Romantische werken. Deel 14: Frederik Hendrik Hendriks, Het oude en het nieuwe orgel en De reus van Antwerpen(1881)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 257] [p. 257] Moed. Toe jongens, gauw naar boven! Wie uwer toont zijn moed? De boom heeft flinke takken, En 't klimmen staat u goed. Gij jongens, moogt niet bang zijn, Ge zijt van Holland's grond, En Holland's moed klinkt immers De wijde wereld rond? Toe jongens, gauw naar boven! - Maar wat.... ik spoor u aan, En 'k zie reeds Piet om d' eikstam Met kracht zijn armen slaan. Daar gaat het! - Best zoo jongen! Bravo! daar heb j' een tak, Wel ja, rust jij maar even, En neem er je gemak. Nu schommelt hij zich lustig, En klimt dan hooger op, En roept straks vroolijk: ‘kijk maar, Ik wieg al in den top!’ Hij grijpt en tast en klautert En woelt er in 't geblaart, En juicht: ‘Ha jongens, 'k heb hem, Ik hou hem bij den staart!’ ‘Ik breng het al ....’ - Maar hoe dan, ‘Is dat geen stoute roof,’ Zoo vraagt ge: ‘een nestje storen, Dat schommelt tusschen 't loof? [pagina 258] [p. 258] Wou Piet zijn moed slechts toonen Om d'eitjes, blank en glad, Aan 't sijsjen wreed te ontnemen, Dat er te broeien zat? Moest hij zijn kracht beproeven, Om voor heel 't schoone jaar, De hoop en vreugd te rooven Van 't minnend vooglenpaar? Of wel, wat moet die juichtoon: Ik hou hem bij den staart!’ ‘Ontvoert hij 't zachte popken, Aan 't gaaiken lief en waard? Ba! dat 's niet moedig, jongen, Maar moedwil. Schaamje vrij; Al durfdet ge ook niet klimmen, Nóg stondt ge er beter bij.’ - - Wél zoo, dat 's flink gesproken, Maar, - Pieter kent ge niet! Ter hulpe snelt hij immer, Waar hij verdrukking ziet; Hij vecht wel, maar niet anders Dan om een zwakken bloed Te steunen tegen 't onrecht, Of sterkren overmoed. Beticht hem niet van wreedheid .... Sla vrij maar de oogen op, Den staart had hij gegrepen, Nu ook: den vlieger-kop. De vlieger van klein Frankske Streek in den boomtop neer; En - Pieter brengt hem vroolijk Aan 't huilend jongsken weer. 1860. Vorige Volgende