Interest van Holland, ofte gronden van Hollands-Welvaren
(1662)–Pieter de la Court– AuteursrechtvrijCap. XLI.
| |
[pagina 214]
| |
land te lande niet zoude konnen afkeeren het geweld des Konings van Hispanien, en dat het door het geweld van eenige der Geunieerde Provintie genoegzaam schielik zoude konnen werden overrompeld: ja dat meer is, dat het door zijn eige geconquesteerde Steden zeer lichtelik zoude konnen werden geoutrageerd en geplonderd. En, om niet al te veel werks te vinden, zal ik in gevolge van die presuppositie Holland considereren, als mede alle de Naburen, zonder eenige de minste Unie, Verbond ofte Alliantien met hare naburen. Want gelijk andere Landen zouden konnen te zamen spannen, om Holland te beoorlogen, zo zoude Holland ook konnen alliantien maken, om anderen met gemeen accoord te bestrijden, het welk een oneindelike materie van speculatie zoude geven: en dienvolgende zal ik presupponeren, als Holland tegen eene Nabuur twisten ofte oorlogen zoude, dat alle de andere Naburen het zelve, zonder eenige beweginge, zouden aanzien. Ga naar margenoot+Om nu in 't particulier tot de zake te komen, zal ik zeggen, dat my onnodig dunkt hier te bewijzen dat Holland zeer wel zoude konnen subsisteren en uitharden tegen alle geweld van Vrank- | |
[pagina 215]
| |
rijk, Hispanien, Engeland, en de andere mindere verre gelegene Landen: alzo ik meen het zelve genoegzaam gedaan te hebben in de voorgaande Capittelen, handelende van Hollands Alliantien aan ofte niet aan te gaan met gemelde Potentaten. Zulks nu alleenlik zoude overig zijn te onderzoeken, of Holland ook machtig zoude wezen, zich zelven te conserveren tegens het geweld der Naburige Geunieerde Provintien en de geassocieerde ofte geconquesteerde Landen en Steden? waar op ik voor af in het generaal zeggenGa naar margenoot+ moet, dat Holland zo wel van Zeen en Rivieren omringt, zo een gebroken Land, zo volkrijk, zo vol van groote, na by een gelegene wel-gefortificeerde (dit werd gepresupponeert) onwinbare Steden, die ieder een heir zouden konnen uitleveren, te zijn; dat gants geen Potentaat ter wereld hier zoude met een heir inkomen, of wel met een groot heir ingekomen zijnde, is kennelik, dat de zelve door de gedurige onverwachte overvallingen der na by gelegene Steden, en het slaan zijner Convoyen ofte voeragie-haalders, in het korte zoude genoodzaakt wezen met zijn heir te vertrekken. En ten anderen, moet ik zeggen, dat alle gemelde Provintien oneindelik meer nuttigheids uit Holland, | |
[pagina 216]
| |
als Holland uit haar, trekken, die alle met den oorlog dadelik zouden ophouden.Ga naar margenoot+ Namentlik, uit krachte van de Ume, gelijk die gepractiseert is geworden, trekken de Regeerders oneindelike voordeelen uit Holland, en door de Hollandsche koopmanschap en wonderlike volkrijkheit; als mede na gelegentheit, consumeeren gemelde Provintien hier alle hare manufacturen en over vloedige gewassen tot hoogen prijse, en trekken tot zeer lagen prijse uit Holland alle 't gunt haar ontbreekt; daar ter contrary Holland met een oorlog tegen dese of die Provintie gantsch niet gevoeligs in zijn' koopmanschap ofte vertier zoude komen te lijden. Zulks kennelik allen Provintien, immers zoo veel ofte meer als ons, nootsakelik is een goede vaste vrede, tot beiders welvaren, te onderhouden. En nochtans zoude koonen gebeuren dat eenige Provintie zich zoo verre liete verrukken, dat zy Holland den oorlog zoude aandoen. En dien-volgende moet ik mijn gedachten over de Provintien in het particulier laten gaan. Ga naar margenoot+Namelik Groeningen en Vriesland aangaande, met de geconquesteerde plaatsen des Generaliteits, die zy onder haar particulier gewelt hebben weten te bekomen, | |
[pagina 217]
| |
is kennelik, dat zy onser gantsch niet van nooden hebben, en dat zy zich tegen alle uitheems gewelt zeer wel zouden konnen beschermen. Zulks vermist zy een Illuster Hoofd hebben, dat haar in tijden en wijlen wel zoude konnen doen schadelike resolutien nemen, men die wederzijds schadelike oorlogen wel allermeest van die kant zoude moeren vreesen, indien 't niet God den Heere gelieft had ons te scheiden door de Zuider-zee, en de Provintien van Uitrecht, Gelderland, en Over-Yssel. Zulks wy warelik van die zijde geen quaat hebben te verwachten; te meer, dewijl wy door onse groote scheeps-macht dadelik alle Groeningsche en Vriesche commercie ter zee zouden beletten. Over-Yssel aangaande is kennelik, datGa naar margenoot+ het door Gelderland van Holland afgescheiden is, en met ons geen gemeenschap heeft dan door de Zuider-zee, daarenboven is hare macht zoo klein, en haar land van achteren zoo open dat, de Over-Ysselaars ons niet zouden konnen beoorlogen, dan ter zee, met zich zelven in een kennelik perijkel te stellen, van dadelik te werden geruineert in alle hare commercie: zulks wy, gedurende hare vrye Regeeringe, dat nooit moeten verwachten, en door een twist-verwek- | |
[pagina 218]
| |
kend Hooft daar toe geperst werdende, zoude het een groot wonder zijn indien die twist lang duurde. Immers is klaar, dat zy Holland zeer weinig zouden konnen beschadigen, als Holland tegens haar zijn krachten gebruiken zoude willen. Ga naar margenoot+Gelderland aangaande is kennelik, dat het met Holland veel meer gemeenschaps heeft als eenige der voor-gemelde Provintien; want het paalt vast aan Holland omtrent Asperen en Gorcum, en werd de Bommelerwaard niet dan met de Maase van 't land van Heusden en Altena afgescheiden: wijders paalt het aan de Zuider-zee, en heeft genoegsaam in zijn geweld de machtige Revieren Yssel, Rijn, Waal, en Mase: zulks de Gelderschen schijnen de Hollandsche koopmanschap door de Zuider-zee te konnen bekomen; en door de gemelde Rivieren alle commercie naar boven te konnen beletten: daarenboven zijn de Gelderschen van ouds voor seer goede krijgsluiden, voornementlik te paarde, vermaart geweest; en dien-volgende schijnen sy een groote bequaamheit te hebben, om uit het rijke Holland groote beuiten, door schielike invallen, te halen. Maar aan d'andere zijde is ook klaar, | |
[pagina 219]
| |
dat Holland alle Zee-gaten der gemeldeGa naar margenoot+ Rivieren in zijn geweld hebbende, Gelderland meer zoude incommodeeren konnen, in alle zijn commercie, daar Holland zijn fijne waaren met karren boven Gelderlands palen naar de Mase en den Rijn zoude konnen brengen, om aldaar insgelijks de fijne bovenlandsche waaren te ontfangen. En vermits Harderwijk en der Elburg zonder havens zijn, zoude hare roovery zeer licht, door de Hollandsche groote scheeps-macht, belet konnen werden. Aangaande hare invallen te lande, is kennelik, dat sy niet wel doenelik zouden wesen, om dat Holland zoo zeer bevolkt, en met wateringen doorkorven is. Waar tegen niet strijd, dat de Gelderschen in den jare 1528 derfden's Graven-hage plonderen, en dien beuit vervoeren konden; want toen beoorlogde de Graaf van Holland Uitrecht en Gelderland, als willende die conquesteeren (gelijk hy die Landen noch eindelik bequam,) sulks de Gelderschen moeten werden geconsidereert, alsdoen niet dan van den Stichtschen bodem een inval in Holland gedaan te hebben, ten tijde als Holland weinig bevolkt zijnde, door de onlangs Hoeksche en Kabbeljaausche factien eenigsins machteloos, immers | |
[pagina 220]
| |
allesins wereloos, geworden was: door dien Keiser Karel alle den Hollandschen Adel en Krijgs-macht in zijne Italiaansche en andere buitenlandsche oorlogen gebruikte. En is ter contrarie waarachtig, dat geheel Gelderland buiten Zutphen, en het Rijk van Nimmegen, voor Holland gantsch open legt; zulks men door Loevestein de geheele Bommelerwaard zoude konnen plonderen; ja dat meer is, zijn dijken doorsteken; en even dus zoude het wesen met de Tielerwaard en Betuwe: en het quartier van de Veluwe zoude altijds een inval en plonderaadje van onze scheeps-macht moeten verwachten:Ga naar margenoot+ zulks dit oorlog Gelderland nadeeliger als Holland zijnde, in 't korte met een wederzijds heilsame vrede zoude worden geeindigt. Zoo lange sy in vyheid zijn, en vermit de respective Geldersche steden, insonderheit Nimmegen, de voornaamste stad der Provintie, de soetigheit van eige regeeringe nu gevoelen, en de swaarte van het voorgaande juk des Heeren Stadhouders ofte Kapitains Generaal heeft geproeft, is niet gelovelik dat men aldaar lichtvaardiglik een dwingend Hooft zal kiezen. Het Sticht Uitrecht aangaande, is kennelik, dat het een gantsch open en in | |
[pagina 221]
| |
Holland ingewikkelt land is, bestaandeGa naar margenoot+ purelik op den landbouw, en dat het aan de Lek en Zuider-zee palende, schijnt eenigsins Hollands commercie te konnen bekommeren, en de platte landen voor een groot deel te konnen verderven. Maar die daar tegen considereert de groote Hollandsche scheepsmacht, zoude lichtelik begrijpen, dat de Lek en de Zuider-zee voor 't Sticht zoude konnen ten onbruik gemaakt werden: en dat Holland allesins door wateren gebroken zijnde, niet alleen veel meer hare ope landeryen zoude konnen plonderen; maar ook, om dat zy zoo diep in Holland inspringen, de selve absolutelik konnen eigenen, en dien-volgende ontblooten van hare beste landeryen. Daarenboven is zeer considerabel, dat alle de Stichtsche steden gantsch wereloos zijn, zonder eenige apparentie van ooit te zullen werden geforticeert: want Amersfoort, Rheenen, Wijk, en Montfoort, zijn alleen niet machtig die onkosten te dragen, en de stad Uitrecht zal zijn finantien niet willen besteden, om Steden te fortificeerenGa naar margenoot+ die daar na van Uitrecht min dependeeren; ja misschien, die wereloose stad Uitrecht des te meer in alles verongelijken zouden. Want zeer wel dient | |
[pagina 222]
| |
men te weten, dat die langwerpige vierkante landstad Uitrecht, van alle groote rivieren en zee ontbloot zijnde, altijts zeer kostelik om te fortificeeren en te bewaren zal wesen: en even of dit niet genoeg was, om die machtige Stad in den toom te houden; zoo hebben hare Bisschoppen van ouds toegelaten, even buiten de poorten huizen te bouwen; en daar uit zijn ontstaan, op alle hare considerable advenuen, die vier zeer groote voorsteden, door welke alle hare fortificatie te schande wert gemaakt. En hoewel een ieder zeer lichtelik kan zien, dat dit de ordinare konst is der Hoofden eener Republike, om een sterke stad teswakken; Ga naar margenoot+zoo is nochtans daar na, als men 't geluk heeft van een volkome vrye regeering, geen raad om het zelve te beteren. En dien-volgende zal ik besluiten, dat het Sticht gantsch wereloos zijnde, tegen Holland nooit in oorlog behoorde te komen. En vermits Hollands interest ook is altijts vrede te soeken; dat alle rijsende vonken van oorlog haast zouden werden gesmoort, gedurende een vrye Regeeringe. en vermits de machtige Stad Uitrecht, gedurende de laatste oorloge tegen den Koning van Spanjen, meer al eenige Stad in Nederland, heeft gevoelt de menig- | |
[pagina 223]
| |
vuldige usurpatien der Kapitains Generaal ofte Stadhouders op hare wettige regeeringe: zoo is gantsch geen apparentie, dat zy lichtelik zal resolveeren hare vrye regeeringe, door het kiesen van zoodanig Hoofd, te ontzenuwen. Zeeland aangaande is kennelik, datGa naar margenoot+ het bestaat in zeer vruchtbare, volkrijke, door machtige zee-stroomen van alle hare gebuuren afgescheide Eilanden, en dat het daarenboven verscheide steden en sterkten, leggende op den bodem des Generaliteits in Vlaanderen en Braband, in zijn gewelt heeft weten te bekomen: zulks het zich zelven schijnt tegen alle zijne gebuuren, met zijn eige krachten, zeer wel te zullen konnen beschermen: en dat daarenboven de twee goede zeehavens in Walcheren, Vlissingen, en Veere, zeer wel leggen om de Hollandsche negotie naar de West, met hare zee-rooveryen, te incommodeeren. Maar hier tegen is ook waarachtig, dat Middelburg en Vlissingen veel koopmanschap ter zee drijven, en dat die van Zierikzee en Veere zich vele met de visscherye ter zee geneeren: alle het welk dor de groote Hollandsche macht ter zee terstont zoude werden geruïneert, het welk by haar van veel meer gewicht zoude wesen, als by ons hare kapery: daaren- | |
[pagina 224]
| |
boven heeft Holland, door Bommené, een vaste voet op Schouwen, waar door dat geheel Eiland zoude konnen in zijn kostelike landbouw verdorven werden. Goes zoude immers geen voordeel uit dien oorlog konnen trekken, en zoude de Hollandsche scheeps-macht niet konnen afkeeren, als die genegen was haar land te plonderen, ofte haren oogft te branden: en, ter contrarie, schijnen de Zeeuwsche eilanden geen genoegsame scheeps-macht te hebben om in Holland te derven landen, en het zelve te plonderen. Zulks ik meen dat, gedurende hare vrye regeeringe, een ieder haast roepen zoude, Nulla salus Bello, Vrede is best ten wederzijden. Maar lichtelik zal iemand zeggen, dat de Heer Prins van Oranjen door de steden Vlissingen en Veere, en misschien ook in het toekomende, door premier Noble te zijn, of om beter te zeggen, door een nieuw gefingeerde Qualiteit, alleen in plaatse van alle den Adel, eerst te stemmen op alle Vergaderingen van Staten, en in alle Collegien der Provintiale Regeeringe, bezit de eerste en de twee laatste stemmen: zulks hy drie onder zeven advisen uitmakende, moet werden geconsidereert, genoegsaam die geheele Provintie te zullen bestieren; en dat dien- | |
[pagina 225]
| |
volgende, niet zoo zeer in consideratie komt, het wel- en qualik-varen der gemelde Provintie, 't zy in vrede, 't zy in oorloge, als wel het interest van zoodanigGa naar margenoot+ machtig Heer zoo groote influentie in de Zeeuwsche Regeeringe hebbende, dat hy machtig zoude wesen zeer schadelike resolutien en saken uit te voeren. waar op ik niets kan antwoorden, dan dat des niet te min uit het voorgaande blijkt, dat Holland het Zeeuwsche geweld zee wel zoude konnen afkeeren. Wegens de geconquesteerde LandenGa naar margenoot+ in Vlaanderen, en omtrent den Rijn en Mase, is kennelik, dat zy van Holland zoo zeer gescheiden, en onderling ook zoo zeer verdeelt zijn, dat zy Holland gantsch niet zouden konnen beschadigen. En wat belangt onse frontieren tegen Braband, is kennelik, dat zy zoo wel zijn gefortificeert, dat zy door de Steden des Generaliteits niet zouden konnen werden ingenomen, en daarenboven zijn wy door de Mase, Biesbos, en de zee-gaten zoo wel van Braband gescheiden, dat wy van die kant nooit ietwes moeten vreesen, schoon genomen die Steden rebelleerden, ja afvielen tot den Koning van Spanjen. Zulks Holland alleen, tegen alle zijn | |
[pagina 226]
| |
Ga naar margenoot+naburen, in het particulier geconsidereert wesende, gewisselik en zeer wel zoude konnen bestaan. |
|