Interest van Holland, ofte gronden van Hollands-Welvaren
(1662)–Pieter de la Court– Auteursrechtvrij
[pagina 188]
| |
Cap. XXXIX.
| |
[pagina 189]
| |
tegen de machtigste vyanden zich niet zoude konnen beschermen: zoo vind ik my verplicht, om de gewichtigheid dezer zake, waar op ofte van meest al het gunt hier verhandelt is geweest, ofte noch zal werden, is gegrondvest ofte hangt; het zelve eigentlik, ofte breeder aan te wijzen. Voor eerst is klaar, dat voor PolitikeGa naar margenoot+ Regeerders geen schaad- en schandeliker zaak kan zijn, dan voor een maxime te houden, en in gevolge van dien alles zoo aan te leggen, dat men in oorlogs-tijden, tegen wie het ook zy, niet zoude konnen bestaan: want zoodanige Politike Regeerders alsdan het welvaren hunnes Vaderlands van die machtiger Staat dependeert, en sich voor zoo veel van Regeerders onderdanen maken, het welk de allerellendigste stand is, die eenig Land ofte Regeerder, in gevalle van tegenloopende oorlogen, zoude konnen overkomen. En voorwaar, indien men te recht beschuldigen zoude een ziek mensch, die, meenende doodlik ziek te wesen, geen Medicijnen begeerde te gebruiken: zoo behoorde men zoodanig Regeerder, die door flauwhertige maximen versuymd' alle zijn wijsheid, sorge en macht te besteden, om zijn Vaderland en zich zel- | |
[pagina 190]
| |
ven te versterken, en te beschermen, soo veel en soo lang doenlik is, noch veel meer te beschuldigen: want men des sieken kleinmoedige sinneloosheid soude konnen excuseeren met te seggen, Ga naar margenoot+AEgrum de jure suo vivendi remittere quantum vult, eumque suo peccare periculo. Dat een ieder heer is van het zijne; sulks de sieke zijn eigen pap mach koken, soo hy die eten wil; te meer, om dat hy zijn siekte in sich zelven niet verswaart met de medicijnen te versuimen. Maar een Regent, van Gods, nature en eeds-wege verplicht zijnde, voor het welvaren zijner onderdanen te sorgen, en die voor alle geweld te beschermen, behoorde inter homines damnatae memoriae, onder de verfoeylikste menschen deses werelds gerekent te worden; indien hy hier in zijn plicht versuimen wil: alsoo hy door gemelde quade maximen, de macht des Lands gebruikt, om een ander te versterken, en door zijn achteloosheid, niet alleen zijn eigen, maar ook aller onnosele onderdanen welvaren verwaarloost. En daarenboven trekt hy door zijn versuim en weerloosheid, op zijn en zijner onderdanen halse de wapenen der baldadige nabuuren of trouloose bond-genoten, die door goede preparatie en contrarie gebaar, wel lich- | |
[pagina 191]
| |
telik afgeschrikt en in hare rust gebleven souden zijn geweest: want om dat de occasie een dief maakt, en een ieder over den tuin klimmen wil, daar hy laagst is; soo is weerlooser luiden goed altijds gemeen: maar Quien trae espada trae paz; Het eene mes houd het ander sulks in de scheede; dat twee quade honden seer selden malkanderen bijten. En om in het particulier tot de sake te komen, seg ik: Ten eersten is uit de oude historienGa naar margenoot+ kennelik, dat Holland, voor het inbreken des gats van Texel, omtrent den jare 1400, van de Zuider-zee ontbloot zijnde, genoegsaam vast aan Vriesland, Over-Yssel en Gelderland lag, immers daar van niet dan door de stroomen des Rijns en Vlie gescheiden was, gelijk voor den jare 1421, eer het land by Dordrecht onder-geloopen was, Holland aan die zijde genoegsaam gantsch aan het machtige Brabant vast lag; sulks Holland veel meer frontier of landgrensen had, als nu; en daarenboven is kennelik, dat dese Provintie te lande veel min bevolkt en met veel min steden voorsien wesende, ten respecte van zijn nabuuren, allesints machteloos en armer was, als nu: en nochtans leeren ons de oude Chroniken, als mede de Ed. | |
[pagina 192]
| |
Ga naar margenoot+Gr. Mog. Heeren Staten van Holland en West-Vriesland in hare Remonstrantie des jaars 1587, aan den Grave van Leycester, dat dese Landen (zoo als hare Ed. Gr. Mog. aldaar spreken) van Holland, met West-Vriesland en Zeeland, byna altijd zijn geweest victorieus over hare vyanden: de palen van de selve Landen sekerlik tegen alle hare vyanden (hoe machtig die waren) hebben beschermd: waar door de zelve niet weinig zijn gerespecteert en ontzien geweest by hare nageburen. Immers mogen wy met de waarheid zeggen, dat den Staat der Landen van Holland en Zeeland, binnen den tijd van acht honderd jaren, nooit met den sweerde en is geconquesteert, en t'ondergebracht geweest, noch by uitheemsche, noch by inlandsche oorlogen; 't welk wy niet en weten, of van eenige andere Rijken, 't en ware van de Republike van Venetien, tegenwoordelik soude mogen werden gezeid. Dus verre gemelde Staten. Ga naar margenoot+Ten tweeden is kennelik, dat nooit machtiger naburen dezer Provintien zijn geweest, als de Koningen van Spanjen, en dat de zelve Graven van Holland en Zeeland wezende ofte geweest zijnde, en zich noch het recht tot die heerschappye aanmatigende, een ongeloof- | |
[pagina 193]
| |
lik groot voordeel hadden boven alle andere naburen, om deze zijne door oproer en verscheidentheid van Religie, allesins verdeelde landen en inwoonders, met de wapenen onder zijn jok te konnen brengen: en dat nochtans Holland en Zeeland alleen eenige zeer weinige belegeringen manhaftiglik uitstaande, de formidable macht des wijzen en zelfsregeerende Philips, zoodanig hebben gebroken, dat de andere Provintien daar na het hoofd ook hebben derren opsteken, en tegen hem opstaan: zulks niet de andere geunieerde Provintien Holland en Zeeland; maar ter contrarie, Holland en Zeeland alleen, de andere Provintien hebben vry gemaakt. En is zeer wel te considereren, dat d'andere Provintien nooit ietwes hebben gecontribueert,Ga naar margenoot+, om Holland uit eenige zijne eige ongemakken, tot den dage van heden, te redden; maar dat Holland alleen ter contrarie, genoegsaam alle de lasten der andere Provintien zulks heeft gedragen, dat de zelve zich nu niet alleen bevinden voorsien met wel gefortificeerde Steden, Magazijnen, Barakken, Ammonitie van oorlog, Vivres en Garnisoen-houdende Soldaten, of om beter te zeggen, uit Hollands beurse gedurige soldye trekkende inwoonders: maar dat | |
[pagina 194]
| |
meer is, genoegsaam alleen door Hollands geld en macht, zijn op den bodem van Braband, Vlaanderen, Kleef, Oost-Vriesland, Drente, en Rheederland, &c. geconquesteert verscheide seer aansienlike steden en forten, de welke, door het Hollands geld, onwinbaarlik gefortificeert en met noodige soldaten, vivres en amonitie van oorlog, &c. zijn versien geworden: waar tegen, indien iemand seggen mocht, dat Holland in de verdeelde lasten niet meer als 58 guld. 6 stuiv. 2 en een half pen. op hondert omgeslage guldens heeft gedragen, en dat by gevolge de andere geunieerde Provintien ook eenigsins die gemelde oorlogs-lasten hebben helpen dragen: men soude konnen antwoorden, dat warelik de jaarliksche petitien des Raads van Staten, voornamentlik ontrent de Leger-lasten, ten tijden des Princen van Oranjen Frederik Henrik, soo hoog plegen uitgeschreven te werden, dat de te doen leger-onkosten byna met het opbrengen van de helft konden werden voldaan; sulks gemelde Kapitain Generaal, Hollands consenten hebbende door-gedrongen, om de consenten der andere Provintien niet seer pleeg bekommert te zijn: immers heeft men veel-tijds gesien, dat sy in het heetste | |
[pagina 195]
| |
des oorlogs tegen Spanjen, als mede nu onlangs tegen Engeland, en noch naderhand in de Oostersche en Noordsche ongelegentheden, verscheide consenten hebben geweigert te dragen; en noch meer is het gebeurt, dat sy quansuis pro forma haar consenten gedragen hebbende, om Holland tot het consenteren in de lasten te brengen, daar na in gebreke zijn gebleven de geconsenteerde pendingen te tellen, sonder dat de selvige tot het opbrengen der geconsenteerde omslagen zijn gedwongen geworden; alsoo onsen Kapitain Generaal liever gesint was, door dat, en diergelike faveuren, de andere Provintien en hare Gedeputeerden ter Generaliteit, daar onder doenmaals verscheiden, met reden, genaamt wierden geassumeerde Cabinet-Heeren, aan de hand te houden, om door haar de Provintie van Holland gedurig te konnen overstemmen, en naar zijn pijpen te doen danssen. En hier uit zijn ontstaan die menigvuldige achterstallige gedrage consenten, tot suiveren der welke de voorschreve Provintien tot heden niet hebben konnen werden geinduceert; alhoewel, sonder het verval tot een nieuw Kapitain Generaal daar toe, en insonderheid mede tot verhoedinge van diergelike voor het toe- | |
[pagina 196]
| |
komende, noch wel middelen uitgedacht, en in 't werk gestelt zullen konnen werden. Ga naar margenoot+Ten derden is zeer aanmerkens-waardig, dat Holland, gedurende alle gemelde sware voorvallen en efforten, door Graven en Stadhouders ofte Kapitains Generaals, is geregeert geworden, en dat de zelvige altijds haar eigen interest, ook tot nadeel dezes Lands hebben gezocht, zulks door en om gemelde Heeren die oneindlike inlandsche twisten, en landverdervende oorlogen en conquesten zijn opgewekt en ontstaan, de welke dienvolgende niet dan met een gedeelde macht dezer Provintie zijn te boven gekomen geweest. Ga naar margenoot+Ten vierden, is mede zeer aanmerkenswaardig, dat meest alle de Geunieerde Provintien gedurig op Holland hebben geaast, niet alleen door hare Gedeputeerden in eenig Collegie des Generaliteits en andere Officien en Beneficien, van de Generaliteit dependerende, in Politie, Institie en Finantie; maar voornamentlik door vele van haar Edelluiden en andere ingesetenen, die sy, door de gunste van den Kapitain Generaal, in de meeste, en profitabelste militaire ampten hebben weten in te dringen; en die sy ook daaromme, selfs naar den vrede, noch een | |
[pagina 197]
| |
tijd lang tegens de borst van Holland, tot hooge tractementen en soldye, hebben doen aanhouden, na dat zy alvorens, gedurende den oorlog, de zelve ampten oneindelik hadden weten te vermenigvuldige en profitabel te maken; ja dat schandelik is, met oneindelik vele pure Provintiale lasten, door de jaarliksche petitien des Raads van Staten, te brengen op de rekeninge des Generaliteits, om onder desen schijn Holland te konnen doen jaarliks betalen meer dan 58 in 't hondert van eenige millioenen guldens, daar Holland warelik niet eenen penning schuldig was. Zulks ik alle deze voorschreve consideratien eindigen zal, met te concluderen dat de Moedige en Groot-Mogende Hollandsche Leeuw voor desen machts genoeg heeft gehad, om alle zijn uitheemsche vyanden van zjn eigen, en aller zijne bond-genoten, de andere Geunieerde Provintien, rugge af te keeren. Maar (God betert) ik moet 'er by voegen, dat dit Sterke, Victorieuse, en Vry-gevochte Beest, tot den jare 1650 toe, niet voorzichtigheits ofte luks genoeg heeft gehad, om zich te konnen wachten voor de strikken zijner eige Ministers en Dienaars: want het is kennelik uit de Chroniken, hoe de Graven, voornementlik | |
[pagina 198]
| |
Ga naar margenoot+uit den Huise van Bourgondien en Oostenrijk, den Hollandschen Leeuw hebben geboeid en gemuilband: en uit het voorgaande is klaar, hoe onse voorgaande Stadhouders, en Kapitains Generaals, onsen moedigen Leeuw ongefortificeert latende door de omleggende geconquesteerde Steden, en in garnisoen-leggende soldaten, als met soo vele Citadellen, insgelyks hebben konnen boeyen en muilbanden. Ia dat meer is, het is eenen ieder kennelik, hoe eenige Ministers van dese ongelukkige Leeuw daarenboven hebben getracht alle zijn' innerlike krachten te breken, met de Unie ter gemeene defentie zoodanig te practiseeren, dat sy waarlik strektede voor een gedurig uitteerende binnen-koortse; en met desen Leeuw so vele gelden op interesten te doen nemen, dat de zelve in zeer korte jaren niet anders als een zeer schadelike Kanker zouden hebben verteert alle zijn' levendige, en voor desen zoo wijdberoemde krachten. En aan de andere zijde is zeer considerabel het voordeel, dat ons de tijd sedert heeft gegeven. Namentlik: Ga naar margenoot+Ten eersten, dat Holland nu genoegsaam in 't geheel van Zeen ofte seer machtige Rivieren is omringt; namentlik ten Oosten met de Noord-zee, ten Zuiden met vele Eylanden en machtige | |
[pagina 199]
| |
Rivieren, als de Maas, de Rijn en Yssel; ook ten deele Holland ten Westen omringende; en ten Noorden met de machtige gaten van Texel en 't Vlie, als mede met de Zuider-zee en de Vecht, Holland ook ten deele ten Westen omvangende: sulks Holland nu genoegzaam allesins ontoeganklik is, of soude wesen in tijde van oorloge, dan voor iemand die meester te water ware. Immers is kennelik, dat Holland gantsch geen gemeenschap in landpalen heeft, dan met eenige weinige geconquesteerde steden in Braband, en met een seer klein gedeelte van Gelderland, als ook, en voornamelik, met de Provintie van Uitrecht. Ten tweeden is klaar, dat Holland nuGa naar margenoot+ meer dan ooit is voorsien met vele groote wel-bevolkte steden en dorpen, wiens ingesetenen genoegsaam drijvende alle de koopmanschap des geheelen werelts, sich ongelooflik hebben verrijkt, terwijle aan de andere zijde Braband en Vlaanderen is armer en machtelooser geworden. En is klaar dat gemelde Negotie ter zee haar nootsaaklik aanbrengt een grooter scheeps macht, als ooit. Ten derden is kennelik, dat HollandGa naar margenoot+ zich nu bevird in een absolute vrye Regeering, en dat dien-volgende de zelve Provintie met onverdeelde krachten haar eigen in- | |
[pagina 200]
| |
terest zoeken, zonder zich voortaan, door eenig eige Minister te laten afschrikken en dwingen, of wel door eenige qualik-gepractiseerde Unie en misleide bondgenooten, voortaan te laten verstrikken, overstemmen en ringelen. Ga naar margenoot+Ten vierden is het considerabel, dat die voorheen op onzen rugge zittende formidable Bourgondische en Oostenrijksche macht, sich nu onbeweeglik vast heeft nedergeset in Spanjen, om van zoo verre af de aan ons grensende Nederlanden te bestieren, door afgezonde Gouverneurs en bygevoegde Kapitains Generaal, die met trage bepaalde ordre en gebonden handen, aan de allesins jaloerse Koningen ofte Raden van Spanjen, zoodanige diensten niet zouden konnen doen, dat de zelve door Holland ook zeer behoorden te werden gevreeft. Ga naar margenoot+Ten vijfden is kennelik, dat die voorheen oude alderformidabelste nabuur te lande, de Koning van Spanjen, niet alleen door den afval van Portugal &c. in zijn Rijken zeer is geswakt; maar dat de zelve door zijne menigvuldige verliezen van landen en steden, gelegen in Braband, Vlaanderen, Artois, &c. zo machteloos is gemaakt geworden, dat hy, om een vrede van ons te verkrijgen, in | |
[pagina 201]
| |
den jare 1648, goed heeft gevonden te renuncieren aan alle zijne pretentien, dien hy op eenige der Geunieerde Provintien, en in 't byzonder op Holland had, zulks wy nu in aller manieren van die kant gansch niet te vrezen hebben. Zulks alle Hollands voorlede nadeelen, en tegenwoordige voordeelen wel overwogen zijnde, my dunkt ik nu generalik veelzoude mogen besluiten,Ga naar margenoot+ dat Holland zich nu veel beeter als oit tegen alle uitheemse vyanden kan beschermen. Maar veellicht zoude iemand hier tegen konnen objicieren, dat Holland nu meer als over de vijftigh jaren zijn eige desensie geabandonneert, en die goede maxime gansch omgekeert hebbende, alles zo heeft aangelegt, gelijk of wy niet dan door de andere Geunieerde Provintien konden worden behouden. En dat daar op is gevolgd, dat alle onze groote voordeelen van goede situatie, volk-rijkheid, en Godes onuitspreeklike zegen over de Hollandsche naarstig- en zuinigheid, nergens toe heeft gedient, als om de andere Provintien en geconquesteerde Steden onwinbaarlik te versterken; zulks zy onzer gansch niet meer van noden hebben dan om gedurig geld van ons te trekken; en dat wy aan d'ander zijde ons hebben ontbloot van alle defensive | |
[pagina 202]
| |
Ga naar margenoot+en offensive middelen; ja dat meer is, op de groote Vergaderinge gehouden in 's Graven-Hage in den jare 1651, heeft Holland aan de Generaliteit en de andere Provintien toegestaan het recht van Patenten te geven; zulks men warelik zeggen mach dat deze Provintie zich genoegzaam heeft ontbloot van alle gezag over alle de soldaten die uit onze eige beurse betaald worden; nademaal wy over de zelve, buiten onze Provintie in garnisoen leggende, ons natuurlik recht van Patenten te geven niet hebben behouden; maar eenige Compagnien tot dienst van onze Provintie van nooden hebbende, zouden wy die eigener autoriteit niet mogen lichten, maar zouden wy die van haar moeten gelijk als af bidden. Daarenboven heeft men ons belast met zo veelvuldige en zware Imposten, dat onmogelik is de zelve langen tijd werden gedragen van een Land, bestaande niet op zijn eige grond, maar op de Visserye, Manufacturen en Negotie, terwijle men ons ook heeft belast met oneindelike inkankerende penningen op interest genomen: zulks men hier uit zoude konnen besluiten, dat Holland in der daad te lande voor geen zijner naaste geburen ofte bondgenoten formidabel is, | |
[pagina 203]
| |
en dat wy ter contrary alle onze naaste wel-gewapende en gefortificeerde nabuuren vrezen moeten. En die hier aan twijffeld, gelieve maar te considereren, dat verscheide Provintien, gedurende den Engelsen oorlog, rondelik hebben durven verklaren, gansch geen lasten te willen dragen tot eenigen oorlog ter zee, hoedanig die zoude mogen wezen; als mede gelieve de zelve te considereren, dat de Provintie van Holland tot op heeden gansch geen middelen heeft weten uit te vinden, om de nalatige Provintien te constringeren tot het opbrengen van hare meenigvuldige achterstallige gedrage consenten. En dat dienvolgende Holland, ten opzichte van alle zijne omleggende naaste geburen, te lande in alle manieren schijnt machteloser te wezen, als het oit is geweest. En voorwaar indien de Provintie vanGa naar margenoot+ Holland voor dezen niet ware gedrukt geweest van een Kapitain Generaal en Stadhouder, om 't gunt geobjicieert is, te lijden; zo zoud ik my niet genoeg konnen verwonderen over Hollands zo lange gecontinueerde ruineuse Politie: want het pleeg altijds in de wereld de maniere te zijn, dat de zwakken, om in tijden van nood, tegen hare vyanden geholpen te worden, den sterken in tijden van vrede ver- | |
[pagina 204]
| |
rijkten door contributien: en dat de sterken vele penningen en tribuit, 't zy in vredens, 't zy in oorlogs tijden getrokken hebbende, nochtans de zwakke Geallieerden niet helpen in hare nood, dan zo lang het met haar eigen, namentlik des sterken interest, over een quam: warelik il proprie interesse è una gran besliache commanda a tutti, wel dubbeld dwaas zoud iemand wezen, die water aan zijn buurmans huis brocht, terwijle zijn eigen in brand stond: en echter heeft men Holland meer als vijftigh jaren naar een weerloos gemaakt, om de naburen te sterken, en die voor ons formidabel te maken. Zulks indien wy tegen haar in oorlog quamen, wy zouden moeten vrezen, dat onze kleine ongeveste en allesins onvoorziene Frontier-Steden, en misschien ook de anderen, die hoewel zy door innerlike krachten machtiger zijn, zouden werden overrompelt, en in de handen onzer naburen vallen. Voorwaar wy zijn sterke Worstelaars geweest, die ons zelven niet alleen met vuisten, maar ook met onze eige degen konnende defenderen, ons hebben laten wijsmaken, dat ons lighaam veel beter zoude werden beschermd, indien wy onze wapenen overgaven aan buurluiden, die zich be- | |
[pagina 205]
| |
roemden veel beter te konnen worstelen en schermen als wy; daar zy nochtans kennelik zwakker van lighaam waren, als wy: in der voegen dat wy door gebrek van oeffening en van den degen, warelik allesins weerloos en zwak zijn geworden. Zulks indien men nu onzen zwakken Voorvechters onder den degen komt, zo zijn niet alleen zy, maar ook wy lijveloos, en daarenboven zijn onze naburige zwakke Voorvechters niet min boosaardig als alle andere menschen: en dienvolgende behoord men te verwachten, dat zy alle hare van ons geleende krachten en wapenen, ook zullen gebruiken tot onzen verderve, zoo wanneer zy het zelve met voordeel zullen konnen doen: zulks het hier uit blijken zoude, dat Holland nu weerlozer is als oit. Maar die de zake, ofte deze generaleGa naar margenoot+ positien ten weder zijden, wel inziet, zal moeten bekennen, dat gelijk deze Hollandse zwakheid is veroorzaakt geweest door haar eigen Stadhouder en Kapitain Generaal; nu ook ter contrarie Holland door zijn vrye Regeringe zodanige bequaamheid bekomen heeft, om alle zijne noch overvloedige innerlike krachten te gebruiken privativelik tot zijn eigen conservatie; dat het | |
[pagina 206]
| |
veel lichteliker als oit voor dezen alle in- en uit-heems gewelt, hoedanig het zy, zal konnen af keeren. En op dat deze conclusie des te klaarder blijke, zal ik nu trachten van Holland in het volgende Capittel particulierlik, en ten respecte van alle zijne naburen in het byzonder, te bewijzen, niet by comparatie, maar absolutelik, dat het zich tegen alle in- en uitheems geweld zeer wel zoude konnen beschermen. |
|