Interest van Holland, ofte gronden van Hollands-Welvaren
(1662)–Pieter de la Court– Auteursrechtvrij
[pagina 92]
| |
Cap. XXIX.
| |
[pagina 93]
| |
Waar op ik moet bekennen dat hetGa naar margenoot+ voorschreve gewenste voorval noch zodanige heylsame vruchten niet voortgebracht heeft, als wel uitterlik scheen dat daar van met reden albereids verwacht konde werden, insonderheit vermids tot noch toe geene verlichtinge van soo sware schattingen en impositien daar op is gevolgd; maar als de reden van dien en 't gepasseerde te rechte ondersocht en aangemerkt word, soo sal men bevinden dat de oorsake daar van niet de tegenwoordige vrye Regeerders, maar wel de voorige verkrachte Regeeringe, met de Stadhouders, Gouverneurs en Kapitains Generaal, mitsgaders de overgeblevene swakheden daar uit voort-gekomen, te imputeeren zy: ja dat selfs venwonderings-waardig is, dat de sake ten goede van 't gemeene beste, in de tegenwoordige conjuncture van tijden, albereids soo verre zy gebracht; want als de bekende en uitterlik blijkende oorsaken van 't gene voorschreven is, ingesien en opgetelt worden, soo sullen eenen ieglik sulks nadenkende, aanstonts voor oogen komen dese vier navolgende: In den eersten, dat ten tijde van het voorschreve overlijden van de laetst-gewesene Stadhouder en Kapitain Generaal, de Provintie van Holland, wesende van soo kleinen begrip, en van soo | |
[pagina 94]
| |
slechten bodem, als hier boven staat verhaalt, belast is gebleven met soo vervaarliken Capitaal op interesse genegotieert, en soo excessijf veel loopende schulden, dat het in andere Landen, en mogelik ook voor de posteriteit in Holland, selfs ongelooflik sal schijnen, dat soo geringen Provintie, met soo grooten last en beswaarnisse noch heeft konnen bestaan: en dat de Ingesetenen van dien, niet alleenlik de jarelikse interessen van soo onuitsprekeliken capitaal: maar noch daarenboven soo vele lasten, tot hare en harer lastige bond-genooten defensie, hebben konnen dragen, zijnde by de Heeren Staten van de selve Provintie, korts voor 't overlijden van den voorschreve Stadhouder en Kapitain Ga naar margenoot+Generaal, Prins Willem, vader van den tegenwoordigen Prince van Oranje, aan de selve geremonstreert, en ook naderhand tot verdediginge van hare proceduren, in den jare 1650 gehouden, publikelik bekent gemaakt, dat 'et gemeene land van Holland doenmaal belast was, met penningen op interest gelicht, ter somme van hondert en veertig millioenen guldens, en noch daarenboven met loopende schulden ter somme van ontrent dertien millioenen. Ten tweeden, dat de goede Ingesete- | |
[pagina 95]
| |
nen van de voorschreve Provintie, hare koopmanschap drijvende op de Levanten, ontrent de selve tijd, en voornamentlik in den jare 1650 en 1651, doorGa naar margenoot+ de Fransche Roovers op de Middellandsche zee, uittermaten zijn beschadigt geworden, soo verre, dat een gedeelte alleenlik van de voorschreve schade, te weten, voor soo veel de koopluiden tot Amsterdam, door publijk bevel, hebben aangebracht, en willen bekent staan, gemonteert heeft ter somme van verre over de hondert tonnen gouts. Ten derden, dat desen Staat in denGa naar margenoot+ jare 1652 is vervallen, en tot den jare 1654 toe verbleven in openbaren oorlog met de Engelschen, daar door een merkelike versparringe in de Commercie, en ook notable verliesen aan vele Traffijcquanten der voorschreve Provintie zijn veroorsaakt. En ten vierden de Oostersche oorlogenGa naar margenoot+ korts daar aan opgekomen, voornamentlik voor soo veel de selve tusschen de Koningen van Sweden en Denemarken zijn gevoert; en desen Staat by forme van assistentie sich daar inne vermengt heeft gehad. Alle welke publijke saken nademaal by eenen iegelik wel voor redenen, van 't gene voorschreven is, erkent; maar de rechte gronden en | |
[pagina 96]
| |
innerlike oorsaken van de selve by weinigen curieuseliken nagespeurt, en oversulks by velen, als effecten van de tegenwoordige Regeeringe, aangesien worden: so heeft het my noodig geacht, naar mijne beste wetenschap, aan te wijsen, van waar de selve saken, menschelikerwijse gesproken, eigentlik hergekomen zijn. En eerstelik, wat belangt de voorschreve genegotieerde hondert en veertig millioenen guldens met de loopende schulden, hier voren aangeroert, so is wel bekend, en ook lichtelik te begrijpen, dat de selve last door den Kapitain Generaal en zijne flatteurs, de goede Regeerders van Holland over den halse gedrongen is, aangesien de voorschreve Capitalen verspilt zijn tot uitvoeringe van de ambitie en glorie van den gemelden Kapitain Generaal, om groote legers te velde te brengen, en door verwonderens-waardige belegeringen te conquesteren die steden, die noch heden ten dage, als voorsegt is, tot een sware ballast voor Holland zijn strekkende; en 't gene in desen noch meest stonde te beklagen, was, dat de voorschreve Frontier-steden t'eenemaal over-gegeven geweest zijnde aan de dispositie van den Kapitain Generaal, soo ten aansien van 't stellen van Gouverneurs, ofte Commandeurs, en 't leggen | |
[pagina 97]
| |
van garnisoenen in de selve, als anderssins, alleenlik waren dienende tot soo vele citadellen, om het arme Holland daar mede als in boeyen te houden: en dat men dikmaals met jammer heeft moeten aensien, dat, terwijle te Lande soo veel millioenen aan de ambitie van den Kapitain Generaal wierden opgeofferd, ter Zee de noodige defensie van de Commercie en Navigatie, wesende de ziele van Holland, moeste aankomen op de middelen van de Convoyen en Licenten, die uit de Koopluiden alleen wierden getrokken; ja dat meer is, dat ook somwijlen noch een gedeelte van de voorschreve middelen tot het oorlog te lande wierde gediverteert: ick weteGa naar margenoot+ wel, dat by velen die manier van huishoudinge echter niet misprijselik geacht wert; om redenen, dat de goede Ingesetenen doenmaals immers soo wel, ja beter varende waren als tegenwoordig, en dat 'er doenmaals wel een goede stuiver viel te verdienen: maar ik wenschte, dat die arme menschen wat verder sagen als haar neus lang is, en dan souden sy bevroeden, dat het doenmaals in 't gemeene land toeging, even als my voorstaat gebeurt te wesen in een sekere familie, van God de Heer met tijdelike middelen wel gesegent, daar de ouders overleden zijnde, de kinderen geraekt waren onder d'opsicht van | |
[pagina 98]
| |
een quistige voogd, die gantsch geen rekeninge makende, van den hoogen boom af teerde, en als' er geen geld in Cassa was, terstond een goede somme, tot laste van de arme weesen, op interest lichtede: in die familie waren te dier tijd de voorschreve kinderen in hare domme jeugd, ook de buur-kinderen en de dienstboden, haar ten hoogsten verheugende, als alles hebbende en doende daar haar hert en lust naar was strekkende; naderhand gebeurt zijnde, dat de voorschreve quistige voogd deser wereld was komen te overlijden, raakten de voorschreve kinderen onder d'opsicht van een wel-gereguleerde weeskamer, die continuelik selfs het ooge daar op houdende, en voorts haar bestelt hebbende onder de dageliksche sorge van een vroom, naarstig en nuchteren man, de voorschreve huishoudinge op een geheel andere wijse gereguleert wierde, onder behoorlike menagie, sonder eenige quistinge, ja soodanig, dat in plaatse, ten tijde van de voorgaande voogd, jareliks veel ten achteren geteert, en t'elkens geld op interest genomen was, alsdoen ieder jaar de Cassa merkeliken te boven quam; welk overschot ook t' elkens geëmployeert wierde tot aflegginge van een gedeelte der Capitalen, daar mede de vorige voogd den boedel van de arme weesen beswaart hadde; maar in de selve tijd murmureerden de voorschreve kinderen, | |
[pagina 99]
| |
seggende, dat sy alsdoen van conditie merkelik waren verargert, dat het leven een lust hadde onder de voorgaande voogd; insgelijks klaagden de buur-kinderen en dienstboden, seggende, dat men onder de voorgaande voogd in dat huys somwijlen sijn hert eens mochte ophalen; maar dat het aldaar nu een dorren stroom was: doch die arme onnoosele wees-kinderen dachten weinig dat, in gevalle die eerste huishoudinge langer gecontinueert hadde, het voor haar naderhand, in hare meerderjarigheid, een droevige tijd zoude hebben geworden: en wy onnosele arme Hollanders, die met recht wel domme Hollanders mogen genoemt werden, hoe lange sullen wy noch blijven in onse kintsheit, en in onse domme jeugd, sonder te bemerken dat die weelde, die wy doenmaals voelden, voortquam uit die quade mesnagie van dien quistigen voogd, die dat Capitaal van hondert en veertig millioenen t'onsen laste heeft doen negotieren? Immers behoorden wy te begrijpen, dat wy nu noch geschat en geschooren moeten werden, om de interesten van dat Capitaal op te brengen en te betalen: uit welke schattinge alleen onse tegenwoordige opsienders de geheele huishoudinge anderssins wel souden konnen vervallen: sulks dat al 't gene wy jegenwoordig tot ons onderhoud en bescherminge hebben op te brengen en te betalen, en 't gunt ons soo | |
[pagina 100]
| |
suur valt, waarliken geseyt moet werden de bittere vrucht te wesen van dien boom van weelde, die ons die schoone voogd geplant hadde; en daarom wy als jonge domme kuikens in vreugde gedanst hebben: dat onse buurkinderen, de Geldersche, Stichtsche, Over-Ysselsche, en andere Ionkeren, die weelde niet verveelde; en dat ook onse gehuurde knechten, met geheele Regimenten Franschen, Engelschen, Schotten en Walen, dat leven in ons huys wel behaagde, en dat haar hert noch vry wat jeukerig is, om die tijd eens weer te herhalen, dat kan ik noch inschicken, Het is goed riemen te snijden uit een ander mans leer; maar dat wy Hollanders soo dom zouden wesen, dat wy niet zouden konnen sien dat de jegenwoordige huys-houdinge is onse behoudenisse, en de voorgaande onse sekere ruïne eindlik hadde moeten na sich slepen, dat is voorwaar onbegrijpelik. Wat de voorschreve tweede oorsake belangt, namentlik de pyraterye in de Middellandsche zee, en daar omtrent gepleegd; soo is voor eerst evident, dat, nademaal alle de middelen van Holland, soo wel de voorschreve genegotieerde Capitalen, als 't gunt uit het sweet en bloed der goede Ingesetenen van de selve Provintie wierden geperst, aan de | |
[pagina 101]
| |
ambitie van den Kapitain Generaal, als boven gesacrifieert wierde, daar door by defect van vigoureuse bescherminge ter zee, een open veld wierde gegeven aan alle roof-gierige natien, om op de rijk-geladene Hollandsche schepen te equiperen, en op vrybeuit te gaan, quis nescit maximam peccandi illecebram, esse impunitatis spem,
Die altijds 't schaap wil wesen,
Heeft eindlik de wolf te vreesen.
Daar by dan noch gekomen is, dat menGa naar margenoot+ onder pretext van de gesloten vrede met Spanjen; even als of geen quade menschen meer in de wereld waren geweest, en of alle begeerlikheit tot het goed van zijn even-naasten daar mede hadde opgehouden, door zijne creaturen en flatteurs, het werk met groote drift daar toe beleyt heeft gehad, dat verscheide Oorlog-schepen van desen Staat verkoft, en dese Landen daar door van hare noodige bescherminge te water ontbloot zijn; daar jegens de vrome, en verre-ziende Regeerders sich doenmaals des te minder hebben mogen opposeren, om dat haar daarentegens door den Kapitain Generaal noch een ander quaat boven 't hooft hing, namentlik, dat soo haast hy (die doenmaals zijn tijd noch meest met jagen, vliegen, kaetsen, danssen, | |
[pagina 102]
| |
comedien, en andere infamer debauchen, doorbrachte) sich toe saken van Staat zoude beginnen te appliceren, alle de overblijvende navale macht van 't Land zoude gebruikt hebben tegen de Regeeringe van Engeland, tot voortsettinge van de interessen van zijne familie, edoch tot zeer beswaarlike ongemakken van alle, en voornementlik van de trafficquerende ingesetenen van Holland; waar op dan ook is gevolgd, dat eenige van de voorschreve verkofte schepen van desen Staat, de principaalste der voorschreve roof-schepen zijn geworden; 't welk my wederom in gedachte brengt 't gene in den jare 1651 publijkelik en zeer waarschijnelik aangewesen is; namentlik, dat de voorschreve, en meer andere rooveryen uit de Sorles en elders, door onsen Kapitain Generaal selfs, by heimelike correspondentie, besteld zouden zijn geweest; en dat eenige oorblasers van dien Iongen Vorst hem gepersuadeert hadden, dat het selve 't sekerste, ja 't eenige middel was, om die van Amsterdam, daar mede hy eenigen tijd voor zijn dood in groote twist is geweest, gedwee te maken, en tot zijn devotie te krijgen; zijnde by de groote Hoofden een vaste maxime, alle groote en sterke Steden, die haar in hare desseinen tegenstand konnen doen, by alle wegen en middelen, ja als de | |
[pagina 103]
| |
bedekte wegen haar ontbreken, selfs door openbaar geweld klein te maken en te ruïneren; gelijk 't selve ons alle historien, en d'exempelen van alle, soo jegenwoordige als voorgaande tijden, klaarlik bevestigen; en die overdenkinge alleen behoorde voor ons Hollanders, welkers welvaren geheelik bestaat in florisante koop- en volkrijke Steden, genoeg te wesen, om een stantvastige resolutie te nemen, van nooit tot verkiesinge van eenig permanent Hooft, onder wat naam sulks ook zoude mogen wesen, te vervallen, en daar by onveranderlik te persisteren. Wat wijders de voorsz derde oorsake belangt, namentlik den oorlog jegens d'Engelschen; dien-aangaande meine ik met waarheit te mogen seggen, en ook sekerlik te konnen aanwijsen, dat wy dieGa naar margenoot+ smerte om en ter liefde van den Huyse van Oranjen geleden hebben; zijnde sulks, dat die van 't Parlement in Engeland, haar eigen goeden Koning het hooft afgeslagen hebbende, en daar door by alle de Monarchen van de wereld zeer gehaat wesende, ook naar alle menschelike apparentie, by de naast-gelegen Koningen, moetende vervolgd, en, soo veel in haar was, daar over gestraft worden; op dat zoodanigen feit ongewroken blijvende, haar eigen onderdanen niet tot ge- | |
[pagina 104]
| |
lijke daad tegens haar opgewekt mochten werden; oversulks haar genoodsaakt vonden de vriendschap van desen Staat aan te soeken; gelijk sy dan ook, kort naar 't overlijden van den Prince van Oranje, een seer aansienelike Ambassade herwaarts afzonden, sonder eenig ander Potentaat ofte Staat in de wereld gelijke eere te bewijsen. Ik en sal my nu niet inlaten, om alhier particulierliken te verhalen, al 't gene de selve tot bevestiginge van de vriendschap, tusschen beide de Natien, hebben aangeboden; maar het sal my genoeg zijn, dat men wete en aanmerke, dat sy by Commissarissen van de Heeren Staten Generaal ernstig aangehouden hebben, om de vernieuwinge van het bekende tractaat van entrecours, in den jare 1495 tusschen beide de Natien gemaakt; aangesien ik van gevoelen ben, en hier naar ook breeder aanwijsen sal, dat het desen Staat gansch ongeraden is, sich met Engeland in verder verbintenissen in te laten; en alhoewel wy, door de vernieuwinge van 't voorschreve tractaat, niet alleen de vriendschap, maar ook onse Commercie en Visserye t'eenemaal seker gestelt zouden hebben, daar toe de anikulen van 't voorschreve tractaat, en voornamentlik ten reguarde van de Visserye, in gewenste termen zijn leggen- | |
[pagina 105]
| |
de; zo hebben nochtans die gene die haarGa naar margenoot+ als slaven aan den huize van Orangie verbonden hielden, niet alleen het besluit van 't voorsz. gewenschte Tractaat wederhouden, maar ook de voorsz. afgezondene Ambassadeurs alle hoon en smaatheid doen wedervaaren, eerstelik haar in de publike deliberatien van Staat tegens de voortgang van 't zelve Tractaat by alle bedenkelijke middelen opposeerende, voornamentlik door 't zoeken van uitstel op allegatie datmen alvoorens behoorde te zien den uitval van de desseinen van den jegenwoordigen Konink van Groot-Brittanien, doenmaals Konink van Schotland, en ten anderen mede het domme graauw tegens de persoonen van de gemelde Ambassadeurs ophitzende, ook zo verre dat de Heeren Staaten van Holland, ziende de weder-waardigheeden, en daagelikse dreygementen die aan haar persoonen geschieden, genoodzaakt zijn geworden om zwaarder onheilen te voorkoomen, een Corps de guardes te doen leggen voor haar Logement, en haar in dier voegen door geduurige wacht, te bevryden van gelijke onheil als onlangs te vooren de persoon van Dr. Doreslaer, afgezondene Minister van 't voorsz. Parlement, binnen 's Graven-Hage in de herberge | |
[pagina 106]
| |
van de zwaan was wedervaaren; en wat afkerigheid zoodanige proceduren in de voorsz. Heeren Ambassadeurs, en vervolgens mede in haare meesters veroorzaakt hebben, is lichtelik te begrijpen; gelijk dan ook daar op is gevolgt, dat zy naar een geruymen tijd vertoevens, bespeurt hebbende, dat den yver van de vroome en oprechte Regenten, die zich te dier tijdt voornamentlik in de Provintie van Holland en Zeeland vertoonde, den tegenstand van de factie van Orangie niet konde te boven koomen, haar zeer gemiscontenteert wederom naar Engeland begeven hebben, zeggende eene van de zelve, te weeten de Heer Sint Iohn, op zijn afscheid tegens Commissarissen van haar Hog. Mog. Mijn Heeren, gy hebt het ooge op den uitval van de zaaken van den Koonink van Schotland, en daarom hebt gy onze aangebode vrundschap versmaad, doch ik verzeekere u dat veele in 't Parlement meede van opinie zijn geweest, dat wy herwaarts niet en behoorden te koomen, ofte eenige Ambassade te zenden, maar eerst onze zaaken met den Konink van Schotland te boovente weezen, en als dan uwe Ambassadeurs zelfs tot onzent te verwachten; ik bemerke nu mijne faulte, en zie wel dat die Leden van 't Parlement die van die opinie zijn geweest, gelijk heb- | |
[pagina 107]
| |
ben gehadt, gy zult in weinig tijds onze zaken tegens den Konink van Schotland zien gereddet, en dan door uwe Gezanten koomen aanzoeken, 't gene wy u nu zo cordialik hebben koomen aanbieden; maar gelooft vry dat het u dan zal berouwen, onze aanbiedinge te hebben verworpen. En Godt gave dat de ervaarentheid de waarheid van 't voorsz. discours tot onzen grooten naadeele niet hadde doen blijken; maar de zaaken van den Konink van Schotland, door eene bataille ter einde geloopen, en den oorlog met dezen Staat daar op gevolgt zijnde, hebben de zwaare slaagen en bekommernissen van den zelven oorlog het voorzeide berouw by veelen wel degelik te weege gebracht; doch fronte capillata post est occasio calva. Het is te laat de put te vullen als 't kalf verdronken is. En dit is de waare oorzaak van den voorsz. droevigen oorlog, waar by koomende het insupportabel humeur van die natie, haare geduurige jalousie over onze florisante commercie, en den ingebooren haat van Kromwel tegens den Prince van Oranje, als een zusters zoone van dien Konink, die hy van de gantsche weereld het aldermeeste hadde te vreezen, zo kan een iegelik lichtelik afneemen, wat moeyte en zorge het aan de oprechte Regeer- | |
[pagina 108]
| |
ders gekost heeft, om met de zelve natie wederom in vreede te mogen geraaken. Ga naar margenoot+Wat nu eindelik het voorsz. vierde poinct, te weten den Oosterschen oorlog, belangt, zo is 't zeker dat ingevalle dezen Staat het geluk gehadt hadde, van daarontrent hare deliberatien alleenlik te mogen beschikken naar zijn ware Interest, zonder dat men in zijn eigen boezem gehadt hadde 't zelve quaat dat ons den Engelschen oorlog veroorzaakt heeft, het opgaande vuur, menschelijker wijze gesproken, zeer lichtelik in den beginne geblust, immers en in allen gevalle den oorlog tusschen Sweden en Denemarken zekerlik geprevenieert zoude zijn geweest; maar het is te erbarmen en te beklagen, dat alle de deliberatien, daar over in de Regeringe gevallen, getraverseert, en getrokken geweest zijn, naar het fluctuerende en veranderlijk humeur en interest van den Cheurvorst van Brandenburg, om dat juist die Prins door zijn huwelik aan den huize van Orangie is geattacheert, en in die tragedie een considerable, doch een zeer vremde rolle gespeelt heeft; want in den beginne zo wanneer den Koning van Zweeden preparatie makende was, om den optocht in Poolen te doen, heeft zijne Cheurvor- | |
[pagina 109]
| |
stelike Deurluchtigheit zich daar tegens met eene zonderlinge animeusheit geopposeert, en dienvolgende zich in die gelegentheit met vrunden en alliancien zoekende te sterken, zo hebben de geaffectionneerden tot den huize van Orangie, alhier zo veel weten uit te werken, dat haar Hog. Mog. haar by tractaat van den 27 Julii des jaars 1655, in eene sterke verbintenisse ingelaten hebben, om zijne Cheurvorstelike Deurluchtigheit tegens den voorsz. Konink van Zweeden te defendeeren, hebbende naar eene deliberatie van weinig dagen, op haar genomen de guarantie van het Cheurvorstelik Pruissen, een point dat voor dato van dien, als het zelfs noch onzeker was, of daar ontrent in langen tijt wel eenige attacque zoude wezen te vrezen, voor zo bezwaarlik ingezien was, dat men op die reeden alleen veele jaren aan den anderen de alliancie by zijne Cheurvorstelike Deurluchtigheit aangebooden, met insertie van zodanige guarantie, noit hadde willen aangaan, en dezen Staat daar door kennelik buiten de Neutraliteit gestelt zijnde, hebben haar Hog. Mog. geen bequame mediateurs konnen wezen tot nederlegginge van den oorlog tusschen Poolen en Zweeden, die voor heenen altijts voornamentlik | |
[pagina 110]
| |
door hare interpositie en directie wel geassopieert; maar het heeft binnen weinig tijds gebleeken, dat men zich daar inne niet weinig hadde misgreepen; want naar dat zijne Cheurvorstelike Doorluchtigheit het effect van 't voorsz. tractaat van deze zijde hadde beginnen te genieten, en specialik mede een goede somme van de beloofde subsidie penningen getoucheert, zo heeft de zelve zich plotselik, en zonder eenige voorgaande kennisse van dezen Staat, t' eenemaal in de partye van Zweeden geworpen, aftredende den eedt van vasallagie aan den Konink van Poolen gedaan, en in plaatse van dien den Konink van Zweeden tot zijnen Leen-heere aannemende, ook uitdrukkeliken renuncierende van de voorsz. alliancie met dezen Staat als boven gemaakt, ja zelfs korts daar aan zijne Troupes met die van Zweeden conjungeerende, en gezaamentlijk het Poolsche leger by Warschauw bataille leverende; wel is waar dat die actie, als wezende in zich zelfs zeer verfoeyelik, en tegens den aart van deze natie ten hoogsten strijdig, alhier generaalijken een groote afkeerigheid van den zelven Cheurvorst veroorzaakt heeft, zodanig dat zelfs d'aldergeaffectioneersten tot den huize van Orangie haar een geruymen tijd daar naar geschaamt hebben het In- | |
[pagina 111]
| |
teresse van zijne Cheurvorstelike Doorluchtigheid opentlik te patrocineeren; daar door dan ook gebeurt is, dat de oprechte Regeerders het waare Interest van dezen Staat, buiten alle andere reflectie behertigende, haare heilzame advijzen hebben konnen doen gelden, en is dien volgende het werk met groote wijsheid daar toe beleit, dat men op de rechte gronden voor een landt van commercie geraakt is in onderhandelinge met Zweeden, en dat op den 11 September des jaars 1656 tot Elbing in Pruyssen tusschen Ambassadeurs van dezen Staat en Commissarissen van den Konink van Zweeden is geslooten een zeer loffelik tractaat, gemeinlik geheeten het Elbingsche tractaat, daar by in den eersten vast gesteld was, dat nademaal de Zweeden gedurende eenige jaren voor date van dien in alle hare Landen de tollen zeer excessivelik hadden verhoogt, en voornamentlik mede de Ingezetenen van deze Nederlanden boven haar eigen subjecten zeer hadden bezwaart, overzulks tot redres van dien, de tollen en andere belastingen onder 't Zweedsch gebied, zoo buiten als binnen 't Rijk, zouden werden gebracht op den voet, als de zelve ontrent den jare 1640 waren geweest. | |
[pagina 112]
| |
Ten tweeden, dat in 't reguardt van alle verhoogingen van tollen en nieuwe belastingen, de Ingezeetenen van deze Vereenigde Nederlanden, niet hooger ofte verder zouden mogen werden bezwaard als de Zweeden zelfs, zulks dat dien aangaande tusschen beide de natien eene volkomene gelijkheid in alles zoude moeten werden geobserveert. Ten derden, dat d'Ingezeetenen van deze Nederlanden al omme in 't Zweedsche gebiedt, zo ten reguarde van tollen, als in alle andere voordeelen geene uitgezondert, getracteert zouden werden als die natie, die by de Zweeden alderfavorabelst getracteert wierden, of namaals getracteert zoude mogen werden: en ten vierden, dat alle die gene aan welkers conservatie en ruste dezen Staat en de commercie van de goede Ingezetenen van dien zonderlinge was gelegen, als onder anderen voornamentlik den Konink van Denemarken en zijne Rijken, den Cheurvorst van Brandenburg en zijne Landen, mitsgaders de Stadt van Dantzik, en alle haare aanhoorige plaatsen, in voorsz. tractaat wierden inbegrepen, met een vast beding, van dat den Konink van Zweepen de zelve noch haare Onderdanen en Ingezetenen, directelijk noch indi- | |
[pagina 113]
| |
rectelijk eenige moeyenisse, of verhinderinge in de commercie, veel min eenige oorlog zoude mogen aandoen; en och of die goede en welbegonnen zaake hadde mogen hebben haar vervolg en haare uiterste perfectie, zo zoude den Konink van Denemarken noch heeden ten daage meester zijn van de Provintie van Schoonen, en meer andere Landen hem by den jongsten oorlog afgenomen, en de goede Ingezeetenen van Holland zouden noch bezitten vele millioenen die nu in den voorsz. oorlog van wegen 't Publijk gespilt, en by particulieren op zee verlooren zijn: maar al hoe wel een geslooten tractaat, als die gene die daar over gebruikt zijn geweest tot het sluiten van dien, behoorlike procuratie en volmacht gehadt hebben, noodzakelik moet werden geratificeert by die gene die zodanige volmachten onder haar hand en zegel uitgegeven hebben; zo heeftmen nochtans alhier, naar 't sluyten van 't voorsz. tractaat, zodanige veranderinge in de humeuren bespeurt, dat men het voorsz. Elbingsche Tractaat van dezer zijde niet heeft konnen doen ratificeeren: ik zoude alhier met waarheid niet konnen affirmeeren, dat de Provintie van Holland daar ontrent t'eenemaal buiten schult is geweest, maar | |
[pagina 114]
| |
wat ressorten daar inne onder de hand moeten gespeelt hebben, heeft het vervolg van zaken klaarlik ontdekt, want als den goeden Konink van Denemarken onder de hand opgemaakt zijnde, het verroeste harnas aangeschooten, en den Konink van Zweeden derwaarts aangelokt hadde, zo heeft den Cheurvorst van Brandenburg metter daad betoont, wat hem die occasie waardig was; hebbende zijne Cheurvorstelike Deurluchtigheid, zo haast den Konink van Zweeden uit Poolen en Prussen de rugge gekeert hadde, geen meer religie gemaakt, uit het voorsz. sterke verbant van vasallagie met Zweeden aangegaan wederom uit te springen, als hy te vooren consideratie gemaakt hadde van de alliantie met dezen Staat als boven geslooten, solemnelik te renuncieren; en heeft hy dien volgende by die gelegentheid zich op nieuws met den Konink van Polen in handelinge ingelaten hebbende, van de zelve bedongen de Souverainiteit van 't Vorstelik Pruissen, 't welk hy daar te vooren van dien Konink te leen gehouden hadde, met meer andere advantagien die ik onnoodig achte alhier alle op te tellen; maar dat wy, door het niet ratificeeren van 't voorsz. Elbing- | |
[pagina 115]
| |
sche Tractaat, en daar door den Konink van Denemarken zo qualik ten propooste in 't harnasch helpende, zijne Cheurvorstelike Deurluchtigheid van Brandenburg de voorsz. notable advantagie toegebracht hebben; heeft ons en ook het Rijk van Denemarken, Godt betert, dier genoeg gestaan, en 't gunt in dezen meest gedrukt heeft, was, dat den zelven Cheurvorst van Brandenburg zich nu wederom tegens Zweeden in de waapenen gestelt, en dezen Staat op de voorgeroerde wijze in den voorsz. oorlog tusschen Zweeden en Denemarken meede ingewikkelt geworden zijnde, het Interest van Brandenburg voorsz. alhier zo veel geopereert heeft, dat het onmogelik is geweest naderhand daar uit te geraaken, ofte den zelven oorlog needer te leggen, voor en aleer Brandenburg niet alleen, maar ook Poolen en 't gantsche huis van Oostenrijk (daar meede zich Brandenburg verbonden hadde, zonder de zelve geen vreede te zullen maken,) voor af haar tractaat geslooten, en door 't effort van de waapenen van deezen Staat, haar reekening gevonden hadden; zo dat wy om 't Interesse van Brandenburg in de uiterste extremiteit gestaan hebben, omme te gelijk met Vrankrijk, Engeland, en Zweeden in oorlog te | |
[pagina 116]
| |
vervallen, en by gevolg in 't gedivideerde Europa, tot ons uiterste verderf, aan de partye van Oostenrijk en Spaanje vast te raaken, daar uit wy Godt de Heere wel hooglik moogen danken, door de cordate directie van de vrome Regeerders in Holland, niet zonder merkelik gevaar voor haar zelven in 't particulier, noch eindlik te wezen gereddet. |
|