Vader Bremer zei niets. Hij keek met grote aandacht naar de geheimzinnige bezoeker en naar het ringetje. 't Was duidelijk: hij vond het een beetje ongepast om dergelijke cadeaux van een onbekende aan te nemen. Maar... 't was Sinterklaas en op die dag mag je geen enkel geschenk afslaan. En daarom zei bij tenslotte:
‘Nou Sunderklaas, dat is eigelijk veuls te mooi foor de kienders. Maar je wordt bedankt.’
Die toestemming brak het ijs. Jaap knipte z'n mes keer op keer dicht en Jannie schoof 't ringetje aan haar vinger. Aai had wel geweten, dat 't precies zou passen.
Hij mompelde een paar onverstaanbare woorden, rees op uit zijn moeilijke houding en verliet de kamer. Daar verdiepte men zich in de vraag, wie de gever was geweest. Aai's naam werd niet genoemd - niemand rekende er op, dat een jongen van twaalf jaar mee zou doen met de maskerade op Ouwe Sunderklaas. Alleen Jannies ogen glansden, maar ook zij noemde veel andere namen...
Aai had genoeg van het spel. Hij ging rechtstreeks naar huis, keilde de hogehoed in een stoel en stroopte z'n lampion af. Vader was niet thuis; die zwierf in het costuum van een hardloper door het dorp. ‘De eeuwige jeugd,’ zei moeder; ‘die man wordt nooit wiezer.’ Aai stapelde alle lekkernijen uit z'n zakken op een bord tot grote vreugde van moeder. Er was van alles en nog wat: kruudboaltjes, devekater, sukerdetaai, pepermoppen, Jantjes van Gaayen - alles zoet, zoet, zoet...
‘'t Is eigelijk een gekke bedoening,’ zei ze. ‘Wee geve koek en taai en sukerdetaai an de Sunderktasse, die hier komme en vader en jee brenge weer are spulle mee.’
Zo was 't precies; maar de dingen, die je kreeg, smaakten altijd veel lekkerder dan wat je zelf gekocht had.
Onmiddellijk na zijn démasqué ging Aai de straat weer op. Hij genoot van alles wat hij zag, ontmoette nu en dan zijn rennende en rinkelende vader en sloop, laat in de avond, de herberg van Koppen in, waar de dansende gemaskerden elkaar verdrongen.