luk voor mij. Toen verbittert zich mijne arme gal en doet ze mij allerhande
dingen zeggen die niet gemeend zijn. Genade, messire kapitein, en gij allen,
mijne heeren, bidt voor mij.
Plotselings verscheen Lamme in zijn hemde op het dek, en hij zeide:
- Kapitein en vrienden, wat ben ik blijde, 't was maar de monnik dien ik hoorde
schreeuwen, en geenszins het verken. Uilenspiegel, mijn zoon, ik heb een
uitmuntend plan uitgedacht ten opzichte van Zijne Paterschap; schenk hem het
leven, maar laat hem niet vrij, of hij speelt ons nog slechte poetsen op het
schip: laat liever voor hem op het dek eene enge, goed verluchte kooi maken, in
dewelke hij slechts kan zitten en slapen, gelijk men doet met de kapoenen; laat
mij hem spijzen, en hij worde gehangen als hij zooveel niet eet als ik wil.
- Hij worde gehangen, als hij niet eet, zeiden Uilenspiegel en de Geuzen.
- Wat schikt gij met mij te doen, dikzak? vroeg de monnik.
- Dat zult ge later gewaarworden, antwoordde Lamme.
En Uilenspiegel dede zooals Lamme wilde, en de monnik wierd in de kooi gestoken,
en elkeen konde hem op het gemak komen zien.
Lamme was terug in de keuken gekeerd, Uilenspiegel volgde hem daar en hoorde hem
twisten met Nele:
- Ik leg mij te bed niet, zeide hij, neen, ik leg mij te bed niet, anderen zouden
in mijne sausen komen morsen; neen, ik blijf in mijn bed niet liggen gelijk een
kalf!
- Maak U niet boos, Lamme, zeide Nele, of uwe wond opent zich weder, en gij
sterft.
- Wel, zeide hij, dan sterf ik: ik ben moede van te leven zonder mijne vrouwe. Is
het niet hard genoeg voor mij, heur verloren te hebben, dat gij mij, den kok van
het schip, nog wilt beletten zelf te zorgen voor den pot? Weet gij dan niet dat
er eene ingeschapen gezondheid steekt in den geur van sausen en stoverijen? Zij
voeden zelfs mijnen geest en pantseren mij tegen rampspoed.