- Waarom trekkebeent gij? vroeg Nele tot Lamme.
- Ik ben geen geest en zal het nooit wezen, sprak hij. Ik heb dan ook een
bijlslag gekregen in mijne bil, - mijne vrouw had er zulke ronde en schoone! -
zie, ik bloed. Laas! waarom is ze niet hier om mij te verzorgen?
Maar Nele antwoordde grammoedig:
- Wat hebt gij eene meineedige vrouwe van doen?
- Spreek er geen kwaad van, antwoordde Lamme.
- Neem, zeide Nele, hier is balsem, dien ik meebracht voor Uilenspiegel; strijk
hem op uwe wond.
Als Lamme zijne wond verbonden had, was hij blijgeestig, want de balsem stilde de
bijtende smart; en zij klommen alle drij op het schip.
Als zij den monnik met gebonden handen op het dek zag wandelen, zeide Nele:
- Wie is die? Ik zag hem reeds en meen hem te herkennen.
- Gelijk hij waait en draait, is die honderd gulden rantsoen weerd, zeide
Lamme.