Romantische werken. Deel 14: Frederik Hendrik Hendriks, Het oude en het nieuwe orgel en De reus van Antwerpen
(1881)–J.J. Cremer– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
De reus van Antwerpen.
| |
[pagina 74]
| |
bleef rustig zijn tol en schatting heffen - of wel, hij greep de schepen bij hun masten, en hief ze boven den vloed, en deed ze met de kiel een halven cirkel door het luchtruim beschrijven, en - het kappen van der weerspannigen handen, en het Handwerpen in de Schelde bleef zijn geliefkoosd vermaak. Maar Brabo nadert. Brabo de held, met zijn beitel en lier. En in zijn borst woont de zucht om de bekoorlijke oevers der Schelde van den geweldige te verlossen, om Druon-Antigoon, den reus, te verslaan. En onder het venster van den hechten burg, roept Brabo dat Druon-Antigoon met zijn gade zal uitkomen, want heel het land wenscht de beeltenis van den burgheer en zijn gemalinne te zien, en Brabo zal ze houwen in eeuwentartend graniet. En Antigoon en zijne gade verlaten den burg, en Brabo houwt hun beeltnis met vaste hand. Maar als de kunstenaar arbeidt, dan vallen de oogleen des geweldigen toe, - en de schippers varen ongehinderd voorbij. En Brabo werkt voort, en zingt bijwijlen zijne liederen; maar als de sterke in 't einde ontwaakt, dan deinst hij terug bij het aanschouwen van een tweede als hij - het beeld nóg grooter dan de Schelde-reus zelf - gewrocht door het genie. En bij het vernemen van de nooit gehoorde zilveren tonen van Brabo's stemme en lier, rukt hij zich, bevend, het slagzwaard van de zijde, en dreigt er den dwerg te verslaan, den dwerg, die zijn zinnen beheerscht. Maar ziet, Brabo's stalen beitel snort door de lucht, en treft er den kop des geweldigen; en Druon-Antigoon stort met een rauwen kreet ter aarde, en in zijn val verplet hij de vrouw die hem zonen zou baren; en die beiden - zijn de laatsten van hun geslacht.
Leve de Verwinnaar!
En toen de reus, met háar die hem zonen zou baren verslagen was, toen stroomde het volk van heinde en verre bijeen, en juichte met blijde klanken den verwinnaar toe, en bouwde met Brabo, den held, een schoone stad op den oever der Schelde - waarvan de reuzenburg de hoeksteen bleef - en schonk haar ter eeuwiger herinnering, den naam van:
Antwerpen.
En het volk vertelde de geschiedenis van Druon-Antigoon aan zijne kinderen en kleinkinderen, en allen verheugden zich dat kloeke Brabo den woestaard verwon, en aanschouwden zijn werk, en zongen zijne liederen, en juichten: De geweldige is verslagen! | |
[pagina 75]
| |
Maar toch - toch meent de naneef dat Druon-Antigoon nog somtijds rondwaart door Antwerpen's straten; dat hij - ofschoon de held der beschaving hem versloeg - nog somtijds met zijn reuzen-schim komt spoken in den boezem van Antwerpen's grooten en kleinen; dat Druon-Antigoon nog immer meewerkt tot den roem van Brabo's nakroost.
Zeg, Genius van Antwerpen's bouwkunst! zaagt gij den reus niet in uwe wallen, die er den prachtigen toren uwer hoofdkerk deed verrijzen, en er de achtkante tafel - Antigoon's steenen disch - ter zwaarte van tweemaal zesduizend kilo's, nog hooger dan viermaal honderd voeten op tillen dorst...? Spreek, Genius van Antwerpen's schilderschole! mocht niet de reus in uw veste als vorst den kunst-schepter zwaaien, de reus, wiens name groot klinkt in vijf werelden, en wiens standbeeld gij deedt verrijzen op 't midden den ‘groene plaetse’? En gij Antwerpen's stedemaagd! buigt gij het hoofd niet voor den kolos die de poorten uwer grootsche stad wijd, wijde ontsloot, en gansch het kunstlievend Europa als gast dorst nooden in uwe wallen? Die meer dan tienmaal honderd strijders der gedachteGa naar voetnoot1) van Noord en van Zuid, het luide welkom, welkom! deed hooren. Die het luidere welkom griffelen deed in 't eeremetaal, als een blijvend welkom aan allen die broeders willen zijn in de Kunst, broeders door het onbezoedeld genie, hoogepriesters van den eeuwigen Bouwmeester - door verspreiding van licht en beschaving, in beeld en in schrift? Maar neen, zij buigt het hoofd niet, Antwerpen's stedemaagd. Ziet, zij lacht vroolijk. Zeg, fiere maagd, lacht ge dáarom zoo blij, dat de reus der gedachte uw roem heeft gehandhaafd en al die zonen van 't genie tezaam aan uwen disch deed naderzitten; dat Rus en Italiaan elkaar als broeders van éenen stam met warmte aan 't harte drukten; dat de zonen van 't machtige Albion, het kloeke Germanje, en het stoute Frankrijk hun aller moeder een heildronk wijdden; dat Zuid- en Noord-Nederlanders éen tale roemden in uw grootsche zaal, en samen juichten ter eere van Antwerpen's reus der negentiende eeuw: de zucht naar éenheid voor alle strijders der gedachte, de zucht tot inniger verbroedering voor alle zonen der Kunst....? | |
[pagina 76]
| |
En vlaggen van allerlei kleur wuifden het Heil U! langs Antwerpen's straten; en wapenschilden van velerlei natie riepen u van de gevels der huizen de namen toe van hen, die men er gastvrij ontving; en ....................
Maar stil, daar nadert een breede stoet. Blootshoofds treden zij langzaam voort, de mannen in hun gewijde kleeren en met hun prachtige banieren. Bloem en loof wordt met kwistige hand gestrooid langs den weg dien de stoet heeft te volgen. Zie, dat is het beeld der Lieve Vrouwe, dat men in plechtigen optocht en statig rondvoert.
Denker! zult gij het hoofd niet ontblooten; kinderen van denzelfden God! zult ge minachten den hier gehuldigden vorm? Gij, die van den Christus verstaan hebt rechtstreeks tot uw God, als tot uw liefdevollen Vader te spreken, zult ge hen veroordeelen die hier nog kiezen de Lieve Vrouwe tot verteedering van den altijd opnieuw miskenden en heiligen God. Ontbloot vrij uw hoofd. Veracht niet den vorm. Denker! daar zijn vele vormen, doch weet het, daar is slechts éene waarheid, en die eeuwige waarheid is: Zalig zijn ze die God liefhebben bovenal, en den naaste als zich zelven!
Liefde voor God en de menschen! Dát, dát alleen is het hechte fondament voor den heiligen tempel der Kunst. En in dien tempel - Broeders, wij zijn er éen! Wij zijn er éen, dewijl wij het kunstschoon genieten bij velerlei vorm, ja zelfs bij gebrekkige vormen in beeld of in schrift. En ziet - nu gij de zalen betreedt, waar de voortbrengsels van 't genie de wanden versieren, ja, nu huivert gij bij 't aanschouwen van dien slavenroof aan Afrika's kuste. Uw harte bloedt bij het angstig bespieden van dat afgrijslijk schoon tafreel, waar de blanke duivel ten troon zit en die arme zwarten tot dieren verlaagt.Ga naar voetnoot1) Zegt, Broeders der Kunst, vraagt gij ook, hoe zij haar God zocht te dienen, nu gij die Syrische vrouwe ten prooi van den woesteling ziet, die haar met onzalige vingers den teederen boezem nijpt, en straks haar ten vure zal doemen?Ga naar voetnoot2) Neen, neen! gij | |
[pagina 77]
| |
hoort haar angstkreet, haar smeeken, haar kermen. En het bloed stroomt u sneller door de aders; gij wilt haar verlossen, haar scheuren uit de klauwen des verderfs. Broeders! wij zijn éen in geloof; dat, dát is de triomf der Kunst - zij wekt ons tot liefde.
Arme moeder op uw zoldervertrekje, met uw kruisken in de hand; met uw arme kinders geknield bij de lijkwa van uw echtvriend, van uw eenigen kostwinner! Arme vrouwe, zie daar staan ze nu, de gereedschappen van uw altijd zoo werkzamen echtvriend; zie, nog kleeft de kalk aan den truffel, dien hij zoo kloek kon hanteeren; en dien voegspijker en dat paslood, arme, arme weduw, hij zal ze nimmer, nimmermeer besturen.Ga naar voetnoot1) Arme vrouwe, wij weten 't wel gij zijt met uw smart slechts getooverd op het doek, doch - aller oog is vochtig geworden bij het aanschouwen van uw diep treffend leed, en die traan, ontlokt door de Kunst, heeft gefluisterd van broederliefde, en, - broederliefde en christenzin, zijn die beiden niet éen! En al verder treedt gij door die rijk versierde zalen, en de Kunst maakt u opmerkzaam, hoe schoon het daarbuiten in Gods heerlijke schepping is: Bloeiende velden, lachende heuvels, trotsche bergen, woelende zeeën, tintelende luchten! En - als gij dan den maker prijst van het beeld, dat u weer deed genieten wat ge eens aan den boezem der natuur hebt gesmaakt, dan, dan prijst uw ziel toch bóven dat alles den Schepper van hemel en aarde, den Vader der Liefde! Maar Broeders der Kunst, gij wist het wel dat wij éen waren: éen door de zucht naar het eeuwige schoon; doch zegt, voelt gij 't ook hoe gij daar leeraart en predikt met klinkende stemmen; - hoe gij daar vrijheid eischt voor de kinderen Gods, en er afgrijzen wekt voor den slaven- den broedermoord; - hoe ge daar huiveren doet voor godsdiensthaat en voor godsdienstkrijg; - hoe ge daar luide verkondigt: zoekt ze de armen, de weduwen en weezen, en steunt ze met uwe gaven, zij missen zooveel; - hoe ge daar leeraart en predikt: 't is er zoo goed aan den huislijken haard, 't is er zoo schoon in Gods prachtige schepping....? O Broeders der Kunst, Apostelen Gods! wat zijt ge groot! Wat moogt ge nederig fier zijn op uwe roeping. Maar wee! wee over ons, zoo wij die roeping vergeten, het schoone miskennen, het reine onteeren! Verstom naargeestige toon! Op Antwerpen's reuzenfeest mag die snare niet trillen. De zonen der gedachte, ze waren er éen! en daarom is er geen wanklank vernomen, en dáarom was het schitte- | |
[pagina 78]
| |
rend eeremaal in waarheid een broedermaal, en dáarom heeft Demarteau's lied in den Feërieken lusthof ook allen het harte getroffen. O Fisscher en Tillez! doet uwe zilverstemmen nogmaals ruischen als in dien heerlijken nacht. Honderden vangen met aamlooze stilte de woorden op dier schoone melodie. Geen blaadje beweegt er; een zee van kunstlicht doet u aanschouwen hoe alles er luistert; en de maan, de volle maan daar boven de statige populieren, zij luistert mee in heur diep diepe blauw. Solo.
Salut, o phalange sacrée,
Dont l'aspect nous fait tressailler;
Gloire aux soldats de la pensée,
Aux pionniers de l'avenir.
Récitatif.
Frères en vous comptant, une ivresse profonde
S'empare de mon coeur, oui, nous pourrons un jour,
Peintres, poètes, penseurs, régénérer le monde
Par la foi, le travail, le génie et l'amour.
Strophes.
Oui, je voudrais, dans un élan sublime,
Vous presser tous sur mon coeur palpitant:
Enfants de Dieu qu'un même zèle anime
Courrez au but, la palme vous attends.
Si le trépas, Frères venus de France,
A parmi vous fait des vides nombreux;
Serrez vos rangs, espoir et confiance!
Suivez les pas de vos morts glorieux.
Frères du Nord, Russes, Germains, Bataves,
Fils d'Albion, vous qu'entourent les mers,
Unissez vous, pour les arts plus d'entraves,
Par vos travaux étonnez l'univers!
Et vous enfants de la rive bénie,
Où tout rayonne: et la terre et le ciel,
Puissent vos maux finir, l'Italie
Produire encor un nouveau Raphaël.Ga naar voetnoot1)
Et toi, sois fier, o mon pays que j'aime!
Qui donc encor t'ose appeler petit?
N'es-tu pas grand par cet éclat suprême,
Qui de tes fils jusqu'à toi rejaillit?
| |
[pagina 79]
| |
Ce jour t'acquiert une gloire nouvelle,
Pays des arts et de la liberté,
Tu vas fonder la paix universelle,
Sur le talent et la fraternité.
En als het koor dan juichend den aanhef der schoone Cantate herhaalt: Retentissez, chants de victoire,
Éveille-toi, noble cité,
Fêtons les élus de la gloire,
Les fils de l'immortalité....
dan - dan heerscht er een diepe stilte; maar als het geëindigd is; dan barst er een oorverdoovend Bravo los, en straks, - straks ook dondert het kunstvuur een alles beheerschend BRAVO in de lucht, en wendt gij den blik dan naar boven, dan ziet gij de booze geesten, hoe ze vuurspuwend met gloeiende sikkels elkaar vernielen. Kanongebulder en vreeselijk musketvuur schokken den bodem waarop gij den voet drukt. Een huivering doortrilt uwe ziel. Maar, victorie! victorie! weer heeft de Kunst hier getooverd! Vrede, vrede op aarde! is de bee die er opwelt in aller boezem, en ziet: Een reine vuurstraal zucht krachtig naar boven, en schoone duizendkleurige bloemen vlokken naar omlaag en een stemme spreekt zachtkens vanbinnen: Bloemen en gaven zij dalen van Boven:
Zoekt met Uw gaven den Gever te loven!
En het Te Deüm heeft weerklonken in de kruisgewelven van Antwerpen's kathedrale. Broeders Protestanten! ook hier zijn vreemde vormen, maar dat Te Deüm is ook voor ons het Godgewijde lied bij uitnemendheid. Ei, stemt dan in stilte: Wij loven U, o God, wij prijzen Uwen naam,
U, eeuwig Vader, U verheft al 't schepsel saam.
Zingt Serafs, Eng'len zingt; heft Machten aan en Tronen;
Onafgebroken rijze uw lied op hooge tonen,
Gij, driewerf heilig zijt Ge, o God der legerscharen,
Dat aarde en hemel steeds Uw grootheid openbaren.Ga naar voetnoot1)
En als de volkeren der gansche aarde dat lied verstaan en door- | |
[pagina 80]
| |
gronden, dan, dan is er geen burgeroorlog en geen bloediger godsdienstkrijg meer te duchten, dan is het: La paix universelle
Par la foi, le travail, le génie et l'amour.
Voorwaarts dan zonen der Kunst. Voorwaarts!
En alweder, Antwerpen's stedemaagd, hebt gij ons binnen de zalen van uw Kunst-Congres den reus doen aanschouwen, den reus der gedachte, den reus die meer dan duizend mannen, zoo verschillend van geboorte als van genie en ontwikkeling; zoo verscheiden van kunstuiting als van Godsdienstvormen, in velerlei tale deed samenspreken; deed samenspreken zonder verstoring van den broederzin; deed samenspreken met warmte tot éen eenig doel: de verheffing, de waardeering, de opbouwing van de Kunst. De Kunst, die schoone dochter der zucht naar waarheid, der begeerte naar eeuwige wijsheid. Kunst! dochter der wijsbegeerte! Wijsbegeerte, telg der Godheid op aarde! En de reuzengeest die het denkbeeld van zulk een grootsche wrijving der gedachten in 't leven riep, heeft getriomfeerd inspijt van veler profetie. De rechten der Kunst, haar doel en hare bebestemming zijn levendiger geworden in den boezem dier vergadering. Vonken vuurs zijn er geslagen, en koude harten - ze hebben gegloeid! Stad van den reus, dank, dank voor uwe zegepraal. En als gij ons dan verder uwe Kunsttrézoren hebt getoond en altijd en altijd genieten deedt, welaan, voer hem dan rond door uwe straten het beeld van den kolos, die ofschoon door de beschaving verslagen, toch immer de grondlegger der grootsche Scheldestad blijft. Ook wij, wij willen het beeld uwer grootheid aanschouwen - den omgang der reuzen en wagens. En ziet, de walvisch - de reus der zeeën - opent den trein. Uit zijne neusgaten blaast hij het water der Schelde ginds en her over het jubelende volk, en hij schijnt er te roepen: Van den oceaan ben ik tot u gekomen. Heerscht over de wateren. Zeeën en Schelde zijn éen! Ziet, en achter hem volgen ze reeds; de boden en dienaars van Neptunus, de ranke dolfijnen. En kleine booten klieven alree de golven; en, als de roeiers met kloeke handen de riemen bewegen, dan zien ze: Het schip al volgen, het groote schip in volle zeilen; het schip met het wakkere scheepsvolk aan boord dat overzeesche schatten brengt aan de oevers der Schelde. | |
[pagina 81]
| |
Ziet gij 't wel, op dien wagen met vele rijk getooide paarden bespannen, volgt nu het beeld van Druon-Antigoon's gade. Ja, ook de vrouwe mag groot zijn, maar dat heur ziele toch rein zij, ziet: rein als het witte kleed dat die gestalte omhult; heur tale zij als het zilver waarmede dat kleed is bestikt, en de roode sjerp die van den schouder tot op de heupe zwiert, moet haar het beeld zijn der heiligste Liefde. Daar komt hij.... daar komt hij met zijn zwaard en zijn schild, de forschgespierde, de burgheer der Schelde. Ja, 't is zijn afbeeldsel wel. Fier doet men hem rondzien, en hij blikt er van zijn triumfkar door de hoogste vensters naar binnen, en grimt er in 't ronde omdat hij nog kleinheid bespeurt, kleinheid die vlucht voor zijn aanblik: kleinheid die snel voor hem heengaat. ‘Weest groot zoo als ik!’ klonk eertijds zijn stem. Maar thans, hoe zijn beeld er ook rondwaart, hij kan er niet achter zich zien en aanschouwen wát hem volgt op den voet. En ziet, wat hem volgt heeft zijn geroep gehoord, doch - werd grooter dan hij. Brabo's triumf: Prachtwagen met de zinnebeelden van Antwerpen's bloei door beschaving, door zeevaart en handel. Welkom wakkere stedemaagd! Van uw hoogen zetel ziet gij met welgevallen neder op de vele natiën die gij met u voert. Druon-Antigoon is voorbijgegaan, en des geweldigen arm kan den buit niet meer bereiken, en de triton achter uw zetel blaast te luider een driewerf: Hou-zee! Hou-zee! En welvaart heerscht er; en Antwerpen is groot onder de steden; en de wagen die volgt toont zijn roem en zijn reuzengeest aan de nakomelingschap, en wijst op de schatten van 't genie die zijne wallen omsluit. Wat al mannen van kracht en van geest nemen er hunne plaatsen op in. Schoon en verheven als het prachtige voertuig zelf, klinken de namen van hen wier nagedachtenis het in bonte mengeling met zich voert. En - wilt ge nóg zien wat Kunst en wat Arbeid in deze oorden gewrocht heeft? Ziet, daar nadert Flora's zegewagen. Zij nadert, de vriendelijke maagd in haar witte kleeding. Gezeten in haar lommerrijk priëel, omgeven van bloeiende planten uit Noorder- en Zuiderluchten, drukt haar voet het mollige grastapeet dat met bloemen bezaaid is. Akkeren tuinbouw juichen mede ter eere der Kunst, der Kunst die hen voorgaat. Ontwikkeling, welvaart, vrede! Kinderen der hooge wijsbegeerte en der immer voorwaarts strevende Kunst! Fiere maagden! op den laatsten wagen hebt gij met nog meer zusters uwe plaatsen genomen. En - als de stoet voorbij is, dan staart nog het oog op dat achterst blazoen van dien laatsten der wagens, en hoort gij in 't | |
[pagina 82]
| |
klokkengelui van den toren alweder den nagalm van 't lied, het lied dat ook dié omdracht u zong: Voorwaarts zonen der Kunst! voorwaarts kinderen der beschaving! Door U, door U zij er vrede op aarde!
En die nagalm, het is een zuivere toon; zuiver, al was het de voorstelling niet van het ongewone, grootsche, maar te vluchtige schouwspel, dat den Noord-Nederlander verrassen en verbazen moest. Onzuiver zij de omtrek waarmee hij den indruk dier prachtige vertooning zocht te schetsen - de naklank, de naklank ervan is zuiver. Zuiver als Artot's stem, toen zij daar in die weidsche zale de woorden van het verheffende psalmlied zong: ‘I cieli immensi narrando del grande Iddio la gloria.’
Zuiver als de driehonderd stemmen, door Callaerts' kunstschepter beheerscht, die er tezamen herhaalden: I cieli immensi narrando del grande Iddio la gloria.
Zuiver is die nagalm, zuiver en rein als Joachim's snarengetoover, dat een onafzienbare schare verrukte, ja meer - ook Holland's grootste toonzetters in vervoering bracht. Zuiver, als het kunstgenot dat Antwerpen's reuzengeest op dien onvergetelijken avond aan allen te smaken gaf. En - zuiver maar krachtig blijve het voortruischen, dat thema van Antwerpen's Kunstfeest:
Vrede! vrede op aarde!
En - toen de dag nu aanlichtte waarop het welkom met een roerend: Vaarwel! werd verwisseld; toen het scheiden van zoo vele broeders het harte week maakte, en de Noord-Nederlander nog eens omzag naar de veste waar de reus der Kunsten ten troon zit, toen welde hem een traan in het oog; maar ook - toen was het hem een heerlijk symbool, dat zich daarginds, in 't lauwe gras der sterke wallen, een kloeke zoon van Mars ter ruste ging nedervlijen,Ga naar voetnoot1) en - zijn afscheid was: Vrede! En toen hij daar voortgleed op de wiek van den stoom naar | |
[pagina 83]
| |
den eeuwig dierbaren geboortegrond, toen, toen bezag hij ook nogmaals den schoonen gedenkpenning aan die onvergetelijke dagen; en - Antwerpen's wapen boeide zijn geest. Boven den hechten burg ziet hij die handen naar boven. Neen, dat zijn hem niet meer de handen der arme schippers uit de tijden der sage; dat zijn hem de handen van den Antwerpschen reus dezer eeuw; de handen der vele broeders uit Antwerpen's onvergetelijken Kunstkring;Ga naar voetnoot1) van den dierbaren vriend en de zijnen, in wier woning en harten hij plaatse bekwam. Dat zijn hem de handen van Antwerpen's eersten en hoogwaardigen Magistraat, van den edelen Burgervader, den voorzitter van het reusachtige Kunst-Congres. Ziet, en ze wuiven nogmaals: Vaarwel, vaarwel! gij strijders der gedachte. Zij wenken: Komt weder als het u wel was in onzen tempel der Kunst! En hij, de broeder van 't Noord, de broeder derzelfde tale bovendien, hij drukt ze nog eens met verrukking die handen - ja, ook de hoog edelsten dáar ze schamen 't zich niet. - Vaarwel! roept hij mede. Dank, dank! stamelt zijn stem; God zegene u allen! God zegene u, heerlijk lustoord der Kunst! en - zij er een grens tusschen 't Zuid en het Noord; in het rijk der Kunst bestaan geene grenzen: Broeders voorwaarts! Eenheid, Vooruitgang, blijve de leuze; en thans voor het laatst: Uw kunst werke mee tot den vrede op aarde!
's Gravenhage, 6 September. |
|