Interest van Holland, ofte gronden van Hollands-Welvaren
(1662)–Pieter de la Court– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
Cap. V.
| |
[pagina 9]
| |
kan werden bezeilt; zoo kan die vissery ook lichtelik met de zout-handel aan ons land werden vast gemaakt: want om die visseryen voornementlik, en by gevolge de negotie en retouren daar van hangende, aan ons land te koppelen, moetmenGa naar margenoot+ zeer wel considereren dat de grootste zwarigheid, om door zijn eigen bodem te subsisteren, namentlik het onuitspreekelik getal der menschen, is het krachtigste middel om alle buitenlandze waaren naa Holland te trekken, niet alleen om te verstapelen en daar naa buiten 's lands te verzenden door de Maze, Waal, Yssel en de Rhijn, alle te zamen eene rivier uitmakende, in aanleggende veelvoudige steeden en volkeren, de considerabelste van de geheele wereld voor het vertier der koopmanschappen: maar ook, om de zelve ingebrachte waaren hier eindelik te consumeeren, ofte te laaten verarbeiden, zijnde kennelik, dat geen land ter wereld in zoo kleinen begrijp, zoo veele menschen en werkbaazen heeft. Hier by komt noch dat geen land ter weereld zoo wonderlik is doorsneeden met wateringen, langs welke men alle koopmanschappen met zeer kleine onkosten kan heen en weeder voeren. Immers, het legt zoo met de Vissery, | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+dat jareliks meet als drie hondert duizend lasten zoute vis of haaring door de Hollanders werden gevangen en vertierd. En na het Noorden vaaren jareliks, om walvissen te vangen, meer als twaalf duizend mannen uit gemelde landen; zulks als men naareekend, dat alle die Scheepen hier werden geboud, de touwen, zeilen, netten en tonnen gemaakt, als mede met zout voorsien, men zeer lichtelik zal konnen begrijpen dat hier aan een ongelovelik getal menschen zich kan ernéren; voorneementlik als daar noch by komt, dat alle die menschen ook van nooden hebben spijs, drank, kleederen en huizen, als mede dat de gevange vis, ook door de Hollanders over den geheelen aard-bodem werd te scheepe gevoerd. En voorwaar, indien waarachtig is 't gunt Sr. Walther Raleig, die alles naarstelik omtrent den jaare 1610 heeft ondersocht, om Koning Iacob te informeeren, zegt; zoo zouden op de kusten van Groot-Brittanjen de Hollanders als doen gevist hebben met 3000 scheepen, en 50000 menschen, als mede dat de zelve noch beesig hielden, zoo om haar uit te reeden, den vis te verkoopen en de retouren te doen, 9000 andere scheepen, en 150000 andere menschen; en als hier | |
[pagina 11]
| |
noch by komt 't gunt hy verder zegt, namentlik dat twintig buyssen 8000 menschen onderhouden, en dat de Hollanders alles gereekend wel 20000 scheepen in zee hadden: als mede dat de vissery en zeehandel met zijn gevolg sedert dien tijd wel een derdendeel is vermeerderd; zoo is licht te bedenken dat de zee een uitneemend groot middel van subsistentie aan Holland verstrekt. |
|