IV
Doch hij scheen aan de beterhand.
Alle Zaterdagen zagen de Geuzen hem het lijf van den monnik meten, door middel
van een langen lederen riem.
Den eersten Zaterdag zeide hij:
- Vier voet.
En, zich zelven metend, sprak hij:
- Vier voet en half.
En hij scheen weemoedig.
Maar, den achtsten Zaterdag, van den monnik sprekend, zeide hij vol blijdschap:
- Vier voet en drij kwart.
En als hij hem de maat nam, zeide de monnik grammoedig tot Lamme:
- Wat wilt ge van mij, dikzak?
Maar Lamme stak zijne tong uit naar hem en zeide geen woord.
En, zevenmaal daags, zagen de soldaten en matrozen hem met een of ander nieuw
gerecht afkomen, zeggende tot den monnik:
- Hier zijn boonen met Vlaamsche boter: at gij er dergelijke in uw convent? Gij
hebt eene goede tronie: mager wordt men niet op dit schip. Voelt gij geene
kussens van vet in uwen rug groeien? weldra hoeft gij, om te slapen, geene
matrassen meer.
Bij het tweede eetmaal, zeide hij:
- Zie, hier zijn koekebakken naar de Brusselsche wijs; zie maar welke blonde,
goudgele tint zij kregen in den oven: ziet gij de boter-afdruipen? Zoo ook zal
geschieden met uwen buik.
- Ik heb geen honger, zeide de monnik.
- Maar gij moet eten, zeide Lamme: meent gij misschien dat het heetekoeken van
boekweit zijn? 't Is zuivere tarwe, eerweerde vader, dikke, vette vader, 't is
bloem van tarwemeel,