Interest van Holland, ofte gronden van Hollands-Welvaren
(1662)–Pieter de la Court– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
Cap. XXIV.
| |
[pagina 64]
| |
gemeenelik komt, dat onse vyanden ofte met geheele Vlooten onsen handel ter zee in 't geheel beletten, ofte met zee-roveryen ongeloovelik groote beuiten op ons maken konnen. Want om dat onse Visseryen en overzeeschen handel so wijt verspreid zijn, is Holland niet machtig de selve over al te beschermen, en meester ter zee te wesen, schoon genomen dat Holland geen andere last had te dragen, als de eenige beveiling der zeen. Wy daarentegen en vinden op zee gansch geen beuit, alsoo wy genoegsaam alleen op zee handelen. En het oorelog te lande aangaande, moet kennelik een groote last zijn, zoo machtige en kostelike uitgeruste heiren te velde te brengen, en daar mede gefortificeerde Steden door lange belegeringen op onse nabuuren te winnen; maar voorwaar wel dubbeld bespottelik is het soo kosteliken offensiven oorlog te voeren om conquesten en victorien te verkrijgen, die niet alleen onnut, maar zeer lastig vallen moeten, den lande van Holland, wiens frontieren door zee en stroomen meest over al zeer lichtelik zoodanig zijn te fortificeren en te bewaken, dat het selve puerelik op zijne defentie staande, gewisselik alle uitheemsche macht zoude te schande maken konnen; daar het ter contrarie waarachtig is, dat meest alle Republiken, voornementlik | |
[pagina 65]
| |
die door koopmanschap bestaan hebben, zijn vernietigd geworden, door hare offensive oorlogen en conquesten. Het welk de Staten van Holland zeer wel hebben vertoond aan den Prince Hendrik in den jare 1640, seggende zeer bedenkelik te wesen, of niet beter ware geen conquesten meer te doen, of eenigen te verliesen, als voor de groote besetting en consequentelik belasting van den Staat, den selven eens plotselik als een uitgeholden berg te doen invallen: waar op van des Princen wegen niet wierd geantwoord, dan met zeggen, niet garen te zien dat men de conquesten, die aan 't Land soo veel goeds en bloeds hadden gekost, soo weinig achtede. L.V. Aisma pag. 104. |
|