstalige bladen na deze eerste wereldoorlog. Toen deze oorlog begon verschenen er nog 25 bladen en tijdschriften. Ze moesten geleidelijk aan opgeheven worden, het weekblad De Volksvriend, dat werd uitgegeven in Orange City Iowa, kon tot 1951 gehandhaafd worden. Alleen De Wachter, sedert 1968 het officiële orgaan van de Christian Reformed Church, dat sedert 1868 eens in de twee weken werd uitgegeven, kon blijven verschijnen; het werd echter in 1986 opgeheven. Ook wat de bladen betreft moet dit positieve resultaat, in vergelijking met de publikaties van de Reformed Church, toegeschreven worden aan de positieve taalpolitiek ten aanzien van het Nederlands, die door de aanhangers van de Christian Reformed denominatie werd gevoerd. | |
3.3.4 Taalpolitiek in WhitinsvilleDe taalpolitiek in Whitinsville Massachusetts, een dorp waar de immigranten van Nederlandse herkomst voor de grote meerderheid tot de Christian Reformed Church hoorden, vertoonde enkele verschillen met andere nederzettingen van deze denominatie, omdat de Nederlanders hier niet de meerderheid van de bevolking vormden en bovendien als thuistaal Fries spraken. In een van de laatste opnamen die in 1966 werden gemaakt, vertelde ds. John Holwerda, die er toen predikant was, over enkele gebeurtenissen uit de taalstrijd. Doordat de jongere generaties thuis Fries leerden en op school Engels, begrepen ze misschien nog minder van de kerkdiensten in het Nederlands dan in andere plaatsen het geval geweest zal zijn. De jonge mensen gingen wel naar de kerk, maar uit sleur en niet uit overtuiging. Enkele jongemannen die in de eerste wereldoorlog in dienst geweest waren, waren zich bewust geworden van de beperkingen en benauwenissen die de taalsituatie in hun dorp met zich meebracht. Maar de toenmalige predikant sprak alleen Nederlands en kende weinig of geen Engels. Men heeft toen, omstreeks 1920, een Engelssprekende theologisch student aangetrokken, die een avonddienst in het Engels hield en die bovendien een uitstekend spreker was. Hij trok volle kerken, de jongere lidmaten toonden weer belangstelling voor het kerkelijk gebeuren en daardoor waren de ouderen, die oorspronkelijk tegen deze verandering waren, overtuigd van hun ongelijk, en daarmee is de verandering ingezet. Maar de thuistaal van de ouderen, grotendeels immigranten van de eerste generatie, was Fries gebleven. Deze generatie begreep het Nederlands van Bijbel en Psalmen, maar niet het gewone dagelijkse Nederlands; ze spraken het ook niet. Na de overgang op Engelstalige kerkdiensten kwamen de ouderen tekort, die hun gevoelens niet voldoende in het Engels konden verwoorden. De komst van een Engels predikende, maar op huisbezoek Friesprekende predikant was voor deze gemeente een grote verbetering. De overgang van Nederlandse op Engelse kerkdiensten is het gevolg geweest van een bewuste taalpolitiek, maar het probleem van de Friese | |
[pagina 100]
| |
Straatnaambord in Whitinsville Mass.
thuistaal was daarmee niet op te lossen. Toch is in dergelijke omstandigheden een zekere sturing van beheersbare elementen bijzonder vruchtbaar. | |
3.4 TegenkrachtenDeze taalpolitiek om het Nederlands te bevorderen werd tijdens de eerste wereldoorlog afgeremd door de politiek van de Amerikaanse regering, die het gebruik van vreemde talen, met name Duits, in deze oorlog trachtte tegen te gaan; op dit verschijnsel en de verwarring van Nederlands met Duits is eerder gewezen (zie 1.4.1). In deze oorlog was de amerikanisatie van veel immigranten van Nederlandse origine versneld, het aantal immigranten van de eerste generatie was afgenomen door het overlijden van de ouderen en | |
[pagina 101]
| |
door de verminderde immigratie. De derde generatie, met Engelssprekende vrienden en vriendinnen, met Engelssprekende kollega's, wendt zich meer en meer van het Nederlands af en drijft het gebruik van het Nederlands van ouders en grootouders steeds meer terug. Maar de band met Nederland wordt niet vergeten en het besef ervan wordt op een gemakkelijker, minder verplichtende en feestelijker manier gedemonstreerd in de ‘tulip festivals’, die in Holland Michigan, Pella en Orange City Iowa worden gevierd, in Orange City sedert 1938. De oude streekdrachten worden ook hier, zoals in Nederland bij bijzondere gelegenheden, getoond en gedragen. | |
3.5 Het onderwijsOver de leerstof die in de lagere scholen werd aangeboden, is weinig of niets bekend. Uit verspreide opmerkingen krijgt men de indruk dat het leren lezen van de Bijbel en andere religieuze geschriften het belangrijkste was. Oudere immigranten en hun kinderen konden de Bijbel, in drukletters lezen, maar geen geschreven taal. Er wordt wel geschreven dat ook rekenen in het Nederlands werd gegeven op de parochiescholen, maar de kinderen zouden het toch ook in het Engels moeten kunnen, zeker toen zich meer en meer vreemdelingen onder de Nederlandse immigranten vestigden. De invloed van dit onderwijs op de taalhandhaving zal gering geweest zijn, de praktijk van het taalgebruik thuis was van des te meer belang (zie hoofdst. 4 en 5). De geestelijke horizon van het merendeel van de immigranten uit het begin van de 19e-eeuwse immigratie was beperkt. Geleidelijk werd deze ruimer en ruimer. De welvaart werd groter, het onderwijs beter en beter. In 3.3.2 is geschreven over de oprichting van Hope College in 1866; deze instelling voor de opleiding van predikanten heeft echter, doordat de nadruk op Engelstalig onderwijs was gelegd, meer gedaan voor de achteruitgang van het gebruik van het Nederlands en een versnelde amerikanisatie, ook al was zowel in de 19e als in deze eeuw Nederlands een van de vakken waarin onderwijs werd gegeven. Het behoud van het Nederlands is echter bevorderd door de oprichting van instellingen voor hoger onderwijs door de aanhangers van de Christian Reformed denominatie. De groei ervan begon in 1890, toen men overging tot het oprichten van een eigen schoolgebouw in Grand Rapids voor de 40 studenten, die er toen waren. De opleiding was vrijwel uitsluitend theologisch, maar dat karakter van deze school, Calvin College, waar sedert 1876 Nederlands werd onderwezen, heeft weer behoudend gewerkt op het gebruik van het Nederlands. In 1894 werd een letterendepartement ingesteld naast het seminarie, de afdeling voor opleiding van theologische studenten. Daar was het Nederlands een verplicht vak tot in de jaren zestig. Uit het literaire departement is een college gegroeid. Toen na de tweede wereldoorlog Nederlandse immigranten zich in Canada vestigden, heeft Calvin College de kerkelijke gemeenten daar Nederlandssprekende predikanten kunnen leveren. De studenten leerden er niet | |
[pagina 102]
| |
alleen Nederlands lezen om de geschriften van Nederlandse theologen in de oorspronkelijke taal te kunnen lezen, maar ze leerden er ook in het Nederlands preken, zodat ze niet alleen in Canada, maar ook van tijd tot tijd in eigen omgeving een preek in het Nederlands konden houden. In eigen omgeving, in de midwest staten, gebeurde dat nog tientallen jaren na de tweede wereldoorlog ter wille van de nieuwkomers. De taalpolitiek van de Christian Reformed Church was er echter op gericht de immigranten die na de tweede wereldoorlog kwamen, zo spoedig mogelijk op het Engels te laten overschakelen. Voor de tweede wereldoorlog was Calvin College het enige college van de Christian Reformed Church, maar daarna werd het aantal colleges uitgebreid en volgden veel meer jonge mensen middelbaar onderwijs, mede als gevolg van de grotere welvaart. Tegenwoordig is het mogelijk niet alleen in Grand Rapids, maar ook aan andere colleges en universiteiten Nederlands te leren en de Nederlandse kultuur te bestuderen. De beschrijving daarvan hoort echter niet thuis in een hoofdstuk over taalpolitiek, als we dat begrip opvatten zoals hier het geval geweest is: een politiek gericht op het behoud van het Nederlands als voertaal in dagelijks gebruik en het onderwijs. Als zodanig is de betekenis van het Nederlands tegenwoordig in de Verenigde Staten gering, ook al schijnt de belangstelling voor het land van herkomst, zijn taal en kultuur de laatste decennia weer toe te nemen. |
|