‘Ze moete natuurlijk ok nag ferdiene an die arme beessies!’ ‘Maar die benne er toch foor, om ze op te ete,’ zei haar broer.
‘Ze benne om te singe,’ zei ze, ‘'t benne gien forkes.’
De jongens zwegen bedremmeld.
‘Alle dage een kwartje is ok niet niks,’ waagde Aai eindelijk.
‘Ik fiend jullie gemene patjakkers,’ barstte ze eindelijk uit; ze stampte van woede en begon plotseling te huilen. En toen rende ze 't huis in, naar de zolder, ver van de mensen.
‘Meikes benne niet wiezer,’ zei Jaap.
Maar Aai gaf geen antwoord. Hij liep in z'n eentje de straat op en in één ruk naar Nieuweschild. Daar ging hij op de dijk zitten piekeren.
‘Ze benne om te singe,’ had ze gezeid.
Was dat waar? Aai hield van vogels, van de wilde, jubelende zanglijster misschien wel 't meest van al. En hij herinnerde zich, hoe hij verleden jaar zo'n stumper in een strik had zien hangen, een poot en een vleugel verward in het venijnig paardehaar. Hij had de pijn en de doodsangst in het kralen oog gezien en hij had zich omgekeerd, toen de boer zich klaarmaakte om het dier uit zijn vreselijk lijden te verlossen. Maar de meeste lijsters hingen stijf en dood in de uitgetrokken strik, de pootjes krampachtig opgetrokken. Dat was wel even griezelig, maar ook niet meer dan dat. En de boeren verdienden een aardig bedrag in de maanden October en November als de lijstertrek z'n hoogtepunt bereikte. Misschien hadden ze 't geld niet nodig maar 't was mooi meegenomen...
Aai kwam er niet uit.
Hij keek over de effen Zuiderzee; langs het kleine strandje aan de dijk scharrelden een paar strandpleviertjes: zeldzaam vlug en bevallig. En een groepje sterntjes zweefde laag over het water, een lichte beweging van de vleugeltop was voldoende om de koers te veranderen.
Plotseling herinnerde hij zich zijn verontwaardiging van het vorige jaar.