| |
| |
[pagina t.o. 133]
[p. t.o. 133] | |
P.A. Schipperus del lith.
HET PALEIS TE SOESTDIJK (VAN ACHTEREN)
S Lankhout & Co den Haag.
| |
| |
| |
Baarn en Soestdijk.
In welk een' bloei en vooruitgang het druk bezochte en dagelijks zich uitbreidende Baarn zich ook verblijden moge, het is niettemin achteruit gegaan, - wanneer 't althans achteruitgang heeten moet, een stad te zijn geweest en een dorp te zijn geworden. En welk eene vermaardheid het ook in den lande moge verworven hebben, hoe ver welligt in het buitenland zijn naam verbreid moge zijn, 't laat zich naauwelijks meer voorstellen, dat in zijn' twist om het bezit van een bosch tot zelfs paus en keizer gemengd zouden worden. Toch is zoowel het een als het ander 't geval geweest. Bisschop Frederik van Wevelinkhoven gaf in den jare 1390 aan Baarn stedelijke regten, en bisschop Sweder van Culemborg bevestigde en hernieuwde ze in 1426, vermits de privilegiën door herhaalde branden waren verloren gegaan. Met Amersfoort sloten die van Baarn in 1410 een verbond van wederzijdsche bescherming en verdediging, en dat het stedeken wakker stond op wat het voor zijn regt hield, met al de onbuigbare koppigheid, die van ouds den Stichtschen burger kenmerkte, dat schijnt wel te blijken uit den loop van een geschil, dat de stad gedurende 30 jaren, van 1430 tot 1460, over een bosch, genaamd ‘de Vurse’, met het kapittel van St. Jan
| |
| |
te Utrecht en Frederik van Drakenburg had. De Officiaal des Hofs van Utrecht stelde Baarn in het ongelijk; zijn regering beriep zich op niemand minder dan op den paus. De paus wees hun klagten af, maar Baarn bleef zijn regten handhaven, zoo onverzettelijk, dat een aantal vorsten en Heeren, en eindelijk zelfs de keizer er aan te pas moest komen. Zoo mag de plaats met eenige fierheid op haar verleden wijzen. In 1481 was het uit met haar voornaamheid. Op Kerstavond van dat jaar legden de Hollanders het stedeken in kolen, zoodat ‘er niet veel meer bleef staen, dat wat cramen en daer dat heilige oly was.’ Het schijnt trouwens nooit met wallen en poorten versterkt te zijn geweest. Sedert bleef Baarn een weinig beteekenende plaats, wier inwoners van landbouw en vooral van turf graven in hun veenen leefden, - geen wonder, dat zij in 1536 hun aanspraak op die veenen, waarin meer dan vijfhonderd burgers met vrouw en kinderen den kost wonnen, met allen nadruk verdedigden, tot met doodslag en oproer toe! Toen in 1554 de Eem moest worden verdiept, waartoe de Eemlandsche dorpen hun contingent in gravers leveren moesten, werd Baarn met de Vurse (de Vuursche) en de Veenen slechts voor vijf man aangeslagen. Vergeleken met hetgeen van andere dorpen gevorderd werd, bewijst dit geringe getal, dat de bevolking destijds niet groot moet zijn geweest. Trouwens de laatste jaren der 15de en de eerste helft der 16de eeuw waren voor het Sticht tijden van voortdurende onrust en verwarring. Later kwamen kalmer dagen en in de 17de eeuw begonnen reeds Amsterdamsche regeringsfamiliën, als de Graeff en Deutz, in de boschrijke streek, die de vruchtbare weilanden langs de Eem begrensde, landgoederen aan te koopen en buitenplaatsen aan te leggen. Zij waren de voorloopers der groote schare, die er in de 19de eeuw voor korter of langer tijd verkwikking in de heerlijke natuur zou komen zoeken. Omstreeks 1638 en
'39 schijnt de kerk der Hervormden belangrijk gerestaureerd te zijn geworden. De stad Utrecht schonk in het eerste jaar een glas, met het stadswapen, door den glasschrijver Dirk Booth voor 25 guldens vervaardigd, en Baarns oude tegen- | |
| |
standers, de kanunniken van St. Jan, gaven in het volgende jaar een dergelijk glas, met het wapen van het kapittel versierd. Evenwel, het dorp bleef tamelijk afgelegen. De groote postweg van Amsterdam op Amersfoort liep er niet door heen, maar bleef op een klein half uur afstands er van verwijderd, en honderd jaar geleden werd Baarn ‘een redelijk fraai en vermakelijk dorp’ genoemd. Belangrijk waren voor de plaats de eerste jaren dezer eeuw, toen Reinhard Scherenberg zooveel tot haar verfraaijing deed en door het oprigten eener tapijtfabriek aan veel handen werk en aan veel monden brood verschafte. Van grooten invloed was ook de nabijheid van Soestdijk, waar sedert 1818 de prins van Oranje en zijne gemalin herhaaldelijk hun verblijf hielden, en allengs vermenigvuldigden zich de buitenplaatsen en optrekjes, waar Amsterdamsche familiën den zomer doorbragten. Maar de groote stroom brak los, toen in 1874 de Oosterspoorweg geopend was, waardoor Baarn in drie kwartier uit de hoofdstad te bereiken was. Nu stortten zich bij vernieuwing zwermen van Hollanders over Eemland uit. Nu kwamen zij, op schoone zomerzondagen vooral, in genoegzamen getale over de grenzen, om wederom de gansche plaats in kolen te leggen en met talrijker benden, dan Holland ooit op Stichtschen bodem wierp. Maar de vijandschap is voorbij. Zij komen niet meer om te branden en te plunderen. Geen stormtuigen en oorlogswapenen voeren zij met zich, maar als waarborgen hunner vredelievende bedoelingen, brengen zij hun vrouwen en ‘meissies’, hun zusters en dochteren mede, en gansche troepen kinders, tot zuigelingen toe, in groote omslagdoeken gewikkeld. Men vindt na zulke dagen de sporen van hun' inval in het bosch, - veel
vettige papieren, enkele ledige kruiken, maar volstrekt geen rookende puinhoopen en zwartgeblakerde muren meer. Ook deftige burgers, ook de afstammelingen van patricische geslachten, ook rijk geworden winkeliers volgen den stroom, die naar Baarn leidt. Men ziet hen in schitterende equipages, of statig wandelend, onberispelijk geganteerd, keurig getoiletteerd. Baarn heeft den naam, van wat ‘Steedsch’ te zijn, vermoedelijk minder als een der
| |
| |
naweeën van zijn' vroegeren stedelijken rang, dan wel als een der schaduwzijden van zijn aantrekkelijkheid voor de steedsche families. Was Baarn in de vorige eeuw reeds geweest, wat het nu is, men zou het ‘een vermakelijk en overdeftig’ dorp hebben genoemd. Vermakelijk is het in hooge mate, maar het is niet de vermakelijkheid van het rustig, landelijk dorpje, wegschuilend in zijn bosschen en velden, als een onschuldig maagdelijn, van eigen bekoorlijkheid onbewust. 't Is de schoonheid van een veel bezocht en door de mode begunstigd oord, waar alles gedaan wordt om er partij van te trekken; een rijpe, volledig ontwikkelde schoonheid, als van de volwassene, uitstekend opgevoede jonkvrouw, die het best weet, hoe goed zij er uitziet. Het woord deftig drukt dan ook een der eigenaardigheden uit, die te Baarn onmiskenbaar in het oog vallen. Welnu, of het dientengevolge ‘wat stijf’ is, dat behoeft ons, wandelaars, niet te hinderen. Dat is lastiger voor degenen, die er lang vertoeven, dan voor ons, bezoekers van eenen dag, die het juk der steedsche manieren en pretensies niet meer behoeven te dragen dan wij zelven willen. Wij, die alleen met het uitwendige te doen hebben, merken de deftigheid op, en van het vermakelijke willen wij genieten zooveel wij kunnen.
Zooveel wij kunnen - voor een vertoef van eenige dagen, weken zelfs, levert Baarn met zijn omstreken overvloed van genot. Men vindt er, uren in den omtrek, een heerlijk oord, dat voor verre togten en rijtoeren een menigte van gelegenheden aanbiedt. Men vindt er, onmiddellijk bij het dorp, een prachtig bosch, waar de voorraad van kleine en groote wandelingen niet wordt uitgeput. Men vindt er aan alle kanten uitgestrekte bosschen van jonger stammen en akkermaalshout, waar tal van bekoorlijke plekjes zijn. Men vindt er, ter afwisseling, bouwvelden waar de rogge golft en de boekweit bloeit en ruime uitzigten over de vruchtbare weilanden, waardoor zich de liefelijke Eem- | |
| |
stroom kronkelt. Men vindt er rijke buitenplaatsen, wedijverend in plantsoen en bloemenschat. Men vindt er, op korten afstand, een vorstelijk lustslot, bekoorlijk door zijn ligging, aantrekkelijk door de herinneringen, voor koningshuis en natie daaraan verbonden. Men vindt er leven en vrolijkheid, welvaart en weelde alom. Veel kunnen wij genieten, ook al moeten wij een keus doen, waar alles te genieten alleen hem gegeven kan zijn, wien 't aan geld evenmin als aan tijd, aan gezondheid evenmin als aan opgewektheid ontbreekt, om den vollen beker van het schoone, door natuur en kunst hier zamengebragt, tot den bodem toe te ledigen.
Het stationsgebouw is hier uitstekend op zijn plaats. Als de halte voor een aanzienlijk dorp en een aan natuurschoon rijke landstreek, vereenigt het in zijn' bouwstijl zoowel de trekken van het aristokratisch, als van het landelijk karakter van het oord; zoowel iets grootsch als iets vriendelijks heeft het, met zijn breede trappen en zijn overhangend dak. Ruime restauratiezalen en kleiner vertrekken voor gezelschappen, breede veranda's en terrassen, eene afzonderlijke Bierhalle met een uitgestrekt omrasterd terrein er om heen, geven aan talrijke bezoekers gelegenheid, zich vóór de wandeling het hart te sterken, of na den togt van de vermoeijenis te herstellen. En ook wie niet onmiddellijk belang hebben bij aankomende of vertrekkende treinen, slaan er gaarne het gewoel van de gaanden en komenden gade, terwijl ter afwisseling het oog over de boschpartijen in het rond en over de villa's van het Amalia-park kan gaan. Zooals ieder fatsoenlijk kind der 19de eeuw beginnen wij hier onzen togt.
Baarn zelf mogen wij niet onbezocht laten; wij zouden anders wel in verzoeking komen, terstond het bosch maar in te gaan, want het bosch is in onze onmiddellijke nabijheid en het dorp is nog op eenigen afstand. Dat geldt ten minste van het eigenlijke Baarn, van het oude 2Baarn, want de plaats bestaat uit twee
| |
| |
afzonderlijke, ofschoon zamenhangende deelen, waarvan het meest westelijke Nieuw-Baarn heet. Daartoe behoort ook het Amalia-park, dat onmiddelijk aan het stationsplein grenst. Het is een gedeelte van het bosch, verdeeld in perceelen, door Z.K.H. prins Hendrik aan verschillende personen in erfpacht uitgegeven. Onderscheidene villa's werden er gebouwd en kostbare plantsoenen aangelegd, terwijl het geheel versierd werd door een bijzonder fraai ijzeren hek, naar 't ontwerp van den architect N. Redeker Bisdom. Door of langs het Amalia-park zoeken wij de sparrenlaan op, waarin de straatweg van Hilversum op Baarn loopt en waar wij den spitsen toren regt voor ons hebben. Verschillende lanen kruisen dien weg en voeren regts en links in het hout. Een aantal buitenverblijven zijn er langs verrezen. Wij zien er, die door eenvoud en smaak een' aangenamen indruk maken. Wij zien er, die van weelde en rijkdom getuigen. Wij vinden er een enkel in onmogelijken stijl, een half Italiaansch, half Zwitsersch huis, met gekanteelden toren en ornamenten die aan Egypte herinneren. Wij vinden er ook een soort van middeleeuwschen burgt, met smaakvolle torens, die een niet onaardige vertooning maakt, al is 't hier misschien ook minder eigenaardig. Dit alles is gansch nieuw, vrolijk, frisch. Bloemen in overvloed, hier en daar oude boomen en het statige bosch voor de deur. Ter zijde van het huis Peking, met zijn prachtige beuken, loopt de kortste weg regtuit. Kiezen wij een der zijpaden regts, dan komen wij voor Peking langs en voorbij Kanton in het dorp. Zooals duizenden weten, en wie het niet weten, ligtelijk vermoeden, zijn Peking en Kanton twee aanzienlijke heerenhuizen in Chineschen trant. Zij behooren tot de eigenaardigheden van Baarn. Met hun grillige daken, hun heldere, scherp afstekende kleuren, - rood en wit en groen vooral, - hun vergulde klokjes en spitsjes, hun wonderlijke versieringen, kunnen zij der kritiek stof genoeg
geven, maar zooveel is zeker, dat zij er regt levendig uitzien. Aan het hooge, zware hout in de tuinen, die hen omringen, is het wel te zien, dat zij niet tot het nieuwe deel behooren. Deze schoone bruine beuk, deze
| |
| |
forsche accacia, dit prachtexemplaar derzelfde sierlijke boomsoort, met zijn acht eerwaardige stammen, zij tellen reeds vrij wat jaren. Peking en Kanton dagteekenen dan ook uit het begin dezer eeuw. Door Reinhard Scherenberg zijn zij gebouwd. Joan Melchior Kemper had jaren lang het eerste, het fraaiste en gunstigst gelegene, in huur. En nu zijn wij ook spoedig in het dorp zelf, en door een paar straten komen wij aan het middelpunt, het lindenplein, dat nog als van ouds den naam van den Brink draagt. Zulke brinken, meest driehoekige, met rijen boomen beplante pleinen, waarom de voornaamste huizen zijn geschaard, en waarop verschillende straten, of liever wegen, uitloopen, treft men in meer dan één dorp van Eem- en Gooiland aan, ten bewijze van de stamverwantschap der oudste bewoners met de bevolking van Drenthe en Twentherland. Hier is ook zeker het oudste gedeelte van oud-Baarn. Die naam moet ons evenwel niet in den waan brengen, dat wij veel ouds zullen zien. Het oudst is zeker de kerk der Hervormden, die in de hoofdzaak uit het einde der 15de eeuw afkomstig is. Een deftig heerenhuis daarnevens vertoont den stijl der vorige eeuw. Misschien schuilt hier of daar een enkel geveltje of muurtje, dat een aantal jaren telt. Overigens is alles nieuw, of ziet er ten minste door pleister, cement en verw nieuw en goed onderhouden uit. Het groote hotel Velaars aan den Brink beslaat een aanmerkelijke ruimte, met zijn voorplein vol gasten. Talrijke families logeren hier; talrijke families huren ook optrekjes of kamers bij particulieren. Een krans van buitenplaatsen omringt het dorp en ten deele dringen de plantsoenen zelfs tot tusschen de rijen der woningen door. Wij doorkruisen de nette straten, wij werpen door de rasters of door de ijzeren hekken een' blik in de rijke bloemtuinen en sierlijke parken, - hadden wij ruimte van tijd, dan wandelden wij ook nog eens naar de herberg aan de Eem, om ons te verkwikken met
het altijd aantrekkelijke gezigt op het frissche water en de welige weiden, - en wij bezoeken de schoone, in 1862 gebouwde, R.C. kerk. Dit bedehuis is alleszins bezienswaardig om zijn verdienstelijke fresco's, zijn uitstekend op gouden grond
| |
| |
in Byzantijnschen stijl geschilderde beelden op het koor, waaronder vooral een voortreffelijk Christusbeeld, boven het altaar; bezienswaardig ook om dat altaar, van marmer met beeldhouwwerk versierd, en den kunstig gesneden predikstoel, terwijl de blaauwe, met gouden sterren bezaaide gewelven en de grijsgroene glasruiten een' aangenamen, geheimzinnigen toon in het geheel doen heerschen.
Op den Brink teruggekomen, kunnen wij den straatweg naar Eemnes inslaan, aan wiens begin het rijke buitengoed Lommeroord ligt. In elk geval kunnen wij het zonder veel tijdverlies in oogenschouw nemen en de rijke verzameling bloemen en gewassen bewonderen, voor zoover zij niet in gindsche trekkassen verborgen zijn. De wandeling naar Eemnes, of althans naar het landgoed Groeneveld en het hotel van dien naam, behoort tot de geliefkoosde uitstapjes dergenen, die zich eenigen tijd in Baarn ophouden. Wij hopen dien weg ook nog wel eens op te gaan, om onder de heerlijke beuken voor het vriendelijke logement ons neer te zetten en de prachtige dreven rondom de deftige ridderhofstad te bezoeken. Maar 't zou ons nu in een verkeerde rigting leiden. Wij moeten naar Soestdijk, en het Baarnsche bosch wacht ons. Nu zouden wij van Groeneveld den grooten straatweg op Amersfoort terug kunnen gaan tot aan Soestdijk en vandaar door het bosch naar 't station. En wij zouden dan een wandeling hebben, rijk aan veelvuldig en veelsoortig genot. De togt zou dan evenwel wat groot zijn en meer haast noodig maken, dan wel wenschelijk is. Wie maar over één' enkelen dag beschikken kan en zooveel mogelijk zien wil, al is 't dan ook wat vlugtig, kan het op die wijze doen. Wij besparen liever dit deel tot later tijd.
Wie te Baarn komt, gaat ook naar Soestdijk. Dit kan niet anders, en allerminst zou iemand Soestdijk onbezocht laten in den zomer van 1878, waarin de gansche natie deelt in de
| |
| |
blijdschap van den vorstelijken bezitter, nu hij weêr eene gemalin mag leiden naar het geliefde verblijf, waar de dood der ook in deze streken zoo zeer betreurde prinses Amalia, zulk een droevige leegte achterliet. Meer dan ooit zijn aller oogen gerigt op het lustslot, waar de hooggeschatte prins zoo gaarne vertoeft, waaraan voor hem en zijn huis zooveel herinneringen zijn verbonden, waaraan ook voor Nederland zulke herinneringen zich hechten.
Van Baarn kan men op verschillende wijzen te Soestdijk komen. De eenvoudigste weg van 't station is langs den straatweg op Hilversum, tot waar die door den Amsterdamschen straatweg wordt gekruist. Dat is echter niet de meest aanbevelenswaardige. De lange sparrenlaan wordt op den duur wat eentoonig. Maar de Amsterdamsche weg is vorstelijk door zijn breedte en door de prachtige beuken er langs. Hij loopt tusschen het eigenlijke Baarnsche bosch en het jongere, zoogenaamde Overbosch heen. Het schoonste gedeelte zien wij van zelf bij Soestdijk.
Uit het dorp is de gemakkelijkste weg, de lange Torenlaan, tegenover Peking, met de stallen van den prins in 't begin en de buitenplaats den Eult aan het einde. Deze laan loopt grootendeels langs den zoom van het bosch, tot aan de naald van Quatre-Bras, en vandaar leidt de Koningslaan regtuit naar den straatweg, tegenover het paleis. Wij geven evenwel de voorkeur aan de wandeling door het bosch, echter zóó, dat wij bij de naald uitkomen: want wij moeten die evenmin als de Koningslaan missen. Er bestaan goede kaarten van het bosch, waarop alle lanen met name zijn aangewezen, en aangezien in het bosch zelf iedere laan haar' naam op een wit bordje duidelijk te lezen geeft, is het zoo klaar als de dag, dat niemand behoeft te dwalen, dan wie het zelf wil. Trouwens dwalen in het Baarnsche bosch kan alleen beteekenen: een of ander punt, dat men zoekt, niet vinden en misschien wat langer er in te vertoeven dan men plan had. Voor verdwalen is geen gevaar. 't Is volstrekt geen maagdelijk woud, maar een
| |
| |
schepping der kunst, zorgvuldig onderhouden en van groote wegen doorkruist. De aanleg heeft iets eigenaardigs. Alles herinnert aan den trant der 17de en 18de eeuw. Men vindt er een aantal lange, lijnregte lanen. De zoogenaamde Wittelaan loopt in ééne regte lijn van de Koningslaan tot bij den Eemnesser straatweg. Men vindt er sterrebosschen, waar een aantal lanen op één punt uitloopen. Men vindt er berceaux en een' doolhof en zelfs een ćomedie. Men vindt er twee ouderwetsche waterkommen en een bergje, dat de troon heet, terwijl sommige namen herinneren aan den voormaligen opschik - speelhuis en grotberg. En men kan beweren, dat een andere aanleg meer aan onzen tegenwoordigen smaak zou voldoen. Toch stellen wij 't op prijs, dat althans één groot bosch in den lande eenig denkbeeld blijft geven van die buitenplaatsen, waarin onze vaderen zulk een groot behagen schepten. Wie ze niet hier of daar in het buitenland zagen, kennen ze alleen uit de kopergravures in al hun onbehagelijke stijfheid en hun kinderachtige fraaijigheden. En wij zouden er ons ligt een al te ongunstige voorstelling van vormen. Zóó kan de kunst de natuur niet bederven, of zij blijft altijd schoon, al kan zij ook haar volle heerlijkheid niet openbaren. Bovendien, waar de oude tuinierskunst werd toegepast op een uitgestrekt terrein als hier, daar kon zij een geheel tot stand brengen, dat niet nalaat indruk te maken. Die lange, statige lanen met hun prachtige stammen en hun digte loofgewelven vertoonen zich in de werkelijkheid gansch anders dan op de kaart of op een gravure, die maar een zeer klein deel kan weêrgeven. De grootsche afmetingen van het geheel nemen alle gedachte aan kleingeestigheid en kinderachtigheid weg, en de aardigheden, als comedie en doolhof, - als men wil, ook de berceaux, - zij zijn aardigheden, die een zóó kleine plaats beslaan,
dat zij niet hinderen. Overigens, als een lange laan verveelt, er zijn zijpaden genoeg om de regte lijn af te breken. Willen wij een vergelijking maken tusschen den ouden en den nieuwen smaak, ook daartoe hebben wij in het Baarnsche bosch gelegenheid. Ziet dan eens de waterpartij, onder den
| |
| |
bescheiden naam van Eendenkom, bij 't begin van het bosch, digt bij Peking. De uitgegraven grond vormt een' niet onaanzienlijken heuvel en de boorden zijn wild en rijk met allerlei houtgewas begroeid. Dat is de nieuwe - de Engelsche - aanleg: de natuur, wat geleid en geholpen door de kunst, maar zóó, dat de kunst zich zooveel mogelijk verbergt. En ziet dan een eind verder, evenzeer even ter zijde van de Torenlaan, de Lindenkom; een kleine vijver met uitgeschulpte, steil afgestoken en met gras belegde kanten, in den vorm van een vierblad, met een breed pad in denzelfden vorm er om heen, door berceaux ingesloten en door eerwaardige linden omringd, of zie de Groote kom in de Witte laan, eveneens zeer regelmatig van gedaante, omgeven door acht lanen, die er op uitloopen en gezamenlijk binnen vier lanen of ‘singels’ besloten zijn. Dat is de oude - de Fransche - stijl, waarin de kunst op den voorgrond treedt en wel zorgt, dat zij geen oogenblik vergeten wordt. De Eendenkom is liefelijker, aantrekkelijker, rijker in afwisseling. Maar hoe ernstig en deftig zijn die beide andere waterwerken. En hoe heerlijk is met name de Lindenkom, als de bloesems de lucht vervullen met haar geuren en het zonlicht vrolijk, door de opening tusschen de zware kroonen daarboven, speelt in het stille, heldere water, dat den blaauwen hemel en het donker groene loof weêrkaatst. 't Zij echter dankbaar opgemerkt, dat de linden niet geschoren zijn, zooals eigenlijk de stijl meêbrengt, en wij dus hier niet den vollen, noodlottigen triumf der ‘kunst’ zien.
Behalve de meer kunstmatige gedeelten heeft het bosch ook nog plaatsen genoeg, waar wij van stijl en aanleg geen hinder hebben, die een meer wild karakter vertoonen. Hier en daar rijst de grond, met bruine bladeren en blinkende dennennaalden bezaaid; elders bedekt ruig en weelderig kreupelhout den bodem; ginds wassen sierlijke varens of breidt het zachte, groene mos als een fluweelen dekkleed zich uit; daar is het pad als met een net van wortels overspannen. Forsche beuken, rijzige mastboomen, schieten alom in volle kracht en majesteit op, door jonger hout,
| |
| |
met slanker vormen en fijner kleuren afgewisseld, en wie zich niet te haastig langs de hoofdwegen voortspoedt, om enkele bepaalde punten te bezoeken, maar den tijd neemt, om ook de zijpaden te doorkruisen en de meer afgelegen plekjes op te zoeken, die zal niet ligt den indruk medenemen, dat het Baarnsche bosch eentoonig is, zooals sommigen klagen, die liever veel oppervlakkig, dan wat minder goed zien.
Niet ver van de Lindenkom staat ‘de naald,’ aan den zoom van het bosch. Daarachter breidt het weiland zich uit en blinken de witte zeilen in de Eem. De spoorbaan, die het bosch doorsnijdt, loopt verder door deze vlakte naar Amersfoort. Tegenover de naald, aan 't eind der breede Koningslaan, schemeren de witte muren van het paleis. De ‘naald’, door den architect Van der Hart gebouwd, bestaat uit een hooge obelisk, op een vierkant voetstuk rustend, en is met een ijzeren hek omringd. Zij werd opgerigt volgens een wet van 8 Julij 1815, ‘tot bijzondere vereering van den moed en de hardnekkige verdediging der positie bij les Quatrebras, zoo luisterlijk ten toon gespreid,’ en vermeldt in vier talen den roem van den prins van Oranje, wiens uitstekend beleid toen het vaderland redde en de overwinning van Waterloo voorbereidde. De beide stukken veldgeschut, die er nevens staan, zijn niet uit 1815 afkomstig, maar herinneren de voortreffelijke leiding der krijgsbewegingen door den prins in 1830. 't Zijn veroverde Belgische kanonnen, den opperbevelhebber tot aandenken geschonken.
Het besluit tot het oprigten van dit gedenkteeken maakt een onderdeel uit van de wet van 8 Julij 1815, waarbij Z.M. koning Willem I, in naam des volks, ‘het domein Soestdijk in vollen eigendom afstaat en opdraagt aan Z.K.H. den prins van Oranje, om aan de Nederlandsche armée in den persoon van haren opperbevelhebber een duurzaam blijk te verleenen van de hoogachting en erkentelijkheid, welke zij zich bij alle ingezetenen van het rijk verworven heeft, door haar moedig gedrag in den thans geeindigden veldtogt,’ en waarbij tevens bepaald werd, dat het jagthuis in goeden staat gebragt en gemeubileerd zou worden
| |
| |
op kosten van den lande. Een en ander geschiedde. Het lustslot werd door de architecten de Greeff en Reijers behoorlijk gerestaureerd en aanmerkelijk vergroot door de beide vleugels, met hun paviljoenen en colonnades. Zocher werd met den aanleg van het park belast. Een hoofdambtenaar van het ministerie van Binnenlandsche Zaken zorgde voor het meubilair. In 1818 was alles zoover gevorderd, dat de vorstelijke eigenaar met zijne gemalin, den 21sten Mei van dat jaar, hun' feestelijken intogt in hun nieuwe bezitting konden doen, onder de luide toejuichingen der ingezetenen hunner heerlijkheden van Baarn en Soest, die niets hadden verzuimd, om hunne blijdschap met die heugelijke gebeurtenis te toonen. Wèl mogten Baarn en Soest van ganscher harte zich verheugen, want de prins van Oranje, later koning Willem II, was een goed en mild Heer. Zelf was hij er menigmaal, en koningin Anna Paulowna had Soestdijk lief, waar twee van haar zonen, de prinsen Alexander en Hendrik, waren geboren. Als koningin-weduwe hield zij er herhaaldelijk langen tijd haar verblijf, om minzaamheid en milddadigheid door allen geliefd. Na haar afsterven kwam het domein aan prins Hendrik, aan wien de landstreek, evenals het gansche vaderland, zooveel te danken heeft. Wèl mogten Baarn en Soest zich verheugen, en te meer, omdat de schoone bezitting jaren lang verwaarloosd en verlaten had gelegen.
Den 26sten April van het jaar 1674 had Jacob de Graeff een landgoed, dat ook zijn' vader, den Amsterdamschen burgemeester Cornelis de Graeff van Zuid-Polsbroek, had toebehoord, aan prins Willem III verkocht. Deze had er een jagthuis gebouwd, dat in het hoofdgebouw van het tegenwoordige paleis nog over is, en er een groote wildbaan en plantagiën aangelegd. De tegenwoordige Koningslaan heette destijds: Z.H. nieuwe laan. Het buitenverblijf den Eult behoorde er echter nog niet bij. 't Behoorde toen aan de Bickers en werd eerst in 1758 door de erfgenamen van Willem Gideon Deutz aan prinses Anna verkocht. Jan de Witt had hier, in 1668, met zijn huisvrouw bij zijn' zwager Jan Deutz gelogeerd. Zij was er bedenkelijk ziek
| |
| |
geworden en met moeite naar den Haag vervoerd, om daar te sterven. - Ook later, tot in de laatste jaren toe, werd de bezitting allengs belangrijk uitgebreid en vrij wat heide tot bosschen aangelegd. Prins Willem schijnt maar weinig op Soestdijk te zijn geweest, al hadden de Staten van Utrecht, om er hem het verblijf aangenaam te maken, hem de hooge, middelbare en lage heerlijkheid van Baarn, Soest en Eembrugge opgedragen, waarbij een weinig later nog die der beide Eemnessen werd gévoegd. Meer aantrekkelijkheid had het goed voor de weduwe van 's prinsen erfgenaam, Jan Willem Friso. Na diens vroegen dood verwisselde Maria Louisa van Hessen Kassel - ‘Marijke Meu’ - niet zelden haar hof te Leeuwarden of haar huizinge in 't Oranjewoud voor het jagstslot te Soestdijk. Ook Friso's zoon, prins Willem IV, en vooral diens weduwe, prinses Anna, bragten menige maand hier door en de laatste vooral deed veel tot verfraaijing der plantsoenen en tot vergrooting der bezitting. Op de verkooping van de tuinsieraden en planten van den Eult heeft zij vrij wat aangekocht. Enkele malen vinden wij prins Willem V op Soestdijk, maar de omstandigheden waren voor een rustig verblijf niet uitlokkend. Vooral in 1787 was het slot menigmaal door Hollandsche of Pruisische troepen bezet en in 1795 werd alles verbeurd en tot nationaal eigendom verklaard. Toen was het huis een tijd lang logement. Koning Lodewijk, de rustelooze zwerver, kwam er in Mei 1808 voor een paar weken, tot onuitsprekelijke verveling van zijn hovelingen. 't Moet er toen ook droevig en verwaarloosd hebben uitgezien, zoodat 's konings gevolg het alles behalve een ‘maison de plaisance’ noemden en aller hart openging, toen het verblijf er weêr werd opgebroken en het hof naar het Loo toog. Maar in 1815 kwamen beter dagen. Soestdijk werd niet alleen in eere hersteld, maar tot hooger luister rees het, en wie het nu een lustslot noemt, die behoeft het niet meer met bittere
ironie te doen.
| |
| |
De bouwmeesters, aan wie de herstelling van het oude jagthuis in 1815 werd opgedragen, vonden er een deftig gebouw van drie verdiepingen, met een' prachtigen stoep van twaalf treden en een fraai balkon boven den hoofdingang. Aan elke zijde der deur waren zes vensters, terwijl de gevel van rooden baksteen met pilasters van zandsteen versierd was, en een hoog dak, met dakvensters en kloeke schoorsteenen, het geheel kroonde. Het voorplein, door een ijzeren hek van den weg gescheiden, was aan weerskanten met nevengebouwen betimmerd, oorspronkelijk tot stallen ingerigt, maar reeds door Maria Louise in verblijven voor haar hofbedienden veranderd, want het huis, tot jagtslot bestemd, was voor een paleis veel te klein. Door het aanbrengen van twee uitgestrekte vleugels werd in dit gebrek wel eenigszins voorzien, maar de inwendige verdeeling van het gebouw was niet te veranderen en in genoegzame overeenstemming te brengen met de eischen en behoeften van later tijd. Ook verkeerde de bouwkunst in die dagen juist niet in een tijdperk van bloei, en het monumentale karakter van prins Willem's jagthuis ging verloren, toen het balkon verviel, de stoep door een halfronde, eenvoudige steenen trap werd vervangen, een vlakke lijst met vensters het halve dak verborg en de witte pleister alle bouwkundige sieraden bedekte. Niettemin maakt het lustslot in zijn tegenwoordige gedaante een' hoogst aangenamen indruk, gelijk het daar ligt aan het ruime voorplein niet zijn beide sierlijke vleugels, die zich aan het hoofdgebouw aansluiten en in een' halven cirkel zich over een aanmerkelijke breedte uitstrekken. Het vertoont zich gelijk het is: - als een vorstelijk zomerverblijf. Het groote grasplein, van een' breeden rijweg omringd, met bloemperken en heesters, met hooge populieren en een viertal kostbare vazen versierd, aan twee zijden ingesloten door zwaar en donker hout, met het uitgestrekte gebouw aan het einde, met den prachtigen straatweg er langs en de statige Koningslaan
er tegenover, vormt een grootsch geheel, eener vorstelijke woning waardig, terwijl de helder witte muren, de bevallige lijnen der vleugelgebouwen, de open zuilengangen, de veelkleurige, frissche
| |
| |
bloemen langs de trappen en tusschen de kolommen, het als een vriendelijk landhuis doen kennen. Aan het uitwendige beantwoordt ook het inwendige van het paleis, waar wij dezelfde vereeniging van vorstelijken luister en vrolijke gezelligheid aantreffen. Schoone kunstwerken, rijke meubelen, kostbare sieraden van allerlei aard vullen de vertrekken, wier hooge ramen allen op den straatweg of in het heerlijke park uitzien en die ten deele met bloemserres, veranda's of terrassen gemeenschap hebben. Bovendien ontleenen onderscheidene kamers een dubbele aantrekkelijkheid door de geschiedkundige herinneringen, die zich aan hare stoffering hechten. Ten deele zijn dat herinneringen aan Hollands stadhouders, zooals de portretten, met vader Willem beginnende, die meest in de Willems- en in de Mauritskamer langs de wanden prijken, en eenige voorwerpen, van hen afkomstig, waaronder vooral in de laatste kamer opmerkelijk is een prachtig stel schoorsteen-sieraden, van blank metaal, met het jaartal 1594, dat Louise de Coligny heeft behoord. Het colossale middelstuk is later tot een pendule ingerigt. De Friesche stadhouders, de eigenlijke voorzaten van ons Koningshuis, zijn evenwel veel minder vertegenwoordigd, dan men verwachten zou.
Betreffende de voornaamste gebeurtenissen uit het leven van koning Willem II, vooral als prins van Oranje, bewaren de zalen van het lustslot Soestdijk uit den aard der zaak onderscheidene herinneringen. 't Belangrijkste is wel de beroemde schilderij van Pieneman, de prins bij Quatre-Bras. Zij beslaat den geheelen zijwand der zoogenaamde Waterloo-zaal en is er op den verjaardag van den slag, in 1819, geplaatst. Op een' prachtigen vos gezeten, galoppeert de vorst aan het hoofd zijner infanterie, die met geveld geweer tegen de geduchte Fransche kurassiers oprukt. 't Is een ontzaggelijk, indrukwekkend tafereel, en bij uitnemendheid schoon is met name de figuur van den zwaar gekwetsten cavallerist op den voorgrond. Nog een ander stuk van Pieneman's hand versiert deze zaal. 't Is het levensgroote afbeeldsel van wijlen prins Alexander, waarbij vooral het
| |
| |
steigerende paard, door een' rijknecht vastgehouden, meesterlijk is. Kostbare eeresabels met edelgesteenten en een rijk versierde veldheersstaf, benevens eenige andere voorwerpen, liggen hier en daar in de zaal ten toon, en in een vitrine worden enkele reliquiën Van van Speijck bewaard, benevens een fragment van de vlag, die zoo lang en zoo roemrijk boven de citadel van Antwerpen heeft gewaaid. Ook de zaal, die aan deze grenst, de Audientiezaal, met haar rood satijnen stoffering, bevat een aantal schilderstukken, als: de prins bij Bautersum, de heldendood van Van Speijck, de krooning van koning Willem II in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, de merkwaardige bijeenkomst in het huis van Hogendorp in Nov. 1813, en een schilderij van Louis Meijer: de redding der bemanning van een Spaansche brik door Z.M. fregat prins van Oranje, dat prins Hendrik aan boord had. De galerij, die de Willemskamer aan de Waterloozaal verbindt, is behangen met een menigte gravures en lithografiën, betreffende de geschiedenis van ons vorstenhuis, portretten van zeehelden en afbeeldingen van zeeslagen. In de Antiekenkamer berusten eenige werken van de hand der koningin-weduwe, zoowel met de naald als met het penseel, en aan deze zaal, waaruit men een treffend schoon uitzigt heeft, grenst een kleine serre, waar de merkwaardige wasplant welig groeit. Een dergelijke serre, een tooverachtig bloemenkabinet, staat in verband met de smaakvolle Bibliotheek zaal, die met sierlijke boekenkasten bezet is en een belangrijke verzameling antiek aardewerk bevat, door den prins uit Italië medegebragt. Ook dit vertrek heeft uitzigt op het park en daarmede gemeenschap door de serre en een terras. Andere merkwaardigheden, van 's prinsen reizen afkomstig, vindt men in de vestibule, waaruit men het voorplein overziet en de vorstelijke Koningslaan, en waarin keur van kunstwerken in marmer en
brons tusschen rijke bloemtrofeën prijken. Hier staan twee Egyptische koningsbeelden, in kalme rust op hunne zetels gezeten, van gepolijst graniet, in het Leidsche Museum zóó voor- | |
| |
treffelijk gerestaureerd, dat zij reeds daarom alleen een hooge mate van belangrijkheid zouden verkregen hebben.
Tot de prachtige vertrekken der vorstelijke huizinge behooren voorts de groote eetzaal, aan het eind der vestibule, de witte zaal, eveneens aan de zijde van het park, rijk versierd met marmeren en albasten beelden en vazen en vergulde candelabres, en de kleine eetzaal, met schilderijen en beeldgroepen, aan een bekoorlijke veranda uitkomend.
Uit de groote eetzaal, die nevens de antieken kamer links, en de Waterloozaal, de bibliotheek en de audiëntiezaal regts van de vestibule, nog tot het oude jagthuis behoort, daalt men, als van ouds, langs twee trappen af in het park. De vijver, die eertijds den achterkant en de beide zijden van het huis omringde, is verdwenen, evenals de geschoren hagen, de hooge, kunstig gesnoeide berceaux en priëelen, waarom Soestdijk in vroeger dagen vermaard was, en een deel van de wildbaan, die bijna onmiddellijk aan den vijver grensde. (De ‘buitenplaats’, bij het slot behoorende, lag er tegenover. 't Is het tegenwoordige Baarnsche bosch.) Zocher legde er een grootsche waterpartij aan, met een eilandje in het midden en prachtig geboomte er om heen, terwijl de uitgegraven, grond aan de eene zijde een' kunstmatigen heuvel vormde, waardoor de schoonheid van het geheel in niet geringe mate verhoogd werdt. Trotsche beuken - de prinsessenlaan - overschaduwen het klimmend en dalend pad langs den helderen vijver, aan wiens overkant vooral reusachtige sparren, met oude linden en kastanjeboomen afgewisseld, hun eerwaardige takken ver in 't rond uitbreiden. Aan het einde van den vijver, tegenover het paleis, is de heerschappij aan koninklijke eiken afgestaan. Een hunner draagt het opschrift: ‘Ce chêne a été mesure par le prince Michael Woronzow, le général Mourawieff, vainqueur de Kars, etlegénéral Todleben.’ Daar achter strekt zich de groote hertenkamp uit, waar gansche kudden reeën in het malsche gras te gast gaan, en rondom de wildbaan golft weer de gordel van digt en welig hout, waarin de talrijke
| |
| |
lanen van het Overbosch zich kruisen. Een deel van het park, aan de zijde van den Utrechtschen straatweg, bevat de overrijke menagerie, een kostbare verzameling van zeldzame duiven, eenden, hoendersoorten, paauwen, goud- en zilverfazanten. Een ander deel, aan den tegenovergestelden kant, is opmerkelijk door de kassen, waarin de meest verschillende tropische gewassen gekweekt worden. Slanke palmen, sierlijke varens, honderden bloem- en plantsoorten, òf door zeldzaamheid, òf door grilligheid van vormen, òf door pracht van kleuren, òf door schoonheid van 't gebladert uitmuntend, geven aan de serres van Soestdijk wijd en zijd een welverdiende vermaardheid. En van uitnemende bekoorlijkheid is het nieuw aangelegde Amalia - oord. Een smaakvolle rondloopende veranda, met klimplanten begroeid en met marmeren beelden versierd, vormt het middelpunt van een' tooverachtig schoonen aanleg. Groote, frissche gazons, door vernuftig uitgedachte werktuigen besproeid, van agaves, oranjeboomen en andere uitheemsche gewassen omringd en door het hooge hout van het park ingesloten, breiden zich rondom uit. Vijf meesterlijk uitgevoerde vrouwenbeelden, de vijf werelddeelen voorstellend, rijzen op tusschen onderscheidene plant- en bloemensoorten, uit elk dier werelddeelen afkomstig, terwijl een waterkom met springende fonteinen, in wier midden een wonderschoon beeld - een ‘Donauweibchen’ - op een rotsblok een onvergelijkelijke bevalligheid ten toon spreidt, voor den ingang der veranda is aangebragt. Achter de plantenkassen ligt een gekanteelde toren, waarin de machines zijn geplaatst, die de fonteinen doen springen. Wanneer op het voorplein van het paleis de beide fonteinen zijn geplaatst, door de natie den prins als huldeblijk aangeboden, dan zal een krachtiger stoomwerktuig noodig zijn. Het gedeelte van het park, dat ter zijde van het paleis door den Amsterdamschen straatweg wordt begrensd, behoort mede tot de
fraaije partijen van het vorstelijk goed. Statige lanen omringen en hooge accacia's overschaduwen groote grasperken met rijke bloembedden en heestergroepen en heerlijke uitzigten over den trotschen vijver en de omliggende bos- | |
| |
schen, terwijl het witte huis hier en daar tusschen groen en bloemen schittert. Zoo vormt park en paleis één geheel, aan afwisseling en bekoorlijkheden van allerlei aard zóó rijk, dat de voorliefde der doorluchtige bezitters voor dit slot ons in geenen deele verbaast.
De moestuinen liggen aan de overzijde van den straatweg, tusschen de Koningslaan en de Praamgracht, die een eind weg verder in de Eem loopt. Dat hier in ruimen overvloed wordt geteeld en gekweekt, wat de vorstelijke hofhouding behoeft, zal ieder ligtelijk gelooven. Dat onderscheidene wijzen van vruchtboomen snoeijen hier beproefd en toegepast worden, kan der vermelding niet onwaard worden geacht. Maar zeker mogen hier de voortreffelijke trekkassen voor onderscheidene fijne vruchten niet worden voorbijgezien, waarin ananassen, druiven, vijgen, perzikken en wat niet meer, het gansche jaar door worden gekweekt. De correspondent der Neue Preuss. Kreuzzeitung, die de huwelijksfeesten bijwoonde, vermeldt, dat bij gelegenheid van het groote cour op 3 September niet minder dan 800 perzikken uit deze kassen naar den Haag waren gezonden. En allerminst mag de groote kweekkas van tropische planten worden vergeten, waar koffij- en kaneelboom, suikerriet en vanilleplant, pisang en muskaatnoot groeijen in weelderigen overvloed.
Wanneer wij de prinselijke tuinen verlaten, om een weinig tot rust te komen in het voortreffelijke hotel Ubink te Soestdijk, dan merken wij aan het begin van den Utrechtschen straatweg, vlak bij de brug over de Praamgracht, een eenvoudig, tamelijk leelijk, houten monumentje op, zwart geschilderd en met eenige attributen van den dood minder versierd dan voorzien. Het voornemen van het Utrechtsch Genootschap, om hier een waardiger en duurzamer gedenkteeken op te rigten, is tot nog toe niet tot uitvoering gekomen. Het heeft van treurige dingen en van treurige dagen te verhalen. 't Was in het noodlottig jaar
| |
| |
1787. Het vuur van den burgerkrijg was ontbrand en reeds had er burgerbloed gestroomd. Pruisen rustte zich ten oorlog toe, om den hoon, 's konings zuster aangedaan, te wreken. Als twee vijandige legers stonden Oranjemannen en Patriotten tegen elkander in de wapens. In den laten avond van 26 Julij trokken twee troepenafdeelingen uit Utrecht, om de jonge manschappen te oefenen en ‘den vijand’ zooveel mogelijk te verontrusten. De eene, 300 man voetvolk en cavalerie sterk, met twee kanonnen, drong bij den Bilt de tegenstanders terug en keerde naar Utrecht weder. De andere, een 50 man sterker, maar zonder geschut, onder den kolonel van Kleinenberg moest Soestdijk innemen, door het regement Hessen-Damstadt in dienst van den prins, onder bevel van kolonel Erpel bezet. Deze afdeeling kwam omstreeks 1 uur in den nacht langs den Utrechtschen weg en de vaart. De uitgezette wachtposten, twee grenadiers en een musketier, werden opgeligt en gevangen genomen, maar bij de brug stond een soldaat, Christoffel Pullman, die zich niet wilde overgeven en ‘voor den kop geschoten werd’. Een geweldig vuur werd uit de vensters, achter de muren en door de palissaden der wildbaan op de aanvallers geopend, die de brug namen, op het voorplein doordrongen en daar bij de stallingen ‘een merkelijke verwoesting’ aanrigtten. Nu begon in de duisternis een dolzinnig gevecht, waarbij zeker de cavalerie van weinig dienst kon zijn. Door geweervuur en handgranaten bestookt, moesten de Patriotten afdeinzen, met verlies van vier dooden, twintig gevangenen en vijf paarden, waartegen zij drie gevangenen en zes buit gemaakte paarden met zich voerden. De bezetting had, behalve de verloren voorposten, een' doode en veertien gekwetsten. Ter gedachtenis aan dezen Christoffel Pullman is het monumentje opgerigt. 't Kan tevens dienen ten bewijze, dat het ook in Soestdijk aan beschamende en bedroevende herinneringen niet ontbreekt, en het kan er staan als
een waarschuwing, wat partijhaat en wederzijdsch misverstand kweekt.
| |
| |
Soestdijk is spoedig gezien, al telt het ook meer dan negen huizen, zooals in de vorige eeuw. Maar 't is waard, gezien te worden, als een klein, maar kostbaar edelgesteente, als een smaakvolle bloemruiker. Het heeft, behalve het hotel, een aantal buitenverblijven aan te wijzen, met prachtig hout, rijke bloemperken en schitterende waterpartijen, die door den veenachtigen grond een zeldzame helderheid hebben. Onder de landhuizen op de buitens zijn er van niet geringe schoonheid. Een reeks dergelijke grooter en kleiner villa's strekt zich ook verder langs den Soesterweg uit. Maar wij kunnen zoover niet gaan, Welligt hebben wij den tijd, om het met dennen beplante Lazarusbergje te beklimmen en ons te verkwikken aan het gezigt over de golvende rogge- en boekweit-akkers, waarboven de torens van Soest en in de verte die van Amersfoort zich verheffen, terwijl boven de bosschen daar ginds de Dom van Utrecht zich even vertoont en overal heuvels en boomen en huizen het rijke landschap stofferen. En dan weêr terug.
Wij kunnen nu, naast het park van 't paleis, een laan inslaan, die ons in het Overbosch brengt, langs de rasters van den hertenkamp, naar het Jagershuis en de fraaije Henri Quatrekom en het prins Alexanders huisje, tegenwoordig door den ondertuinman bewoond. Bij den jager is gelegenheid tot een landelijk maal, en in het zeer uitgestrekte bosch, dat dubbel zoo groot als het Baarnsche is, kunnen wij een menigte lanen en nog een paar waterkommen vinden. De Hilversumsche straatweg loopt er dwars door heen, en met behulp eener kaart - hier geen weelde! - of met de rigting goed in het hoofd, kunnen wij nog geruimen tijd hier rondzwerven. Maar het bosch is niet gansch van eentoonigheid vrij te pleiten en het hout is over 't algemeen nog tamelijk jong. Wanneer wij het jagershuis en de daarbij gelegen partijen gezien hebben, wanneer wij de hondenstallen in oogenschouw hebben genomen en aan de herten, die vooral tegen den avond in grooten getale hier plegen te komen, onzen groet hebben gebragt, dan kunnen wij door een der lanen, die op den Amsterdamschen straat- | |
| |
weg uitkomen, ons derwaarts laten leiden en aan 't stationsgebouw ons bezoek aan Baarn en Soestdijk besluiten.
Is de gissing juist, die den naam van Baarn afleidt van een Angelsaxisch woord, dat heilig bosch beteekent, dan wordt ons door dien naam een blik vergund in het verleden, waarvan geen schriftelijke oorkonde noch mondelinge overlevering meer getuigt. Dan zien wij in onze verbeelding den Saxischen volksstam, die de naburige hooge heidevelden bewoont, hier hun offers brengen onder de gewijde linde, op de van ouds geheiligde plek, waar later het Christelijke bedehuis verrees. Daar, op het kerkhof te Baarn, bragten nog eeuwen lang de bewoners van het Gooiland de thinsen, die zij aan de abdis van Elten en later aan de grafelijkheid van Holland verschuldigd waren. Dan wordt ons Baarn reeds een overoud middelpunt der gansche omliggende landstreek. En die herinnering geeft een wijding aan het eerwaardige woud, welks lange, regte lanen ernstig en plegtig zich voor ons openen, terwijl wij onze laatste schreden zetten op den breeden weg, waar de avondwind in de toppen der hooge sparren suist. Wij vergeten de luidruchtige scharen der pleizierreizigers, die de trein weêr meevoerde naar de stad. Wij vergeten de heeren en dames, die teruggekeerd zijn naar hun villa's en buitens. Wij vergeten ook krijgsgeschal en jagtrumoer, gelijk het hier eens weergalmde. Wij vergeten, wat de menschenhand hier heeft gewrocht - en geknutseld ook. En weêr wordt het Baarnsche bosch ons een heilig bosch, waar het hart, vol van rein genot, in de stilte en de eenzaamheid zich verheft tot de eeuwige bron van alles wat schoon is en goed in natuur en menschenwereld.
| |
| |
| |
Aanteekeningen.
De naam Baarn is van onzekeren oorsprong. Jhr. J.J. de Geer, Bijdragen tot de geschiedenis der oudheden in de provincie Utrecht, blz. 348, gist, dat het afkomstig kan zijn van het Angelsaxische bearo, heilig bosch.
De schatting van Baarn op vijf gravers is te vinden bij Dodt van Flensburg, Archief enz. III, blz. 67. - De klagt der Baarnsche burgers omtrent het verlies van hun veenen en de oproeren deswegens, in de Bijvoegsels tot Hortensius: Opkomst en ondergang van Naarden, blz. 245.
De gift van de kerkglazen is te vinden bij Dodt van Flensburg, III, blz. 169 en 292.
Bijzonderheden betreffende de schenking van het domein Soestdijk aan Z.K.H. den prins van Oranje, betreffende de maatregelen, dientengevolge genomen, de ontvangst van HH. KK. HH. op het slot, en eenige gebeurtenissen daar voorgevallen, zijn verzameld in een curieus gelithografeerd boekje, met gouden letters en zijden omslag, door Jhr. H.J. Caan in 1841 uitgegeven, verrijkt met twee afbeeldingen van de gedenknaald en de afbeeldingen van het paleis vóór en na 1815, benevens een uitvoerig kaartje.
Afbeeldingen van het jagthuis in de vorige eeuw, van voren (zonder de stallen) en van achteren, zijn te vinden in 't Verheerlijkt Nederland, Deel IX No. 293, 294. Die van Specht, van 1698, waarvan Smids spreekt, is mij onbekend. De geschiedenis van den verkoop van het buitengoed den Eult, benevens de catalogus der tuinsieraden en planten is gegeven door J.G. Frederiks, in de Dietsche Warande 1875, N. Reeks, Deel I, afl. 3, blz. 246 e.v. Op een kaart: Com. Holl. et Dom. Ultr. Fab., bij Covens en Mortier, vind ik den Eult als ‘Bicker’ aangewezen.
Omtrent het korstondig verblijf van koning Lodewijk op Soestdijk in Mei 1808, zijn aardige bijzonderheden te vinden in een curieus boekje: La cour de Hollande sous le règne de Louis Bonaparte, par un auditeur (op 't exemplaar aan het Botterd. Leeskabinet behoorende en afkomstig van Mr. A. Bogaers, als A. Garnier aangewezen.)
De Neue Preussische Kreuzzeitung van Woensdag 11 September 1878 leverde in hare ‘Beilage’ een vrij uitvoerig en zeer verdienstelijk artikel over het paleis en park van Soestdijk.
Over den aanval der Patriotten op Soestdijk las ik de Utrechtsche couranten van 30 Julij, 3 en 6 Augustus 1787 nog eens na.
Het voornemen bestaat, tusschen de beide groote plantkassen in het park nog een derde te plaatsen. Ik mogt die evenwel nog evenmin als bestaande aanmerken, als de beide ontworpen fonteinen op het voorplein. Gelegenheid tot bezigtigen van het, overigens - tot veler spijt! - voor het publiek gesloten paleis en park, ontvingen wij door bemiddeling van den heer Graaf van Limburg Stirum, wiens groote welwillendheid ons tevens zijn hooggewaardeerd geleide schonk.
|
|