landen die weigeren zich te onderwerpen. Alles wat nog geheel is,
zegt hij, zal uitgeroeid worden, en Zijne Koninklijke Majesteit zal het land
doen bewonen door vreemdelingen. Bijt, hertog, bijt! De vijl breekt de tanden
der adderen; wij, wij zijn vijlen! Vive le Geus!
... Alva, het bloed maakt U dronken! Meent gij dat wij uwe bedreigingen vreezen
of aan uwe goedertierenheid gelooven? Uwe roemrijke regimenten, wier lof gij
door heel de wereld verkondigdet, uwe schepen, wier naam alleen uwen overmoed
schetsen, bleven zeven maanden lang Haarlem beschieten, eene zwakke stede, door
heure poorters verdedigd. Zij zijn als gewone stervelingen in de lucht
gesprongen, bij 't ontploffen der mijnen. De poorters begoten ze edelmoedig met
pik; eindelijk behaalden zij eene roemrijke zege: zij keelden hunne ontwapende
vijanden. Hoort gij Gods uur slaan, bloedige beul?
... De stede verloor hare wakkere verdedigers, hare steenen zweeten bloed. Bij
heure belegering verloor en verteerde zij twaalfhonderd tachtigduizend gulden.
De bisschop is terug in de stede; met vlugge hand en vroolijke tronie herwijdt
hij de kerken; don Frederik woont die wijdingen bij; de bisschop wascht hem de
handen, dewelke voor God rood zullen blijven, en hij gebruikt het Avondmaal
onder beide gedaanten, wat aan het arme gemeen niet geoorloofd wordt. En de
klokken luiden, en de beiaard werpt in de lucht zijne stille, welluidende tonen:
't is als 't gezang van engelen op een kerkhof. Oog om oog, tand om tand! Vive
le Geus!