| |
| |
| |
De beide Eemnessen en het Huis Groeneveld.
Onze laatste wandelingen bragten ons herhaaldelijk in de nabijheid van Eemnes, en van de Gooische heuvelen zagen wij telkens weêr de beide hooge, vierkante torens oprijzen boven de heide. Dien van Eemnes-buitendijks kenden wij aan zijn beide verdiepingen en zijn tamelijk scherpe spits, dien van Eemnes-binnendijks aan den stompen kap, bijna achter den trans verborgen. Wie Eemnes niet kent, moet reeds uit den afstand, waarop beide torens van elkander liggen, den indruk hebben verkregen, dat de plaats eene aanmerkelijke uitgestrektheid beslaat. Wie 't heeft leeren kennen, weet te spreken van den langen weg, die tusschen het eerste en het laatste huis ligt. 't Is een streek van niet minder dan 6000 el lengte, van het N. naar het Z. regt doorloopend, steeds langs een' lagen dijk, tegen overstroomingen van de Eem en de Zuiderzee opgeworpen. Komen wij van den kant van Naarden, dan hebben wij aanvankelijk den dijk ter regteren de huizenreeks ter linkerhand, om straks den dijk links en de huizen regts te krijgen. Door die verandering geschiedt de splitsing van Eemnes in twee dorpen, waarvan het eerste buiten, het tweede binnen den dijk ligt. Wij zien van het laatste het meest, want de straatweg bereikt Eemnes ongeveer op de helft, bij het
| |
| |
scheidingspunt. Elk dier dorpen heeft eene Hervormde kerk en voor de Protestanten zijn zij dan ook kerkelijk gescheiden. Burgerlijk is het ééne gemeente, terwijl ook de Roomsch Catholieken er ééne kerk hebben, die te Eemnes-binnen staat. In het midden der 14de eeuw ontving de plaats, van bisschop Jan van Arkel, stedelijke regten, maar muren en poorten heeft zij nooit bezeten. Haar groote lengte bij zeer geringe breedte maakte den aanleg van wallen nagenoeg ondoenlijk, en de lage, gebroken landen, waarvan zij omringd was, gaven haar een geduchte natuurlijke sterkte. Slechts aan de beide uiteinden was zij te genaken, en wie als jongens Oltman's Schaapherder hebben verslonden, herinneren zich uit de levendige, zij 't dan ook wat al te gerekte beschrijving van den strijd te Eemnes, wat het den Hollandschen Stadhouder, Joost van Lalaing, in 1481 heeft gekost, er te overwinnen. Toch werd Eemnes vroeger en later meer dan eens vermeesterd, maar bij kloeke verdediging gaf het den aanvaller handen vol werks. De bisschoppen van Utrecht, die in den regel op de gehoorzaamheid hunner Stichtsche en Overstichtsche onderzaten niet veel te roemen hadden, moesten ook die van Eemnes herhaaldelijk met wapengeweld bedwingen. Vooral in de 14de eeuw was de neiging der bevolking op aansluiting bij Holland gerigt, en 't laat zich gissen dat de Hollandsche vorsten niet verzuimd hebben, de vijandschap tegen haar' landsheer wakker aantevuren. De eigenaardige ligging van Eemnes maakte het bezit dier plaats van hoog belang. De graaf van Holland kon van daar uit zijn troepen werpen over de openliggende terreinen, waarover de wegen naar Amersfoort en naar Utrecht liepen. De bisschop kon uit Eemnes het Gooi overstroomen en de oostelijke grenzen van Holland bedreigen. Van 1345 tot 1355 werd Eemnes driemaal vrijwillig Hollandsch, tweemaal met geweld hernomen, voor de derde maal bij verdrag voor goed den bisschop
teruggegeven. In dien tijd valt haar verheffing tot stad en haar jammerlijke verbranding door Jan van Arkel. Voortdurende twisten met de Gooische naburen over het graven van turf uit de veenen, zullen de getrouwheid aan de kerkvorsten wel in de hand hebben ge- | |
| |
werkt, maar ook in 1438 moest een ernstig verzet tegen den landsheer weêr met kracht van wapenen werden onderdrukt. In 1481 viel Eemnes nog eenmaal, maar voor korten tijd, in de magt van Holland, en de landlieden uit den omtrek, die er als in een onneembare sterkte hun have en vee hadden geborgen, zagen zich jammerlijk van al het hunne beroofd, terwijl de plaats zelve in kolen werd gelegd. De Gelderschen kwamen er in 1527 branden en plunderen. En in 't noodlottig jaar 1672 ontging zij den moedwil der Franschen niet. Sinds had zij rust en bloeide door veeteelt en landbouw. De vette kleilanden aan de Eem geven er welvaart aan velen, de arbeid in de veenen verschafte er niet weinigen althans het dagelijksch brood.
De lengte van Eemnes maakt een wandeling er door heen weinig aanlokkend. Al vindt men er welvarende hofsteden, knappe burgerwoningen en schilderachtige partijen van huizen, boomen en slooten, op den duur wordt het tamelijk eentoonig, en de eindelooze dijk draagt daar ruimschoots toe bij. Intusschen vinden wij wel menigmaal gelegenheid, om een' blik te slaan op het landschap daarachter, want talrijk zijn de breede insnijdingen, in den dijk gemaakt, om toegang tot de weiden en akkers te geven. De zijden dier doorgangen zijn met hout beschoten, en als het water dreigt, worden zij met de vloedplank gesloten. Leidde onze weg ons door de Eemnessen, gelijk vóór de opening van den Oosterspoorweg 't geval was met allen, die van Amsterdam naar Baarn, Soestdijk en Amersfoort reisden, dan maakte 't ontegenzeggelijk groot verschil, van welken kant wij kwamen en dan deden wij veel beter, van Laren of Blaricum te gaan in de rigting van Baarn, dan omgekeerd. Want dan zouden wij, althans op het laatste gedeelte van den langen togt, de vlakke, groene velden, waar de Eem door kronkelt, door de prachtige bosschen van Baarn en door het hooge hout langs den Amsterdamschen straatweg begrensd zien en wij zouden, voor zoover de openingen in den dijk 't den wandelaar vergunnen, een landschap van opmerkelijke schoonheid zich hoe langer hoe meer zien ontwikkelen, totdat wij zelven onder de hooge beuken van Groene- | |
| |
veld den zoom der boschrijke zandgronden en daarmede de heerlijke landstreek in den omtrek van Baarn hadden bereikt. In tegenovergestelde rigting zouden wij daarentegen van het schoone tot het minder schoone, van het telkens afwisselende tot het eentoonige afdalen, en dat dient bij een' wandeltogt zoo veel mogelijk vermeden te worden.
Anders wordt de zaak, wanneer wij ons bepalen bij een bezoek aan Groeneveld en de Eemnessen buiten het progamma laten. Dan doen wij verreweg het best, Baarn tot punt van uitgang te kiezen. Dat kleine, maar zeer aanbevelenswaardige uitstapje hadden wij ons ook nog voorbehouden en wij willen de zoo aantrekkelijke grensstreken van Holland en het Sticht niet verlaten, zonder ons van deze aangename verpligting gekweten te hebben.
Van den Brink te Baarn gaan wij langs het fraaije Lommeroord, met zijn' rijken schat van bloemen en uitheemsche gewassen en zijn groote plantenkassen voor de met goud bekroonde collectie, den Eemnesser straatweg op. Aan den weg vinden wij een aantal, deels nieuwe, optrekjes en villa's, benevens eene in 1872 gebouwde ruime en sierlijke gemeenteschool. Op eenigen afstand, aan de overzijde van uitgestrekte bouwvelden, zien wij de boomgroepen en buitenverblijven van 't Amaliapark en de moderne huizenreeks van Nieuw-Baarn. Ter regterzijde leidt de belommerde Dalweg naar het dorp terug. De breede weg, dien wij volgen, heeft in den zomer blijkbaar van de droogte te lijden. Dor is het gras en schraal zijn de berkjes er langs. Toch ontbreekt het niet aan den lust, er landhuizen te bouwen en plantsoenen aan te leggen, terwijl dan ook de uitgestrekte bosschen aan onze linkerhand het toonen, dat met der tijd het hout er wel wassen wil. Meer dan één zijpad leidt die bosschen binnen, waar wij op eene hoogte een' koepel of belvedère opmerken. Regts is het terrein meestal open
| |
| |
en het uitzigt ruim op de grootendeels ontgonnen, maar wat schrale heidegronden. Daar ligt de oude buurschap Zandvoort, waar eertijds de R.C. kerk heeft gestaan. Weldra komen wij aan de beukenlaan, die naar de eerwaardige boomrijke buitenplaats Rusthoek voert, - een heerlijk hoekje om er te rusten inderdaad! Vriendelijk ligt er het huis te midden van statig geboomte, tegen welks donker groen een prachtige bruine beuk zoo krachtig uitkomt, en de bouwvelden er voor verhoogen den indruk van kalmte en vrede, over het liefelijk landschap verspreid.
Een breede laan van kloeke beuken, tusschen hakhout en akkers en vriendelijke boschpleintjes waar kinders spelen op het mos, en nieuw aangelegde buitens op de golvende heuvels, brengt ons op den Amsterdamschen straatweg en weldra vertoonen zich de geel gepleisterde muren van het logement Groeneveld onder de trotsche kroonen der hooge beuken en eiken, in rijken overvloed en weligen wasdom sieraden van dit mild gezegend oord. In een heerlijke, diepe laan loopt de vorstelijke heirbaan voort. Een belommerd grasplein, met statig opgaand hout begroeid, verschaft den wandelaar een begeerlijke rustplaats, tenzij hij die liever zou kiezen in den smaakvol aangelegden overtuin, onder de ruime veranda, of bij de heldere waterpartij, of in schaduw der linden en bruine beuken daar ginds. Niet ten onregte geniet het uitstekend ingerigte en gunstig gelegen hotel een druk bezoek van gezelschappen en logeergasten.
't Voornaamste aantrekkingspunt is echter het fraaije en uitgestrekte bosch achter het deftige heerenhuis, dat op eenigen afstand van den straatweg aan 't einde eener lange eikenlaan is gebouwd. De landstreek heeft sedert eenige jaren verloren door de slooping van de aloude ridderhofstad Draakenburg en de daaraan grenzende buitenplaats Steevliet. Van het eerste is alleen een der stalgebouwen van het voorplein, thans een boerenwoning, over. Het tweede is geheel verdwenen en in plaats van de plantsoenen dier eenmaal aanzienlijke lusthoven, vinden wij thans vlakke weilanden. Groeneveld is daardoor de laatste buitenplaats geworden. Het schoone geheel is verbroken. En
| |
| |
te meer is de val van Draakenburg te betreuren, omdat wij in het huis, gelijk het zich in de vorige eeuw vertoonde, met zijn' ranken toren boven den ingang tusschen de beide trapgegevels, het welbekende Guldenhof van Jacobus Blaek herkend zouden hebben. 't Was reeds in 1340 als een riddergoed bekend en had aan de edele geslachten Draakenburg, Zuylen van de Haer en van Gent behoord. In de dagen, waarin Ferdinand Huyck geleefd moet hebben, was het een eigendom der familie Roeters, uit wier bezit het in die der Reedes van Oudshoorn overging. Het thans gesloopte huis dagteekende uit het jaar 1811 en had niets merkwaardigs, evenmin als dat van Steevliet, maar 't verdwijnen van het hooge hout is voor de bezoekers van dit deel van Eemnes een niet gering verlies.
Groeneveld handhaaft nog met waardigheid den alouden roem der schoone landstreek. Een breede laan van eiken, die aan de eene zijde den aanleg tegenover het logement en aan, de andere zijde een groote, met boomgroepen versierde weide - de voormalige hertenkamp - heeft, leidt regt op het huis aan en als wij ons omwenden, dan zien wij haar aan den overkant van den straatweg verlengd zich uitstrekken als een indrukwekkend boschgewelf, zoover het oog in de geheimzinnige diepte kan doordringen. De statige huizinge zelve is met dit prachtig decoratief in overeenstemming. Met haar beide halfcirkelvormig uitgebouwde vleugels, door hooge muren aan de stalgebouwen verbonden, sluit zij drie zijden van het voorplein in. De breede stoep, de zandsteenen lijst, die in het midden boven de hoofddeur het wapenschild der Heemstra's vertoont, de kleine ruiten, de vazen op de verbindingsmuren, de met kolommen versierde voorgevels der stallingen, de breede gracht, waarvan 't geheel is omringd, het donker geboomte om het huis en de eikenlanen buiten de gracht, in verband met den vorstelijken toegang - een en ander draagt de kenmerken, dat een rijk en aristocratisch geslacht in de vorige eeuw deze edele heerenhofstad heeft gesticht en dat later vermogende en aanzienlijke bezit- | |
| |
ters haar hebben in stand gehouden. 't Waren inderdaad Hasselaars, die het huis bouwden en vergrootten, Huijdecopers van Maarseveen, die het na hen bewoonden, leden der familiën Fabricius en Heemstra, die het sinds bezaten: 't is een der baronnen Taets van Amerongen, wien het thans behoort. Daar zijn dus goed klinkende namen aan de eerwaardige plaats verbonden, en elk der achtereenvolgende eigenaars heeft het zijne tot onderhoud en versiering van het schoone goed gedaan. De wandeling in het uitgestrekte bosch staat ieder vrij, behoudens het terrein in de onmiddellijke nabijheid van het huis. Het hoofdsieraad van den aanleg is de groote
waterpartij, langs wier bogtige zoomen breede wandelpaden, lange lanen en grootsche grasperken elkander afwisselen. Heerlijk hout groeit hier in rijke verscheidenheid van vorm en kleur; zware beuken, forsche eiken, hoogopschietende kastanjes, linden met hare wijd uitgespreide takken, slanke mastboomen met hun regte stammen, prijken er in digte groepen of lange rijen. Nu en dan komt de achtergevel van het huis over den helderen vijver in 't gezigt; een eilandje spiegelt zich met zijn donker groen en zijne bruine beuk in de blinkende waterkom, en aan 't einde van het bosch geeft een bergje, waar vóór jaren de wijnbouw mislukte, maar de eiken welig tieren, een ruim uitzigt over de bouwlanden achter de plaats en een' blik over het grootsche waterwerk voor ons. De overzijde van den vijver is meer woest en minder onderhouden, maar daarom niet minder indrukwekkend en aan eigenaardige schoonheden rijk. Het slingerend pad brengt ons ten laatste in een breede laan van eiken, aan de grens van het bosch, die zich straks ombuigt en in de groote laan voor het huis uitkomt tegenover het punt, waar wij onze genotvolle wandeling door de prachtige dreven van Groeneveld begonnen.
Gelijk zich laat verwachten in een landstreek als deze, is er keus tusschen meer dan éénen weg, om naar Baarn terugtekeeren. Wie den tijd heeft om desnoods wat te dwalen en wie niet opziet tegen zandpaden en heidevelden, kan de terugtogt aannemen voorbij de in Zwitserschen stijl gebouwde boerderij Wil- | |
| |
denburg en voorts, door de uitgestrekte bosschen onder Groeneveld behoorende, in de rigting van den straatweg tusschen Baarn en Hilversum. Hij vindt er lanen en open ruimten, hoogten en waterkommen, liefelijke partijen en fraaije vergezigten. Ook treft hij er een goede rustplaats in de uitspanning de Roskam, aan de Hooge Vuursche. Vandaar kan hij het Overbosch ingaan, wanneer de lust en de kracht tot omzwervingen hem niet ontbreken. De schat der Baarnsche wandelingen is niet spoedig uitgeput.
Is onze tijd niet onbeperkt, dan is het veiliger den Amsterdamschen straatweg te volgen. Wij kunnen dien houden totdat wij de brug over de diep in de heuvelen ingesneden spoorbaan bereiken. Hij voert ons langs nieuw aangelegde buitenverblijven, langs digte akkermaalsbosschen, van schelppaden doorsneden, langs beuken en dennen, langs zijsporen en schapendriften en het Eemnesser bergje voorbij, en bij de viaduct vinden wij den grintweg naar 't station. Beneden ons ratelt de trein en haar witte stoomwolken mengen zich met het glinsterend groen van het lage berkenhout, dat de hellingen bedekt. De eerste villa's van 't Amaliapark beginnen zich te vertoonen, als de lange, regte Witte laan onzen weg heeft gekruist, en het vriendelijke stationsgebouw van Baarn ontvangt ons op zijn terras, om er te rusten, of op zijn perron, om door den trein onmeedoogend te worden weggevoerd.
| |
| |
| |
Aanteekeningen.
Reeds vroeger is vermeld, dat de Staten van Utrecht ook de heerlijkheid der Eemnessen aan prins Willem III opdroegen. Na 's vorsten dood keerde zij tot de Staten terug, die de hooge jurisdictie aan zich behielden; de ambachtsheerlijkheid werd verkocht en bleef in handen van bijzondere personen.
Groeneveld wordt door v.d. Aa eene voormalige ridderhofstad genoemd, die onder haar bezitters ook den ongelukkigen Reinier van Oldenbarnevelt telde. Onder de riddermatige huizen van Utrecht wordt het evenwel in den Tegenw. Staat niet vermeld, gelijk ook, volgens ontvangen mededeeling van den Heer A.W. van Beeck Calkoen, op het provinciaal Archief van Utrecht geen blijken zijn gevonden, dat het ooit een ridderhofstad is geweest. Bij de beschrijving van de Eemnessen in den Tegenw. Staat wordt met geen enkel woord van Groeneveld gesproken, en op de daarbij behoorende kaart van Eemland staat het niet, tenzij er meê bedoeld is het Groene wout, waar in de nabijheid ook wel een huis ligt, maar op eene andere plaats dan het tegenwoordige Groeneveld. 't Schijnt aanvankelijk niet meer geweest te zijn dan een landhuis der Hasselaars, die in 1735 de ambachtsheerlijkheid van Eemnes gekocht hadden, en de meeste gronden, er thans onder gerekend hebben vermoedelijk eerst behoord onder Draakenburg, door den Heer Huydecoper aangekocht.
Reinier van Oldenbarnevelt was Heer van Groeneveld in Delfland bij 't Woud. Bij den tegenwoordigen bezitter der heerlijkheid, Jhr. van Vredenburg in den Haag, moeten nog stukken, hem betreffende, berusten.
|
|