'De ornamentenversierde cither heraangeraakt'. De metapoëzie van Jacques Hamelink
(2012)–Anneleen De Coux– Auteursrechtelijk beschermdHoofdstuk 5: Metapoëzie, een voorstelIn dit proefschrift wordt gestreefd naar een zo ruim mogelijke invulling van het begrip metapoëzie en naar een theorie die in de eerste plaats praktisch is. Ik werk daarom met een typologie, die overzichtelijkheid biedt, zonder dat ze de illusie wekt alles in kaart te kunnen brengen. De coördinaten voor die typologie zijn de elementen uit het communicatieve schema waarop Jakobson zijn theorie over de functies van taal baseerde (Jakobson 1960:100). De onderdelen van dit schema zijn, zo schrijft Jakobson, de constituerende factoren in iedere taalgebeurtenis, in iedere daad van verbale communicatie. De zender stuurt een bericht naar de ontvanger. Om effectief te kunnen zijn, moet het bericht een context hebben waarnaar verwezen wordt, een context die begrijpelijk is voor de ontvanger en die ofwel verbaal is ofwel geverbaliseerd kan worden. Verder moet er een code zijn die de zender en ontvanger | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minstens gedeeltelijk gemeenschappelijk hebben. Ten slotte is er een contact nodig, een fysiek kanaal en een psychologische koppeling tussen zender en ontvanger.Ga naar eind64
Aan de hand van de constituenten van het communicatieve schema kan een metapoëtisch gedicht getypeerd worden. Een metapoëtisch gedicht is de eenheid waarmee hier gewerkt wordt.Ga naar eind65 Het lijkt een bevattelijke unit, maar men moet zich natuurlijk afvragen wanneer men een gedicht als metapoëtisch kan bestempelen. Mag een gedicht dat hoofdzakelijk over de eeuwige liefde voor een vrouw gaat en dat in een paar verzen vermeldt dat de dichtkunst die vrouw de tijd kan helpen te overleven een metapoëtisch gedicht genoemd worden? Volgens Müller-Zettelmann, die de inhoudelijk gecombineerde metalyriek heeft beschreven, is dat misschien zo (Müller-Zettelmann 2000:200). In dit proefschrift wordt ook op dit vlak voor ruimheid gekozen en mag zo'n werk met zekerheid als metapoëtisch worden beschouwd. Hoewel Müller-Zettelmann meent dat er verschillende gemarkeerde metapoëtische passages in een gedicht moeten zitten voor men kan spreken van een metapoëtisch werk, volstaat een enkel vers, een woord hier om een gedicht in een metapoëtisch licht te plaatsen.
De metapoëzie kent vele mogelijkheden, die samenhangen met de constituenten van het communicatieve schema. Er zijn de zendergerichte metapoëtische gedichten. Het is verleidelijk te stellen dat het prototype daarvan het zogenaamde dichtergedicht is. Zo simpel is het echter niet. Schlaffer heeft ‘Dichtergedichten’ gedefinieerd als ‘Gedichten, die über den Poeten im allgemeinen, über andere Dichter oder über die eigene Dichterexistenz reflektieren’ (Schlaffer 1966:297). Gedichten die over het eigen dichtersbestaan en het eigen metier reflecteren, kunnen inderdaad beschouwd worden als zendergerichte metapoëzie. Gedichten waarin over andere dichters gesproken wordt, hommagegedichten bijvoorbeeld, zou ik echter bij de context indelen, die onderverdeeld wordt in een literaire en een extraliterai re.Ga naar eind66 Dezelfde voorzichtigheid is geboden wanneer het over het bericht gaat. Wat Müller-Zettelmann (Müller-Zettelmann 2000:208) een primair metagedicht heeft genoemd - een gedicht dat over zichzelf gaat - is berichtgericht. Berichtgericht is een gedicht dat naar zichzelf wijst, zoals dat gebeurt in het laatste distichon van het voorlaatste gedicht van Germania, een canto: ‘Gepend deze 8 regels, onder het copiëren van de Physiologiarius, voor Perchta; / gedaan met goudverf waarin gestolten drakebloed opgelost, dienst aan de minne’ (2010:163). In het slotgedicht van Folklore Imaginaire de Flandre gebeurt ongeveer hetzelfde. Ook daar gebruikt de dichtersfiguur een demonstrativum: hij zal voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Goddelijke troon treden ‘met / dit’, zijn werk (1994:229). Een gedicht waarin een ander gedicht, een gedicht van een andere auteur behandeld wordt, is (literaire-)contextgericht. In Hamelinks auteur-, dus zendergerichte metapoëtische gedichten wordt vaak duidelijk hoe belangrijk de literaire context, in de gedaante van bewonderde voorgangers, voor de dichtersfiguur is. Dat is ook het geval in gedichten over de plastische kunst - die een metafoor kan zijn voor de dichtkunst - zoals het eerste gedicht van ‘Minnedienst’, de slotreeks van Germania, een canto. Late Vincent
Inktzwarte regenspiesen graveert Ando Hiroshige tegen zijn bruggeel.
Op decompositie, deconstructie prepareren deze regenrieten de zinnen.
Naar de aarde wrikken zich boomtakken neer, paling in het groen de kleur.
Daardoorheen vegen keuls blauw moeten de ausradierte hemel herontginnen.
De vele diagonale brekende pijpestelen brengen - en een eerbewijs is dit
aam de houtsnijder - de boomgaard de desintegratie nabij. Al kaal linnen.
Kome wie kan, uit Japan nu in de door merg en been gaande geste van deze
boerenregen bevatten hoe integer zich de mateloze onverloste minne breekt.
(2010:153)
De kunstenaar die hier aan het werk is, is een kopiist. Zijn werk is een liefdesverklaring, waaruit zijn respect voor de traditie blijkt. Een kopie is echter nooit zomaar een kopie. Steeds is er een transformatie, een evolutie. Aangezien we de kunstenaar hier in actie zien, is dit gedicht zendergericht. Omdat de voorganger zo belangrijk is in die actie, zijn deze verzen ook gericht op de literaire context. In andere gedichten wordt de zender verbonden met de extraliteraire context. De dichtersfiguur laat zich bijvoorbeeld liever inspireren door de hem omringende schoonheid van de natuur dan door de gedachte aan de dood. In het derde gedicht van de reeks ‘Altiplano’ luidt het: ‘Zusters van de Furiën, mij pleziert de flits van jullie knipschaar nu / eenmaal, maar niet die celebrerend noteer ik het gesijbel van vogeltjes’ (2010:83). Vogels zijn superieure zangers in Hamelinks poëzie. Onze taal lijkt minderwaardig te zijn ten opzichte van de hunne. In Eerste gedichten staat dit codegerichte gedicht over het feit dat we de taal hebben laten degenereren: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat aan taalgebied goudgemunt
in de mond lag werd onwaar
woord, windhandel, lege betekenis.
Terugval op spraaksurrogaten,
holle spreekwijzen. Opschrikkingen
uit de papaver-, de schermbloemslaap.
De ingeteerde lip tot kaf ontwaardend,
door spreeuwen omfladderd. In de droom
wijzen we nog de hand af vol gaten
die al het ongedekte uitgaf.
(1986a:137)
In ontvangergerichte metapoëzie staat de lezer centraal en wordt geregeld de vocatief of imperatief gebruikt. Een voorbeeld is ‘Opdracht’, het slotgedicht uit Het rif dat begint met ‘Vreemde, laat dit dan tussen ons gezegd zijn’ en eindigt met ‘Maar bij jou kom ik boven’ (1993:102). Gedichten waarin het over het lezen gaat, reken ik eveneens tot deze vorm van metapoëzie. ‘Poging te vangen’ uit Germania, een canto kan, bijvoorbeeld, beschouwd worden als een soort gebruiksaanwijzing bij moeilijke poëzie. Vergader- & fourageerplek hun het kaaistenig plein. Het hele volk zat daar
als midden in de patene, waarin wij grof onze harde gave versprenkelden -
een handvol maïs en onze broekzakken waren leeg. Ons ontbrak de toverstaf,
het net van de vogelvanger. Ons arm gezweefduik viel verkeerd in Vederrijk.
In de gegoten zonstilte hieven ze zich tot de margrieten op onze burcht-
ruïne, Forge et Aciérie van de ertssmeltovens duurzaam de vuren gedoofd.
Het hautain in glorie tronend devote en de parelmoergemaliede superioriteit
van de schare verpletterde ons, diepe azuur- en regenbooggelovigheid, zachtkens.
(2010:129)
In dit gedicht uit de reeks ‘Het Vederrijk’ - een reeks over een jeugd in Zeeuws-Vlaanderen - probeert een bende kwajongens duiven te vangen, die hun natuurlijk ontsnappen. Zoals die jongens moet de lezer van hermetische poëzie de stoutmoedigheid hebben het gedicht te willen vatten. Tegelijkertijd moet hij kunnen leven met het besef dat dat nooit helemaal zal lukken. Voor wie zich graag laat overweldigen door de schoonheid van wat hij kàn zien, is dat niet eens zo erg. In ‘Inkt’ uit de reeks ‘Moederschool’, waarin een moeder de school schoonmaakt tijdens de vakantie en zij daardoor iets van een heilige krijgt, zijn ontvanger en zender met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elkaar verbonden. Ze zijn hier zelfs een en dezelfde persoon: het zoontje van de gelegenheidspoetsvrouw, dat een boek gevonden heeft over martelaars. De wc was met lysol gekuist maar daardoorheen drong ongenadig hernieuwd
de reuk van galnotendrab. Die verbreidde het luxueuze doodskleed. Blandina's.
Haar gladde aderlijke hand met de trouwring onderbrak, pauzerend, ongedeerd
de zonstraal. Liet hem toe te passeren. De zon ging in bliksems: sfolgorava.
Polycarpus opgevlamd uit zijn boek stond in de zaal en dicteerde De poëzie
is een profane zaak waarin ruimte is, en zij, voor het sacrale. Het heilige
een holte, voel je? Hoe het daarbij! Het klerken voorbehouden afstotelijke, deze
inkthuisstank: daar wen je aan. En hou de pen vast met rechts, scriba in spe.
(2010:119)
Het boek komt tot leven voor het jongetje en het lijkt zijn hele verdere leven te bepalen. De lezer zal een dichter worden. Ontvangergerichte metapoëtische gedichten zijn vaak tegelijk zendergericht. Verzen waarin een zender en een ontvanger voorkomen, kunnen verder contactgericht zijn. Niet zelden moet er moeite gedaan worden om het contact te leggen of te garanderen. In ‘Laatst gestolen papier van Frederik’, het slotgedicht van Zeegezang inclusief Gesternten van Frederik de Zeeman waarin de schipper-dichter de uitnodiging op Poetry International voor te lezen wil afslaan, roept de protagonist richting Rotterdam: ‘Ahoy rederij uit de stad / van Witte, hoor je mij?’ (1997:177). Zendergerichte, berichtgerichte, ontvangergerichte, contextgerichte, codegerichte en contactgerichte metapoëzie: een snelle blik op enkele gedichten van Hamelink maakt meteen duidelijk dat zij alle aanwezig zijn in dit oeuvre. Een snelle blik leert de lezer ook dat het, door de talrijke verbindingen die de constituenten van het communicatieve schema met elkaar aangaan in de poëzie, vaak onmogelijk is een gedicht in deze of gene categorie onder te brengen. Hier wordt echter niet gestreefd naar een rigide classificering. Een onderzoek naar welke constituenten dominant zijn in Hamelinks metapoëzie en welke constituenten er het vaakst met elkaar verbonden worden, is veel interessanter. Een gedicht kan bijvoorbeeld dominant zendergericht zijn, of dominant ontvangergericht. Maar de dominantie kan ook op een niveau hoger dan een gedicht gezien worden. Door aan de hand van het communicatieve schema verschillende gedichten na elkaar te bestuderen kunnen er conclusies getrokken worden over de metapoëtische gerichtheid van een hele bundel. Een bundel kan bijvoorbeeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voornamelijk op de figuur van de auteur gericht zijn en op zijn houding ten opzichte van de extraliteraire context. Bij het maken van een schrijversmonografie is het mogelijk uitspraken te doen over (periodes in) het oeuvre van een auteur. De metapoëzie van een dichter kan bijvoorbeeld in de beginfase vooral ontvangergericht zijn en evolueren naar codegerichtheid.
Praten over de auteur of de lezer betekent in dit proefschrift in eerste instantie praten over het beeld dat in het werk van de auteur of de lezer bestaat. In de eerste plaats is de auteur of de lezer een personage of een positie in de tekst. Het is echter belangrijk het metapoëtische gedicht, dat ik de ‘wereld van de tekst’ zal noemen, niet te isoleren van de wereld waarin het ontstaan is en die ik de ‘wereld buiten de tekst’ zal noemen. Zoals uit het tweede hoofdstuk is gebleken, kan de band tussen metapoëzie en maatschappij niet ontkend worden. In beide werelden zijn de constituenten van het communicatieve schema prominent aanwezig.
De ‘wereld buiten de tekst’ staat hier boven de ‘wereld van de tekst’. Dat is geen kwestie van hiërarchie. Maar de ‘wereld van de tekst’, het (meta)literaire werk, kan beschouwd worden als een facet van de ‘wereld buiten de tekst’. Het verschil tussen beide is duidelijk. De ‘wereld van de tekst’ is een blad papier of - beter - wat daarop gebeurt; de ‘wereld buiten de tekst’ is - wat men noemt - de realiteit. De ‘wereld van de tekst’ (zoals gezegd, een metapoëtisch gedicht wordt hier als onderzoekseenheid genomen) is een onderdeeltje van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bundel, die beschouwd kan worden als een bericht dat een auteur van vlees en bloed naar een lezer van vlees en bloed stuurt in de ‘wereld buiten de tekst’. Er zijn de literaire en de extraliteraire context in de ‘wereld van het werk’: de literaire context laat zich bijvoorbeeld vinden in intertekstuele gedichten, de extraliteraire context is onder andere belangrijk in geëngageerde metapoëzie. Maar er is, in haar tweeledigheid, ook een context out there. Daar is de literaire context het literaire veld waar de dichter in zit: de stroming waar hij toe gerekend wordt, de prijzen die hij krijgt, de redacties waar hij deel van uitmaakt, de literaire bijlages die hem in de kijker stellen of net doodzwijgen, enzovoort. Dit literaire veld maakt deel uit van het politiek-economische bestel waarin wij leven. Op de grens van de literaire en de extraliteraire context in de ‘wereld buiten de tekst’ staat, bijvoorbeeld, een auteur die onder zijn schrijversnaam politieke uitspraken doet in opiniestukken, zoals Charles Ducal.
Als we even terugkijken naar de vele problemen die in de vorige hoofdstukken aan bod kwamen, wordt duidelijk dat het dubbele communicatieve schema dat hier voorgesteld wordt vele voordelen heeft. In het eerste hoofdstuk werd gezocht naar de meest geschikte term voor het verschijnsel poëzie over poëzie en werd duidelijk hoeveel verwarring er heerste in de wetenschappelijke literatuur door een inconsequent gebruik van begrippen. Deze theorie maakt gebruik van termen die duidelijk omschreven, vrij eenvoudig en wijdverbreid zijn. Het schema is overzichtelijk, zonder dat het de pretentie heeft te geloven dat het alles met wetenschappelijke accuratesse in kaart kan brengen. De onderzoeker hoeft zich niet te verliezen in een enorm aantal categorieën die alleen maar de indruk wekken dat ze alle vormen van metapoëzie makkelijk kunnen classificeren. De helderheid van het systeem sluit een zekere vaagheid of - beter - dynamiek niet uit. De verschillende constituenten van het communicatieve schema dat de ‘wereld van de tekst’ voorstelt, gaan verbindingen met elkaar aan. Doordat zij hiermee rekening houdt, erkent deze theorie het beweeglijke en het in wezen onvatbare karakter van de literatuur. In het tweede hoofdstuk kwamen stemmen aan bod die de metaliteratuur als een steriele, louter op zichzelf betrokken kunstvorm beschouwden. Twee aspecten van dit systeem maken duidelijk dat er een band met de realiteit is. Ten eerste is er in het schema dat ‘wereld van de tekst’ voorstelt niet alleen aandacht voor de literaire, maar ook voor de extraliteraire context. Ten tweede maakt de aandacht voor de ‘wereld buiten de tekst’ duidelijk dat werkelijk iedere vorm van literatuur, ook de zelfbewuste, zich in de wereld afspeelt en met beide voeten in de werkelijkheid staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aandacht voor de ‘wereld buiten de tekst’ maakt het verder mogelijk de versexterne poëtica van de auteur, om Van den Akkers terminologie te gebruiken, in het onderzoek te betrekken (Van den Akker 1985:14). De stap van de ‘wereld van de tekst’ naar de ‘wereld buiten de tekst’ wordt hier niet gezet. Anders dan de meeste onderzoekers die in het derde hoofdstuk aan bod kwamen, wil ik de poëtica van de auteur niet uit zijn gedichten afleiden. Het lyrische ik wordt hier niet vereenzelvigd met de dichter. De stap van de ‘wereld buiten de tekst’ naar ‘de wereld van de tekst’ kan wel worden gezet. Fragmenten uit essays en interviews, bijvoorbeeld, zullen hier en daar naast een metapoëtisch gedicht worden gelegd en een ruimer kader bieden. De lezer, die centraal stond in het vierde hoofdstuk, is op twee manieren aanwezig in dit schema. In de ‘wereld van de tekst’ is hij een personage of een positie; in ontvangergerichte metapoëzie krijgt hij de meeste aandacht. In de ‘wereld buiten de tekst’ is hij een mens van vlees en bloed, een co-auteur. Sommige co-auteurs schrijven recensies of andere artikels; kritiek en receptie kunnen ook onder de loep worden genomen. Kortom, het schema dat hier voorgesteld wordt, is bruikbaar bij de analyse van de metapoëtische tekst zelf en het leggen van verbanden met de ‘wereld buiten de tekst’. Het biedt de ruimheid die essentieel is bij het bestuderen van metapoëzie.Ga naar eind67 Wellicht is het, ten slotte, even bruikbaar voor de analyse van metafictie, metatheater en andere vormen van zelfbewuste kunst. |
|