vooral, jongenlief, verlakte laarsjes, en op je kaken hamvormige bakkebaarden.
Zorg steeds, Janus, althans in de plaatsen waar je gezien wilt wezen, dat je nooit je stalendoos in persoon draagt; neem altijd een jongen, en laat hem minstens twintig passen achter je aankomen, want zaken hebben, is erg onfatsoenlijk. Verder, mijn vriend, is de wijze, waarop je loopt, gansch niet onverschillig; 't hoofd opzij, den neus in de lucht, maar vooral, al braden de musschen op de daken, een tween onder den arm. Groeten op straat is in 't geheel niet voegzaam, den hoed afnemen staat bijster commun. Zie je personen, die je wel dient te groeten, knijp dan je oogen half dicht, glimlach, buig je hoofd even naar je rechterschouder, en wend het dan spoedig naar een andere zij, desnoods naar eene modiste, die voor haar raam zit, want, op mijn woord van eer, modistes en winkeldames daar kun-je zelfs op straat zoo vriendelijk tegen zijn als je maar wilt.
Wanneer je somtijds eens een coup hebt gemaakt, waar de patroon niets mee te maken heeft - je verstaat me - verknoei dan toch nooit je geld aan den zoogenaamden ‘kalen bluf’. 't Is kale bluf waar je niets verder mee komt, indien je in een afgesleten huurrijtuig gaat toeren. Spaar je geld en loop liever; loop liever tienmalen met je tween over den arm en je lorgnet in 't oog - want goed te kunnen zien is ook bijzonder onfatsoenlijk - rondom de buiten-societeit, alsof je er je rijpaard wacht, dan dat je een glas advokatenborrel of zelfs malaga drinkt, in een tent of kroeg, waar iedereen binnenrukt, die geen lid van No. éen kan worden.
Spaar je geld Janus, en dineer liever eenmaal in een der eerste hôtels goed, dan dat je tweemaal eet, zonder aan je fatsoen te werken.
Kom je de groote zaal binnen, waar table d'hôte gehouden wordt, zie dan volstrekt niet naar 'tgeen op tafel staat, maar, valt je een persoon in 't oog, die gedecoreerd is - 't metalen kruis niet meegerekend - knijp dan, weer glimlachend, hoofdbuigend je oogen dicht, en hoewel de gedecoreerde je niet kent, hij zal zijn geheugen ontrouw noemen, je wederkeerig groeten, en terwijl je, na de wijnkaart te hebben ingezien, een flesch wijn bestelt - maar vooral een fijn merk - zal hij aan zijn buurman zeggen dat hij je kent maar niet thuis kon brengen, en je voor den zoon van een zijner voorname kennissen houden.
Als je de soep eet, vooral slobberen of liever slurpen, jongenlief, en in 't minst geen moeite doen om den garçon in 't aangeven van borden of lepels en vorken behulpzaam te zijn. Aan tafel iets lekker noemen is allerijselijkst gemeen; nooit vragen wat het is dat men je voorzet. Je moet eten alsof je niet weet dat er zuurkool in de wereld is, en wanneer je spijzen worden voorgezet, waarin je